Absolute return-beheer: wat is dat?

We zouden binnen de beheersvormen van een portefeuille een zekere gradatie kunnen maken. Eerst is er het zuivere indexbeheer waarbij een index wordt gevolgd zonder ervan af te wijken. Vervolgens is er het actieve beheer waarbij een referentie-index wordt gevolgd met vrij kleine afwijkingen afhankelijk van de overtuiging van de beheerder. Het nog actievere total return-beheer maakt het mogelijk een portefeuille te beheren waarbij een referentie-index wordt gevolgd waarvan echter sterk kan worden afgeweken.

Het absolute return-beheer is met geen enkele index verbonden en heeft enkel als doel de monetaire rente te verslaan. Helemaal bovenaan vinden we nog de hedge funds die gebruik maken van hefboomeffecten en « off shore » beheerd worden met als doel voordeel te halen uit de marktinefficiënties.

Vandaag gaan we nader in op het absolute return-beheer. Het absolute return-beheer wordt ook wel absolute prestatie genoemd. Waarover gaat het eigenlijk? Dit beheer houdt in dat de beheerder naar geen enkele index verwijst, dat wil zeggen dat hij de index niet als basis neemt en zich niet focust op de wegingen van die index in die of die sector. Doel is om ieder kalenderjaar positieve resultaten te behalen ongeacht de evolutie van de markt. Dit jaarrendement zou in ieder geval hoger moeten zijn dan een risicovrije referentierente (zoals deze van Duitse obligaties, bijvoorbeeld, of van geldbeleggingen). Vandaar ook de naam absolute prestatie.

In deze strategie zijn de toewijzingsmarges en de diversificatie van de activa in de portefeuille zeer breed. Deze fondsen kunnen beleggen in aandelen, obligaties, deviezen, grondstoffen (door middel van afgeleide producten op indexen en subindexen). Korte posities zijn toegelaten. Dit betekent dat de beheerders ook trachten te profiteren van de dalingen van de markt. Vaak wordt er dan ook gebruik gemaakt van afgeleide producten. De beheerder kan lange posities (kopen) en korte posities (profiteren van de daling) innemen in aandelen van een zelfde sector, bijvoorbeeld door futures te kopen en te verkopen. We spreken dan van een long/shortstrategie. Dankzij de futures kan een grotere positie worden ingenomen in aandelen. In principe is er in die portefeuilles maar een matige correlatie met de aandelenmarkten. Het risico op verlies wordt er nauwgezet beheerd.

Ondanks het gebruik van afgeleide producten zijn deze fondsen niet verwant met dakfondsen of « hedge funds ». Deze fondsen volgen een stock-picking-beleid waarbij wordt gezorgd voor een sectorale en soms geografische diversificatie. De beheerders leggen zichzelf ook limieten op zodat er geen momenten van te grote posities in bepaalde sectoren zijn. Deze fondsen veroorzaken dus minder volatiliteit dan een klassiek fonds. De beheerders passen de activa van de fondsen voortdurend aan om op middellange en lange termijn stabiele en correcte rendementen te verkrijgen. Ze dekken hun risico af dankzij het gebruik van afgeleide producten en bekommeren zich dus om het behoud van het kapitaal. Ze situeren zich als een alternatief tussen de klassieke fondsen en de « hedge funds ».

We moeten er toch de aandacht op vestigen dat deze fondsen niet de absolute prestatie waarborgen: ze streven die alleen maar na. Tijdens de crisis van 2008 leden tal van fondsen verlies, in lijn met de markt. Voor deze fondsen bestaat er dus een risico op kapitaalverlies. We moeten dan ook voor ogen houden dat er in dit productengamma pro’s en contra’s zijn. Niet alle fondsen zijn evenwaardig.

Dit bericht is geplaatst in Beleggingen met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *