Deze corner is online door Degroof Petercam NV/SA geplaatst en geïnspireerd.
Wat is de invloed van de Chinese overheid op duurzame investeringen?
Door Matthew Welch, Responsible Investment Specialist bij DPAM
28 September 2023
Investeerders tonen de afgelopen jaren gevoelig meer interesse voor China. De groeiende middenklasse van het land en het Chinese leiderschap in opkomende technologieën zoals zonne-energie en batterijen voor elektrische voertuigen bieden aantrekkelijke perspectieven voor beleggers.
Het groeipotentieel van China is onmiskenbaar, maar recente hervormingen laten zien hoe moeilijk het is om duurzaam te investeren in het land. Om vanuit een ESG-perspectief in China te beleggen, is een grondige kennis van de complexe nationale context vereist.
Een evolutie in de tijd
In de voorbije 75 jaar evolueerde China van een natie geteisterd door honger, imperialisme en oorlog tot een economische wereldmacht. Hoewel die vooruitgang niet lineair verliep, kan niemand ontkennen dat het een indrukwekkende prestatie is om meer dan 770 miljoen mensen uit de armoede te halen. Dat verklaart ook voor een deel de steun aan de partij. Vandaag staan we op een keerpunt nu de overheid haar greep op het dagelijkse leven van burgers en bedrijven probeert te versterken. Terwijl Deng Xiaoping de kapitalistische geest uit de fles liet ontsnappen en zo een ongekende economische groei en ongelijkheid creëerde, probeert Xi Jinping deze nu in toom te houden.
Gedeelde welvaart, gecentraliseerde macht en controle op bedrijven zijn geen nieuwe concepten. De invloed van de partij is onder Xi gestaag gegroeid, zoals blijkt uit grondwetswijzigingen die invloed hebben op onderwijs, vastgoed en internetplatformen.
Interesse van investeerders in China
De toenemende invloed van de overheid maakt het des te belangrijker dat investeerders kiezen voor bedrijven die zich op verantwoorde wijze ontwikkelen en die de politieke doelstellingen volgen. Wanneer het nationale beleid in strijd is met de wereldwijde normen, moeten er hogere normen gehandhaafd worden en ingegrepen worden als er twijfels zijn over de naleving. Hoewel de groei vertraagt, bedraagt het bbp per capita in China nog steeds minder dan een kwart van dat van de Verenigde Staten. De hernieuwde aandacht voor het milieu en sociale gelijkheid is geen slechte zaak. Dat maakt beleggen in China complexer en uitdagender, maar op de lange termijn net zo aantrekkelijk.
Jij, ik en xi: gedeelde voogdij van bedrijven die actief zijn in China
Sinds 2009 is de Chinese Communistische Partij (CCP) steeds meer de weg van het autoritarisme ingeslagen. Dat uit zich in een toenemende centralisering van de besluitvorming en een toenemende controle van de partij over diverse aspecten van het leven. Het twintigste partijcongres heeft deze trend nog versterkt, met grondwetswijzigingen die de status van Xi Jinping in de kern van de CCP verhogen. Hier belichten we de huidige methoden en wetten die de overheid gebruikt om invloed uit te oefenen op bedrijven die in China actief zijn.
Het belang van staatsbedrijven (SOE’s) is enorm: volgens sommige schattingen wordt tot 45% van de Chinese economie gecontroleerd door SOE’s, terwijl een groot aantal sectoren is uitgesloten van privaat ondernemerschap. Staatsbedrijven zijn een belangrijk instrument voor de CCP, omdat ze openbare goederen leveren en sociale, economische en politieke functies vervullen. De nauwe banden tussen de hoge directie van staatsbedrijven en hoge partijfunctionarissen getuigen van de complexe agenda’s van deze ondernemingen.
Ook bij privébedrijven is de invloed van de partij aanzienlijk toegenomen sinds Xi Jinping in 2012 aan de macht is gekomen. Dat heeft de Chinese Communistische Partij (CCP) bereikt via twee verschillende organen. De Organisation Department is een agentschap dat als de ‘hr-afdeling’ van het Centraal Comité van de Partij fungeert en de posten van bijna 70 miljoen partijleden in het hele land beheert. De United Front Work Department (UFWD) is een overkoepelende organisatie die de controle en invloed van de CCP in China en daarbuiten moet vergroten.
In september 2018 kondigde de China Securities Regulatory Commission een Corporate Governance Code voor beursgenoteerde bedrijven aan. Volgens deze wetgeving moeten privébedrijven met een binnenlandse beursnotering een partijcel of -organisatie oprichten en de ‘noodzakelijke voorwaarden’ voor CCP-activiteiten verzekeren. De partij heeft geëist dat staatsbedrijven en bedrijven in de privésector niet alleen hun loyaliteit aan de CCP verklaren, maar ook de centrale rol van CCP-cellen en -basisafdelingen in de bedrijfsvoering en besluitvorming bevestigen.
De Organisation Department van de CCP speelde een cruciale rol in deze uitbreiding. Officiële statistieken laten zien dat in 1998 ongeveer 0,9% van de privébedrijven ‘connecties’ met de partij had, zoals het theoretische tijdschrift van de CCP, Qiushi, het verwoordt. Tegen 2008 was dit cijfer gestegen tot 16% en tegen eind 2014 – het laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn – had 53,1% van de privébedrijven (hetzij 1,58 miljoen bedrijven) dergelijke connecties tot stand gebracht.
Milieuoverwegingen: een complexe puzzel
In de traditionele media worden het beleid en de ambities van China op het vlak van klimaatverandering vaak negatief afgeschilderd. China blijft inderdaad de grootste CO₂-uitstoter ter wereld. Als we echter rekening houden met de oppervlakte en het aantal inwoners, stellen we vast dat het land per capita niet meer broeikasgassen uitstoot dan Duitsland.
Een andere verzachtende factor schuilt in de uitbestede uitstoot van ontwikkelde landen, die China als de fabriek van de wereld zien. Als gevolg hiervan moeten sommige broeikasgasemissies worden toegeschreven aan landen die in China gemaakte producten kopen. Uit cijfers van 2015 is gebleken dat bijna 13% van de Chinese broeikasgasuitstoot afkomstig is van productie voor andere landen. Helaas trekt de natuur zich weinig aan van emissies per capita of productiecijfers, en zullen de gevolgen van de klimaatverandering voelbaar blijven naarmate het absolute emissieniveau toeneemt.
Uit gegevens van het Internationaal Energieagentschap (IEA) en berekeningen van de Wereldbank blijkt dat de energiesector (45%) en de industrie (33%) de grootste bron van emissie vormen in China, gevolgd door de transportsector (8%) en de bouw (5%).
De productie van hernieuwbare energie bevorderen
De Asia Europe Clean Energy Advisory Co onthulde dat de Chinese capaciteit voor polysilicium naar verwachting zal toenemen van ongeveer 530.000 ton eind 2021 tot 1,2 miljoen ton in 2022, 2,5 miljoen ton in 2023 en 4 miljoen ton in 2024. Dat cijfer kan echter aan de hoge kant van het spectrum liggen, aangezien Bloomberg New Energy Finance suggereert dat de totale wereldwijde polysiliciumcapaciteit 1,5 miljoen ton zal bereiken tegen het einde van 2023.
Tijdens de Climate Ambition Summit in 2020 heeft Xi Jinping aangekondigd dat China tegen 2030 maar liefst 1.200 GW aan zonne- en windenergiecapaciteit wil installeren. Deze doelstelling is noodzakelijk, gezien de groeiende vraag naar elektriciteit als gevolg van, enerzijds de toenemende vraag naar energie door de strijd tegen armoede en de omschakeling van fossiele brandstoffen naar hernieuwbare energiebronnen, en anderzijds de elektrificering van de economie.
Het land is goed geplaatst om deze indrukwekkende doelstellingen te halen, omdat het de voorbije decennia heel wat expertise heeft opgebouwd in de productie van hernieuwbare energie. De grote subsidies en de concentratie van de polysiliciumproductie in China liggen aan de basis van de bloeiende zonnepanelenindustrie van het land. China loopt nu reeds voorop in de productie van verschillende onderdelen voor zonnepanelen. Door geopolitieke spanningen zou deze rol kunnen afnemen, maar gezien China’s erfgoed en expertise zal dit niet van de ene op de andere dag gebeuren.
Sociale overwegingen
We kunnen het onmogelijk hebben over de sociale risico’s waaraan bedrijven in China worden blootgesteld zonder daarbij de sociale overtredingen te noemen die mogelijk worden gemaakt door de nationale wetgeving. Twee specifieke kwesties springen in het oog: digitale rechten en de vervolging van Oeigoeren in de regio Xinjiang.
Om gebruikersinformatie te beschermen tegen de Chinese overheid, hebben bedrijven erg weinig opties. De overheid heeft onbeperkte toegang tot klantgegevens dankzij een reeks voorschriften die kunnen worden gebruikt om politieke dissidenten of burgers die kritisch staan tegenover de overheid te volgen, op te sporen en te vervolgen. Het is vaak erg moeilijk om onderscheid te maken tussen organisaties die actief gegevens voor de overheid verzamelen en organisaties die alleen maar aan de regelgeving voldoen. Voor bedrijven zoals Hikvision, die een actievere rol zijn gaan spelen in het identificeren van minderheidsgroepen die door de overheid worden vervolgd, rijzen er echter veel duidelijkere vragen. Hun bewakingsproducten werden ontdekt in zogenaamde ‘beroepsopleidingscentra’ in het westen van China en werden gebruikt om mensen te identificeren bij recente massademonstraties die met COVID-19 in verband worden gebracht. Deze actieve facilitering van mensenrechtenschendingen verschilt van de passieve medewerking door gegevens te delen zoals door de nationale wetten wordt opgelegd. Het is moeilijk om het participatieniveau vast te stellen, vooral gezien de terughoudendheid van ondernemingen om de invloed van overheidsregulering op hun bedrijf te bespreken.
Doordat de wettelijke overheidsinstrumenten om het gegevensbeheer te regelen erg vaag en uitgebreid zijn, is het bovendien moeilijk om ze in categorieën in te delen. De ‘Grote Elektronische Muur’, een reeks wetten en technologieën die worden gebruikt om digitale censuur in China af te dwingen, blokkeert buitenlandse inhoud en bedrijven van de Chinese markt. Hij beïnvloedt ook de ontwikkeling van China’s binnenlandse interneteconomie door binnenlandse bedrijven te bevoordelen en de doeltreffendheid van de producten van buitenlandse internetbedrijven te verminderen. Verschillende cyberbeveiligingswetten bepalen hoe bedrijven gegevens moeten verzamelen en met de staat moeten delen. De formulering van de wet is opzettelijk vaag, waardoor de overheid de wet flexibel kan gebruiken en interpreteren en elke betwisting uit de weg kan ruimen. Wetten inzake gegevensbeveiliging verbieden dat in China opgeslagen gegevens aan buitenlandse juridische instanties of handhavingsinstanties worden verstrekt zonder de goedkeuring van de relevante Chinese autoriteiten. Deze beperking op de overdracht en productie van gegevens lijkt geldig voor alle soorten gegevens en is niet beperkt tot ‘big data’, waarvoor al beperkingen gelden onder de wet op de cyberbeveiliging. Organisaties mogen niet rapporteren welke gegevens met de overheid gedeeld worden, waardoor het moeilijk is om een duidelijk beeld te krijgen van de samenwerking tussen organisaties en de overheid in de context van autoritaire of ondemocratische repressie.
Naast de rol die bepaalde bedrijven spelen in de schending van de digitale rechten, is ook de vervolging van Oeigoeren een belangrijke kwestie. Volgens schattingen zouden meer dan een miljoen mensen in heropvoedingskampen in Xinjiang geplaatst zijn en gedwongen worden om bedrijven in de regio te ondersteunen. Als reactie hierop werd in 2022 de Uyghur Forced Labour Prevention Act (UFLPA) van kracht. Deze verbiedt de Amerikaanse import van alle goederen die geheel of gedeeltelijk in de regio Xinjiang zijn geproduceerd, aangezien de VS ervan uitgaat dat het om dwangarbeid gaat. Dat vermoeden geldt ook voor goederen die in andere landen (waaronder China) zijn geproduceerd en onderdelen gemaakt in Xinjiang bevatten. Soortgelijke wetsvoorstellen worden momenteel besproken in Europa. Zo nam het Europees Parlement in juni vorig jaar een resolutie aan die de misdaden tegen de menselijkheid, gepleegd tegen de Oeigoeren in China, veroordeelt en die oproept tot een verbod op de invoer van producten die met dwangarbeid zijn gemaakt. Naar aanleiding van deze resolutie publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een verordening om producten die met dwangarbeid zijn gemaakt van de EU-markt te weren. Daarbij zouden de EU-lidstaten de bevoegdheid krijgen om dergelijke producten vast te houden, in beslag te nemen of te laten verwijderen van de EU-markt.
Er wordt beweerd dat Oeigoerse arbeidskrachten in een groot aantal sectoren worden ingezet, van IT tot de productie van textiel, zonnepanelen en windturbines. Meer onderzoek naar de toeleveringsketens van westerse bedrijven zal een completer beeld geven en meer aandacht vestigen op bedrijven die in de regio Xinjiang actief zijn.
China is natuurlijk niet het enige land waar bedrijven te maken krijgen met ernstige mensenrechtenschendingen. China valt echter op door de grote betrokkenheid van de overheid bij de activiteiten van Chinese bedrijven en het verband tussen beschuldigingen van mensenrechtenschendingen en werkprogramma’s van de overheid.
Disclaimer: Beleggen houdt risico’s in. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.
Hoe combineren we beleggen in AI met een ESG-perspectief?
Door Florent Griffon, Responsible Investment Specialist bij DPAM
11/9/2023
Dé belangrijkste marktontwikkeling voor 2023 is – dat kunnen we nu al stellen – de opkomst van artificiële intelligentie (AI) als een belangrijke sector om in te beleggen. De markten zijn uiteraard enthousiast vanwege de gigantische productiviteitswinst die ze verwachten van artificiële intelligentie, en wel in heel veel verschillende sectoren. Maar hoe kunnen we vermijden dat artificiële intelligentie onze economieën, samenlevingen, bedrijven en democratieën volledig door elkaar schudt? Met andere woorden: hoe combineren we beleggen in AI met een ESG-perspectief? Kortom, hoe kunnen we op een verantwoorde en duurzame manier investeren in AI?
Welke ESG-aanpak voor de verantwoordelijke en duurzame belegger?
Het toepassingsgebied van generatieve artificiële intelligentie is zoals we al zagen heel breed en nog niet alle gevolgen zijn al bekend. Zeker is dat AI een transversale impact zal hebben op de drie ESG-pijlers. Op het leefmilieu en in de eerste plaats op de klimaat- en energiekwesties. Op de samenleving via kwesties zoals ongelijkheid, onderwijs, opleiding en werkgelegenheid. En ten slotte op het bestuur met belangrijke uitdagingen op het gebied van cyberveiligheid, gegevensbescherming en anonimiteit, corruptiebestrijding en naleving van de wet in het algemeen.
Hoed u voor medeplichtigheid aan misbruik …
AI houdt talloze mogelijkheden in, dus is het zaak om het gebruik ervan te reguleren. De toepassingen moeten onze samenlevingen ten goede komen en misbruik of uitspattingen moeten aan banden worden gelegd. Meer dan AI zelf is het de manier waarop we ze gebruiken die van belang is. Duurzame beleggers moeten daarom de volgende vier punten controleren: het doel van de AI-oplossingen die de bedrijven ontwikkelen, maar ook de governance van deze AI-modellen en de good practices waarmee ze worden begeleid. Tot slot moet de belegger ook nagaan wat hun betrokkenheid is bij ESG-controverses en hun conformiteit met de globale duurzaamheidsnormen, met name met het Global Compact van de Verenigde Naties.
Wat het doel van de AI-modellen betreft, raden we bijvoorbeeld aan om niet te beleggen in AI-toepassingen die zijn bedoeld voor bewapening (zoals killer robots …) of die erop gericht zijn de gebruiker te beïnvloeden (deepfakes …), te identificeren (face recognition), zijn emoties te analyseren of zijn toekomstig gedrag te voorspellen. We verwijzen ook naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN en raden af om te beleggen in AI-modellen die daar tegen indruisen.
De analyse van de governance van AI-oplossingen kunnen we baseren op het OESO-kader voor het classificeren van AI-systemen dat aangeeft welke modellen risico’s inhouden voor de mens of voor de planeet[1]. Dit kader stelt met name de volgende belangrijke vragen: behoudt de gebruiker de vrijheid om af te zien van het AI-model? Zijn de gebruikte gegevens bedrijfseigen, openbaar of privé? Werden ze verzameld in overeenstemming met de wet (GDPR)? Werden ze geanonimiseerd? ‘Gepseudonimiseerd’? Geeft het model de gebruiker voldoende informatie om de resultaten te kunnen begrijpen? In hoeverre is het model onderworpen aan menselijk toezicht? Als de antwoorden op deze vragen negatief zijn, doet de duurzame belegger er waarschijnlijk goed aan om niet te beleggen.
Ook de ‘good practices’ van de bedrijven die deze AI-modellen aanbieden, moeten we onder de loep nemen. Bijvoorbeeld (niet-beperkende lijst): het gebruik van smart datacenters die draaien op hernieuwbare elektriciteit, de integratie van de energie-efficiëntiedoelstelling in de code van het AI-model[2], de toepassing van antidiscriminatiepatches, maatregelen ter bescherming van de anonimiteit van met name medische gegevens, beperkingen op de gegenereerde content om te vermijden dat die schadelijk of gevaarlijk is of in strijd met de wet.
Tot slot raden we af om te beleggen in AI-modellen die onderhevig zijn aan ernstige ESG-controverses of waarvan wordt vermoed dat ze de principes van het Global Compact van de Verenigde Naties schenden. We zullen daarom afzien van beleggingen in AI-modellen die aanzienlijke risico’s inhouden voor de mensenrechten (menselijke waardigheid, vrijheid van meningsuiting, geestelijke en lichamelijke gezondheid van personen, recht op non-discriminatie), de rechten op het werk (welzijn op het werk, kwaliteit van de betrekkingen, opleiding en competenties), het milieu (klimaatrisico’s, water) en ten slotte de strijd tegen corruptie (misdaad en cybercriminaliteit, fraude, bescherming van de rechtsstaat).
… Maar steun enkel verantwoorde en duurzame toepassingen
AI kan de samenleving en het milieu echter ook heel wat voordelen opleveren, ook hier in heel wat verschillende domeinen. Ze kan bijvoorbeeld de ontwikkeling van technologische oplossingen vooruithelpen in het domein van energietransitie, van het ontwerp van apparatuur voor energieopwekking, -opslag en -transport tot het beheer van deze infrastructuren. AI kan met name helpen om de transmissie- en distributienetten te beheren, een taak die steeds complexer wordt door de ontwikkeling van intermitterende hernieuwbare energiebronnen. Door het wetenschappelijk onderzoek te versterken, kan AI helpen om nieuwe oplossingen te ontwikkelen. AI zou ook aanzienlijk de betrouwbaarheid van de weersvoorspellingen verbeteren en helpen om de kwetsbaarheid van onze landen voor extreme weersomstandigheden in kaart te brengen. Op die manier zal AI de inspanningen om ons aan te passen aan de klimaatverandering kunnen aansturen. Ook op maatschappelijk vlak biedt AI interessante mogelijkheden: efficiëntere gepersonaliseerde onderwijsoplossingen, betere gezondheidsdiagnostiek, wetenschappelijke doorbraken, beter vermogen om informatie te verzamelen en te verwerken, … Aan concrete voorbeelden geen gebrek. Denk maar aan intelligente gebouwen die hun energieverbruik afstemmen op de weersvoorspellingen en dus anticiperen op de beschikbaarheid van hernieuwbare elektriciteit. Of aan de gepersonaliseerde onderwijs- en opleidingsoplossingen die de tekortkomingen van elke gebruiker identificeren en een adaptieve leeroplossing genereren. Aan AI-auditmodellen die de boekhouding en publicaties van bedrijven beoordelen, het risico op betrokkenheid bij corruptie, fraude en conformiteitskwesties inschatten en hun ESG-profiel vaststellen. Aan AI-oplossingen op maat van de administraties waardoor de productiviteit aanzienlijk toeneemt.
Duurzaam beleggen is dus belangrijk om die ontwikkelingsbedrijven te financieren waarvan de AI-toepassingen goed zijn voor mens en milieu. De mogelijkheden van AI zijn enorm en gevarieerd. Als ze kwaadwillig of zonder toezicht wordt gebruikt, lopen we grote risico’s. Maar als ze goed gebruikt wordt, biedt AI kansen voor onze samenlevingen. Aan de duurzame beleggers, de taak om die beleggingen te identificeren die een positieve en duurzame impact hebben op het milieu, de samenleving en het bestuur.
Disclaimer: Beleggen houdt risico’s in. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.
[1] https://oecd.ai/fr/classification
[2] MIT Technology review, These simple changes can make AI research much more energy efficient, https://www.technologyreview.com/2022/07/06/1055458/ai-research-emissions-energy-efficient/
Heeft een duurzaam fonds gevolgen voor de samenleving?
Ophélie Mortier, Chief Sustainable Investment Officer bij DPAM
13 Juni 2023
Ter herinnering: een fonds belegt in aandelen en/of obligaties van overheden/ondernemingen. Doorgaans worden die aandelen en obligaties hoofdzakelijk op de zogeheten secundaire markt verhandeld, terwijl de emissies op de primaire markt of de beursintroducties een kleiner deel van de portefeuillebeleggingen uitmaken.
De secundaire markt, een uitwisseling van eigendomsbewijzen
De impact van beleggingen op de secundaire markt kan terecht ter discussie worden gesteld. Het gaat immers niet om een toewijzing van nieuwe kapitaalstromen, maar vooral om een uitwisseling van eigendom tussen een verkoper en een koper. Het hele debat over de doeltreffendheid van het uitsluitingsbeleid van de duurzame fondsen draait trouwens hierrond: als die fondsen bijvoorbeeld niet langer beleggen in tabak, is er aan de andere kant een koper die de aandelen in diezelfde activiteitensector overneemt.
In een aantal studies is de doeltreffendheid van de uitsluitingen onderzocht. De slotsom is dat veeleer de meningsuiting van de aandeelhouders (stemming op de algemene vergaderingen) en hun betrokkenheid bij de ondernemingen moeten worden aangemoedigd. In een ideale wereld kunnen we er wel naar streven dat bepaalde activiteiten die schadelijk zijn voor de samenleving in de ruime zin van het woord, op een mooie dag helemaal geen kopers meer zullen vinden om de eigendomsbewijzen ervan over te nemen, waardoor die roemloos eindigen als gestrande activa (het concept van de stranded assets).
De beperkte toewijzing van nieuw kapitaal moet wel worden genuanceerd. Wanneer een koper een aandeel van een onderneming koopt, belegt hij niet enkel in haar balans op tijdstip T, maar ook in haar beleid inzake toekomstige investeringen, met andere woorden haar investeringsstromen, vooral dan voor onderzoek en ontwikkeling en toekomstige innovatie. Een duurzaam fonds wil immers investeren op middellange en lange termijn, en verlangt ernaar de onderneming te begeleiden bij haar toekomstige ontwikkeling.
De fondsbeheerder besteedt bijzondere aandacht aan enerzijds de manier waarop de onderneming te werk gaat (haar operationele vennootschappelijke vrijheid), en anderzijds de producten en diensten die ze ontwikkelt.
Er moet natuurlijk een onderscheid worden gemaakt tussen de impact van de onderneming en de impact van de belegger wanneer we het hebben over de impact op de secundaire markt.
Impact van de belegger
Als belegger controleert de beheerder van een duurzaam fonds een aantal praktijken van de onderneming, zowel op ecologisch en sociaal gebied als wat de governance betreft. Hij kan zich geroepen voelen bepaalde ondernemingen uit te sluiten op grond van ernstige en herhaalde tekortkomingen op het vlak van die ESG-praktijken, maar hij kan ook een dialoog met hen aangaan om hun praktijken ter zake te verbeteren en te doen aansluiten bij de beste marktpraktijken. Zo kunnen de ondernemingen hun kapitaalkosten zien verbeteren dankzij een beter beheer van hun duurzaamheidsrisico’s. Bovendien zal de samenleving als geheel baat hebben bij deze verbeterde praktijken, of het nu gaat om bijvoorbeeld betere arbeidsomstandigheden en bescherming van de werknemers, of een beter afvalbeheer of optimaler energieverbruik.
Het gedrag van de onderneming kan ook worden veranderd onder druk van de aandeelhouders. In principe heeft een duurzaam fonds een welomschreven stembeleid dat is afgestemd op zijn overtuigingen op het vlak van ecologie, sociale aspecten en governance. Volgens sommigen is de druk van aandeelhouders alleen doeltreffend wanneer het fonds een aanzienlijk belang in de onderneming heeft. De impact van de stemmen van de minderheidsaandeelhouder kan beperkt zijn in vergelijking met de referentie- of meerderheidsaandeelhouder. Elk jaar opnieuw wijzen meerdere voorbeelden er ons echter op dat minderheidsaandeelhouders het verschil kunnen maken. Een paar concrete voorbeelden: de algemene vergaderingen van de oliemaatschappijen, waar de minderheidsaandeelhouders elk jaar meer transparantie en een grondigere aanpassing van het milieubeleid bewerkstelligen, of de algemene vergaderingen in Italië, waar steeds meer minderheidsaandeelhouders erin slagen hun lijst met kandidaten voor de raad van bestuur in te dienen om zo een beter evenwicht van onafhankelijken ten opzichte van de uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders van de onderneming tot stand te brengen.
Impact van de onderneming
De impact van de onderneming kan op twee niveaus worden beoordeeld.
Ten eerste op het niveau van haar gedrag. Zoals eerder vermeld beschikt de beheerder van een duurzaam fonds over een aantal hefbomen om veranderingen binnen de onderneming teweeg te brengen: stemming, dialoog, engagement en, als laatste redmiddel, uitsluiting.
Ten tweede op het niveau van de producten en diensten die de onderneming ontwikkelt. De laatste jaren worden de producten van de ondernemingen steeds vaker onderworpen aan effectmetingen teneinde hun bijdrage aan de uitdagingen van de duurzame ontwikkeling te bepalen. Van duurzame fondsen wordt steeds vaker verwacht dat ze niet alleen beleggen in de best presterende aandelen en obligaties qua gedrag, maar ook in ondernemingen die bijdragen aan de uitdagingen van de toekomst. Als referentiekader wordt dan vaak gebruikgemaakt van de zeventien universeel erkende duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.
De Europese taxonomie op het vlak van milieudoelstellingen is trouwens tot stand gekomen vanuit deze filosofie, die ook achter de eerste versie van de sociale taxonomie schuilgaat. Het komt er dus op aan de omzet en de bronnen van een onderneming te ontleden in het licht van de ecologische of sociale doelstellingen. Die laatste kunnen worden bepaald door de taxonomie of door andere referentiekaders.
Een tweede niet te verwaarlozen impact is de gemeenschap van de zogeheten duurzame beleggers. Het is immers interessant om te zien welke verbintenissen van de promotor van het fonds schuilgaan achter het duurzame fonds, en tot welk massa-effect die kunnen bijdragen. In dat verband kunnen meerdere samenwerkingsinitiatieven als relevant worden aangemerkt:
- Principes voor Verantwoord Beleggen (PRI: Principles for Responsible Investing): de gemeenschap van ondertekenaars van de PRI vertegenwoordigt vandaag meer dan 4.900 institutionele beleggers en 121,3 biljoen dollar activa onder beheer. Door de beginselen die haar leden uitdragen en de initiatieven op het vlak van voorlichting (delen van goede praktijken) en verbintenissen, heeft de gemeenschap veel impact op de evolutie van het activabeheer wereldwijd.
- Climate Action 100+: dit initiatief richt zich op de 100 ondernemingen met de hoogste broeikasgasemissies ter wereld en moedigt ze aan om concrete verbintenissen aan te gaan voor koolstofreductiestrategieën.
- Net Zero-initiatief: er zijn meerdere initiatieven om beleggingsportefeuilles koolstofvrij te maken. Zelfs als de verklaring van een belegger vandaag geen onmiddellijke invloed uitoefent op de vermindering van de broeikasgasemissies, worden de beleggers opgeroepen zich in te zetten voor een versnelling van de transitie van de ondernemingen en de landen op dit punt. Van de weeromstuit wordt de impact dus steeds zichtbaarder en rechtstreekser naarmate er meer verbintenissen worden aangegaan, en vooral naarmate er tegen 2050 duidelijke programma’s en deadlines voor een koolstofvrije wereld worden vastgelegd.
Kortom, het antwoord is positief: beleggen op de beurs heeft zeker gevolgen voor de samenleving. Elke beleggingsbeslissing heeft impact. Wie kiest voor een groene obligatie in plaats van een traditionele, beslist te beleggen in een specifiek project. Wie kiest voor de ene onderneming en niet voor een andere, beslist om bepaalde producten/diensten en de bevordering van goede ESG-praktijken te financieren.
Als we oog hebben voor de verbintenissen die de belegger aangaat, of het nu gaat om aandeelhoudersverantwoordelijkheid of om engagement, kunnen we nagaan of die in overeenstemming zijn met zijn waarden en overtuigingen.
Waarom is de stemming van aandeelhouders op een algemene vergadering zo belangrijk?
Door Ophélie Mortier, Chief Sustainable Investment Officer bij DPAM.
Wat zijn de belangrijkste tendensen aan de vooravond van de periode van aandeelhoudersvergaderingen voor Europese en Noord-Amerikaanse bedrijven? Hoe kunnen aandeelhouders echt invloed uitoefenen op de bedrijven waarin ze investeren?
Sommigen beweren dat de verantwoordelijkheid van de aandeelhouder maar een beperkte invloed heeft op bedrijven en meer bepaald op hun verplichtingen en engagement op het gebied van duurzaamheid.
De voorstellen op de agenda van de vergaderingen over milieu-, sociale of bestuursaangelegenheden blijven in feite zeer beperkt, namelijk minder dan 4 % van de punten waarover de aandeelhouders worden verzocht zich uit te spreken.
Evolutie van de stemming
De meeste onderwerpen blijven immers zuivere corporate governance-aangelegenheden, zoals de verkiezing van de raad van bestuur, de goedkeuring van de rekeningen, de uitbetaling van het dividend, eventuele wijzigingen in de kapitaalstructuur of kwesties in verband met de bezoldiging van uitvoerende functies.
Nochtans is de stemming een instrument dat betrokken investeerders steeds meer gebruiken om hun mening te geven over het duurzaamheidsbeleid en de milieu-, sociale en bestuursverplichtingen van ondernemingen. Enerzijds worden raden van bestuur door de wereldwijde regelgeving meer en meer verantwoordelijk voor het toezicht op ESG-uitdagingen. Anderzijds evolueert de stemming naar een meer proactieve houding van de investeerders. Voorheen reageerden ze meestal op de agendapunten waarover ze werden ondervraagd, vandaag anticiperen ze op de algemene vergaderingen van de betrokken ondernemingen en werken ze een stemstrategie uit op basis van hun verwachtingen omtrent de duurzame verbintenissen van de ondernemingen.
Hefboom voor het milieu
Op het gebied van milieu en klimaatverandering blijven de ‘Say on Pay’-voorstellen dus vooruitgang boeken en hoewel ze buiten het regelgevend kader vallen en niet bindend zijn, zal de casestudy van TotalEnergies ongetwijfeld een keerpunt betekenen. Aan de andere kant gebruiken steeds meer investeerders die zich inzetten voor het Net Zero-initiatief (nuluitstoot tegen 2050) hun stem als hefboom om druk uit te oefenen op ondernemingen en hun strategieën om broeikasgassen te reduceren.
Daarom kan de belegger, zelfs als er geen kwestie is die in de verste verte verband houdt met de klimaatstrategie van de onderneming, een stemstrategie hanteren die bekend staat als de ‘nee-campagne’. Hij kan dan tegen een lid, de voorzitter of de hele raad van bestuur stemmen om zijn ontevredenheid te uiten over de vooruitgang van het bedrijf op het gebied van het klimaatvraagstuk. Het aanvechten van de benoeming van een of meer bestuursleden blijft een belangrijk ESG-verzetsmiddel in de stemperiode.
Case: TotalEnergies
Laten we terugkomen op de interessante case van TotalEnergies, dat op zijn jaarlijkse algemene vergadering in juni weigerde een aandeelhoudersvoorstel over het afstemmen van zijn zogenaamde scope 3-emissies (indirecte emissies) en zijn Net Zero-strategie op de agenda te zetten. Het bedrijf argumenteerde in een persbericht dat het voorstel onontvankelijk was omdat het inbreuk pleegde op de bevoegdheid van de raad van bestuur om de strategie van de onderneming te bepalen.
De Franse Autorité des Marchés Financiers (AMF) verklaarde zich onbevoegd om het dossier te behandelen en TotalEnergies won de zaak. In reactie daarop heeft de aandeelhoudersgroep het voorstel rond een klimaatstrategie van de onderneming zelf niet gesteund. Deze zaak zou een precedent kunnen scheppen voor de toekomst van klimaatresoluties, net als de zaak Carlos Ghosn en de bezoldiging van de CEO van Renault, die uiteindelijk leidde tot een wettelijke verplichting tot transparantie over de bezoldiging van uitvoerende functies. Intussen is het imago van de Franse oliemaatschappij als de beste van de klas enigszins besmeurd.
Wordt vervolgd …
In een tijd waarin de free float van Europese ondernemingen over het algemeen toeneemt en free float-aandeelhouders luidkeels hun ongenoegen blijven uiten op algemene vergaderingen, wordt het interessant om de ontwikkeling te volgen van stemmingen over belangrijke kwesties zoals de benoeming van de raad van bestuur of de bezoldiging van uitvoerende functies. Enerzijds blijven deze punten belangrijke hefbomen van verzet op het gebied van duurzaam ondernemen. Aan de andere kant blijft er een discrepantie bestaan tussen de verklaringen van investeerders, met name over de kwestie van de buitensporig geachte bezoldiging van bestuurders, en de uitvoering daarvan bij de stemming (de meeste punten van het bezoldigingsbeleid en -rapportage werden grotendeels gesteund ondanks de kritiek).
Seizoen 2023 zal in meerdere opzichten interessant zijn voor de vooruitgang op het gebied van duurzaamheid, in de eerste plaats om na te gaan of de vastgestelde afname van de steun voor aandeelhoudersvoorstellen bevestiging krijgt. Daarnaast zou de sociaaleconomische context aandeelhouders ertoe moeten aanzetten om aandachtig te blijven voor ESG-uitdagingen en het toezicht daarop door de raad van bestuur enerzijds, en voor de kwestie van de bezoldiging van uitvoerende functies tussen de ‘war for talent’ en de economische vertraging anderzijds.
Degroof Petercam Asset Management (DPAM) SA/NV l Guimardstraat 18, 1040 Brussel, België l RPM/RPR Brussel l BTW BE 0886 223 276 l
Marketingcommunicatie.
De informatie in dit document moet worden beschouwd als algemeen van aard en vormt geen beleggingsadvies. Beleggen brengt risico’s met zich mee. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Alle meningen in dit document weerspiegelen de situatie op het moment van publicatie en kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de meningen en verklaringen in dit document ongeldig maken.
Hoe verhouden ESG en Impact zich tot elkaar?
Door Matthew Welch, Responsible Investment Specialist bij DPAM
7/3/2023
De Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR) was in 2022 het belangrijkste aandachtspunt voor duurzame beleggers. De sterke kentering in de regelgeving is nodig, maar kan de aandacht wegnemen van de impact die duurzame beleggers kunnen hebben op de reële economie.
Die impact wordt tastbaar bij beleggingen in zogenaamde ’transitiebedrijven’, maar zet ook de deur open naar een verhoogd greenwashingrisico. In dit artikel leggen we eerst de belangrijkste verschillen tussen ESG-integratie en impact uit en spitsen we ons vervolgens toe op die reële impact. Het door elkaar gebruiken van beide termen is vaak een bron van kritiek op duurzaam en verantwoord beleggen.
Onduidelijkheid over bepaalde principes
Elon Musk beweert dat ESG overdreven gepolitiseerd is en een onbetrouwbare indicator van duurzaamheid is. De reden achter die bewering is dat Exxon in de wereldwijde top tien van de S&P500-rating staat voor ESG, terwijl Tesla de lijst niet eens gehaald heeft. Dat lijkt op het eerste gezicht verrassend: waarom krijgt een olie- en gasmaatschappij een positieve rating voor haar ESG-factoren, terwijl een fabrikant van elektrische wagens niet eens in de lijst voorkomt?
Tijdens een speech over het energiebeleid in Houston zei Mike Pence ook dat de belangen van bedrijven en hun werknemers op de achtergrond worden geschoven ten voordele van gepolitiseerde doelen. Daarmee verwijst hij naar de druk die beleggers-activisten op bedrijven uitoefenen om hen ertoe te dwingen sociaal bewuste beleggingsprincipes te volgen.
Beide redevoeringen tonen aan dat een aantal fundamentele ESG-principes niet 100% begrepen worden.
Catalogus van risicofactoren
Eerst en vooral is het belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen ‘ESG’ en ‘Impact’. ESG-scores van providers als S&P proberen een opsomming te geven van de belangrijkste ecologische, sociale en governancerisico’s die verband houden met de activiteiten en de waardeketen van een bedrijf. Die risico’s kunnen een financiële impact hebben op de bedrijven. Dergelijke ESG-scores plaatsen een bedrijf in een bredere context en zouden beleggers een beknopt meetsysteem moeten bieden om rekening te houden met de effecten die de activiteiten van een bedrijf hebben op zijn stakeholders (d.w.z. werknemers, aandeelhouders en eindgebruikers).
Dat betekent dat ESG-ratingbedrijven zich toespitsen op de manier waarop bedrijven informatie verschaffen over ESG-thema’s, zoals het bestaan van een gezondheids- en veiligheidsbeleid, bijscholingsprogramma’s, aankoop van hernieuwbare energie, diversiteit in de raad van bestuur of belangrijke controverses rond ESG-thema’s. Die ESG-scores leggen niet noodzakelijk de nadruk op de impact van de eindproducten en diensten van een bedrijf, anders zou Exxon waarschijnlijk nooit zo hoog in de ranking staan.
Effect op de stakeholders
Dat is ook het duidelijke verschil tussen ESG-scores en Impact. ESG-scores kijken naar de ESG-risico’s die verband houden met de productie van een product of een dienst, terwijl er bij Impact wordt gekeken naar de impact die het product of de dienst heeft op de stakeholders. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat Exxon het strengste gezondheids- en veiligheidsbeleid toepast, solide ethische principes naleeft en een uitgebreid milieubeheersysteem heeft, wat hen een hoge ESG-score oplevert. De impactscore van het bedrijf ligt echter veel lager, aangezien het ongeveer 3% van de olie wereldwijd produceert, wat een schadelijk effect heeft op de meeste van zijn stakeholders. Tesla daarentegen behaalt niet zo’n goede score voor ESG (op basis van de S&P methodology), als gevolg van zijn inadequate gezondheids- en veiligheidspraktijken voor werknemers, beschuldigingen van discriminatie en de veiligheid van zijn eindklanten1.
Het onderscheid maken
Vermogensbeheerders dienen in hun productaanbod een onderscheid te maken tussen duurzame beleggingsdoelstelingen, d.w.z. Impact, en beleggingskenmerken, d.w.z. ESG-factoren, en dit conform de Europese regelgeving. Uiteraard zijn beide principes complementair. Met de EU-taxonomie probeert de regelgever die impactactiviteiten te bepalen en te identificeren en de SFDR-regelgeving probeert de vermenging van ESG en impact te voorkomen, door duidelijk het onderscheid te maken tussen doelstellingen en kenmerken.
Dit alles toont aan dat een echt duurzame en verantwoorde vermogensbeheerder een dubbele taak heeft. Enerzijds moet hij naar de uiterlijke kenmerken van de bedrijfsactiviteiten kijken, waarbij hij de positieve versterkt en de negatieve vermindert. Anderzijds moet hij ook duurzame beleggingen aanmoedigen door bedrijven in portefeuille te nemen die duurzamere producten en diensten aanbieden.
Wereldwijde uitdagingen en gepaste oplossingen voor die problemen kunnen niet altijd worden weergegeven door een ranking, een score of een index. Dit blijkt uit de grote verschillen in ESG-scores van de verschillende dataproviders. Personen die beweren dat zij dat wel kunnen, profiteren van de verwarring bij de beleggers. Alleen via een actieve, duurzame en op onderzoek gebaseerde aanpak kan je deze uitdagingen aangaan, verwarring wegnemen en de echte investeringsmogelijkheden in kaart brengen.
Vergeet het actieve engagement niet
Tot slot, wanneer we het hebben over impact, is er een standpunt dat steeds meer voet aan de grond krijgt: niet enkel kijken naar de impact van de producten en diensten van bedrijven waarin belegd wordt, maar eerder naar de impact van de vermogensbeheerders op hun belegging. ESG-integratie en beleggen met impact zonder actieve betrokkenheid en stemmingen mist geloofwaardigheid. Het vereist inderdaad actieve betrokkenheid en een gezamenlijk engagement om de beslissingen van bedrijven ten goede te beïnvloeden en te veranderen.
Resoluties van aandeelhouders bijvoorbeeld kunnen een impact hebben op de statuten als zij aandringen op een betere governance. Of ze kunnen ertoe leiden dat bedrijven zich aansluiten bij het Scientific Based Target Initiative (SBTi), dat bedrijven ertoe aanzet om milieudoelstellingen te bepalen door kapitaalinvesteringen te sturen. Deze impact van de vermogensbeheerders op hun investering draagt vaak bij tot officiële verbintenissen van bedrijven of actieve deelname tijdens de jaarlijkse algemene vergadering via voorstellen van aandeelhouders of stemactiviteiten.
Door bedrijven te stimuleren om ofwel hun producten en diensten ofwel hun operationele ESG-aspecten te verbeteren, kunnen de vermogensbeheerders zelf een tastbare impact hebben op de samenleving.
- In de fabriek van Tesla in Fremont (VS) werden de gezondheids- en veiligheidsnormen onder het gemiddelde geschat. Bovendien kreeg het bedrijf een slechte beoordeling voor zijn vermeende slechte afhandeling van onderzoeken naar verwondingen en dodelijke ongevallen na het gebruik van Tesla’s rijhulpsysteem (Autopilot).
Lees ook corner Duurzame beleggingen
Degroof Petercam Asset Management SA/NV l Guimardstraat 18, 1040 Brussel, België l RPM/RPR Brussel l BTW BE 0886 223 276 l
Marketingcommunicatie.
De informatie in dit document moet worden beschouwd als algemeen van aard en vormt geen beleggingsadvies. Beleggen brengt risico’s met zich mee. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst. Alle meningen in dit document weerspiegelen de situatie op het moment van publicatie en kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Wijzigingen in de marktomstandigheden kunnen de meningen en verklaringen in dit document ongeldig maken.
Verantwoord beleggen in 2022: veel goed nieuws, en één teleurstelling
Door Florent Griffon, Responsible Investment Specialist bij DPAM
22 Februari 2023
SRI hield ondanks de moeilijke context goed stand in 2022, met een netto-instroom die positief blijft in Europa. De COP27 blijft de enige echte teleurstelling. Het jaar eindigde wel met een aaneenrijging van goed nieuws, met name de COP15 over biodiversiteit en de akkoorden van de Europese Unie over het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM), over de hervorming van de koolstofmarkt en over de minimumbelasting op bedrijfswinsten. Het ESG-momentum houdt dus aan, en 2023 ziet er veelbelovend uit.
Eén teleurstelling …
De niet onverdeeld gunstige balans van de COP27 is de enige echte teleurstelling van het afgelopen jaar, maar wel een grote. Ten eerste is er het gebrek aan ambitie van de meeste regeringen. Zij hebben hun nationaal vastgestelde klimaatdoelstellingen (‘NDC’s’) immers niet herzien. De wereld stevent naar alle waarschijnlijkheid af op een temperatuurstijging met minstens 2,5 graden en sommigen blijven weigeren om zich te verbinden tot de uitstap uit fossiele brandstoffen. De hulp die de ontwikkelde landen bieden aan de ontwikkelingslanden bij de energietransitie en bijhorende aanpassingen is eveneens nog steeds duidelijk ontoereikend. De regeringen hebben geen toezeggingen gedaan om de wereldwijde uitstoot na 2025 te verminderen.
Bovendien weigeren verscheidene landen met een grote uitstoot van broeikasgassen, denk aan China en Saoedi-Arabië, nog steeds om doelstellingen vast te stellen die in verhouding staan tot hun uitstoot. De belangrijkste stap vooruit van de COP27 is de oprichting van een nieuw ‘verlies- en schadefonds’ voor de kwetsbare landen. Dit fonds is tot nu toe onvoldoende gefinancierd, maar er zal over worden onderhandeld tijdens de COP28. Tot slot heeft de COP27 bijzondere aandacht geschonken aan maatregelen om zich aan te passen aan de klimaatverandering. Aan de andere kant faalde de COP27 voor het onderdeel ’transitie’. Deze aanpak is inconsistent, want als het traject van +1,5 graden wordt overschreden, zouden de financieringsbehoeften voor de nodige aanpassingen enorm toenemen.
Waarom we hoop mogen koesteren voor de toekomst
De afgelopen weken stapelde het goede nieuws zich op.
- Allereerst is er de COP15 Biodiversiteit in Montreal en de historische overeenkomst, die door 195 staten is ondertekend. Dit akkoord beoogt de oprichting van beschermde gebieden op 30 % van onze planeet, het herstel van 30 % van de aangetaste ecosystemen, de halvering van de risico’s van pesticiden en de verdubbeling van de wereldwijde financiering voor natuurbescherming.
Het is een belangrijke en noodzakelijke eerste stap. Of we er collectief in slagen de drastische daling van de wereldwijde biodiversiteit om te buigen, hangt echter af van hoe elke regering dit akkoord zal uitvoeren. In dat opzicht lijkt de COP16, die in 2024 in Turkije wordt gehouden, nu al buitengewoon belangrijk te zijn.
- Goed nieuws is ook het Europese akkoord over het mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM). Dankzij deze overeenkomst kan de invoer van staal, cement, meststoffen en andere koolstofrijke producten uit landen die achterblijven bij de Europese Unie wat de belastingheffing op koolstof betreft, worden belast. Het idee is om te verhinderen dat bedrijven aan ‘ecologische dumping’ doen en tegen lagere kosten produceren in regio’s zonder koolstofvoorschriften gelijkwaardig aan die van de Europese Unie. De overeenkomst zal die landen er ook toe aanzetten een ambitieus beleid te voeren om hun uitstoot te verminderen en zo ‘koolstoflekken’ te voorkomen.
In de praktijk zullen de invoerders van deze producten emissiecertificaten moeten kopen op de EU-markt. Als het land van oorsprong van hun producten al aan een koolstofmarkt is onderworpen, betalen zij alleen het verschil met de koolstofprijzen op de Europese markt. Hier zien we hoe voor landen die naar Europa exporteren, gestimuleerd worden om een markt voor koolstofquota op te zetten. Dankzij dit mechanisme zal de Europese Unie ook verder kunnen gaan in haar inspanningen om de uitstoot van haar industrieën te verminderen.
- Enkele dagen later kondigde de Europese Unie een akkoord aan over de hervorming van de koolstofmarkt. Dat akkoord omvat een snellere afname van de op de Europese markt beschikbare koolstofemissiequota, het einde van de gratis emissiequota (tegen 2034) en dus een verwachte stijging van de koolstofprijs.
Het akkoord bepaalt ook dat bepaalde sectoren met een zeer hoge uitstoot geleidelijk in de markt moeten worden opgenomen. Het gaat onder meer om zeevervoer, luchtvervoer binnen de EU, kantoorgebouwen en wegvervoer. Ook wordt een sociaal fonds voor het klimaat opgericht om de meest kwetsbare huishoudens en ondernemingen te helpen hun uitstoot te verminderen. Deze maatregelen zijn essentieel als we de doelstelling willen halen om de uitstoot met 55 % te verminderen tegen 2030 in het kader van het plan ‘fit for 55’. Deze maatregelen zullen nog onontbeerlijker worden wanneer de Europese Unie tijdens de volgende COP nog ambitieuzere doelstellingen vaststelt.
- Een ander onderdeel van de Green Deal van de Europese Unie is het akkoord over het invoerverbod op producten die bijdragen aan ontbossing, dat begin december werd bekrachtigd. Het verbod geldt voor levensmiddelen (soja, palmolie, rundvlees, koffie, cacao) en materialen (hout, leer, papier, houtskool) uit gebieden die na december 2020 zijn ontbost. De invoerders zullen aansprakelijk worden gesteld voor hun bevoorradingsketens. Er zullen ook controles worden georganiseerd, onder meer via satellietfoto’s en DNA-tracering. De EU werkt reeds aan de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot andere grondstoffen, zoals rubber en maïs, en tot andere soorten ecosystemen, zoals savannes en veengebieden, die een belangrijke rol spelen bij de koolstofvastlegging.
- Ten slotte heeft de Europese Unie half december een akkoord aangekondigd over een minimumbelastingtarief van 15 % op de winsten van de op haar grondgebied geregistreerde multinationale ondernemingen. Vanaf 2024 zal dit akkoord het mogelijk maken de fiscale concurrentie tussen staten te beperken. Het zou andere rechtsgebieden moeten aanmoedigen dit voorbeeld te volgen, te beginnen met de VS. Het tweede deel van de hervorming is gericht op een terugdringing van de praktijk van ’transfer pricing’, die sommige multinationals gebruiken om hun winsten in de meest gunstige rechtsgebieden aan te geven. Dit raakt de kern van fiscale optimalisatie. We zijn er dus nog niet helemaal, maar dit akkoord is niettemin een belangrijke mijlpaal.
Tot slot werd het jaar 2022 gekenmerkt door de versterking van de verordeningen die SRI begeleiden, vormgeven en ondersteunen. Het is niet onbelangrijk dat de regulatoren zich hoofdzakelijk richten op klimaatverandering, ontbossing, biodiversiteit, sociale ongelijkheid en transparantie. Naar alle waarschijnlijkheid blijven die onderwerpen ook de komende jaren de drijvende kracht achter duurzaam beleggen. SRI zal blijven evolueren naar meer transparantie, betere impactmeting en bijgevolg hogere eisen aan zowel beleggers als ondernemingen. Het ESG-momentum houdt dus aan, en 2023 ziet er veelbelovend uit.
Marketingcommunicatie. Dit is geen beleggingsonderzoek. Beleggen brengt risico’s met zich mee. In het verleden behaalde resultaten bieden geen garantie voor de toekomst.
Degroof Petercam Asset Management SA/NV l rue Guimard 18, 1040 Brussels, Belgium l RPM/RPR Brussels l VAT BE 0886 223 276 l
2022, een goed jaar voor ESG?
Door Florent Griffon, Responsible Investment Specialist chez DPAM
29 december 2022
Het jaar 2022 loopt op zijn laatste benen. Wat is de balans voor duurzame financiën? Na verschillende jaren van recordinstroom vertraagde in 2022 de groei van het belegde vermogen in duurzame activa in Europa. Moeten we ons zorgen maken? We denken van niet. Duurzaam beleggen is veerkrachtig en ESG blijft groeien.
Duurzaam beleggen is veerkrachtig
Het jaar 2021 eindigde met een geschatte historische netto-instroom van 300 miljard euro in Europa. De duurzame beleggingsfondsen in ruime zin waren goed voor bijna twee derde van de totale instroom en de Europese markt voor duurzaam beleggen werd geschat op bijna 3.000 miljard euro aan beheerd vermogen. Deze sterke interesse voor duurzaam beleggen resulteerde in een bijna verdubbeling van het aantal “duurzame beleggingsfondsen” in de loop van het jaar, waarbij veel conventionele fondsen werden omgezet in duurzame fondsen. In dit tempo wordt verwacht dat duurzame beleggingen tegen 2025-2026 de helft van de Europese markt kunnen vertegenwoordigen en één vijfde van de wereldwijde activa[1].
De euforie lijkt een beetje weggeëbd in 2022. Ondanks een berenmarkt als gevolg van een moeilijk politiek en economisch klimaat (inflatie, stijgende rente, conflict in Oekraïne, recessie) hielden de Europese ESG-fondsen beter stand dan de traditionele fondsen, met een positieve netto-instroom in elk kwartaal. Uit de traditionele fondsen vloeide echter netto geld weg[2]. Ook op wereldwijd niveau hebben de totale activa van duurzame beleggingsfondsen beter standgehouden dan die van conventionele fondsen. Het aanbod van duurzame beleggingsfondsen blijft dynamisch: in het derde kwartaal werden bijna 150 nieuwe duurzame beleggingsfondsen gelanceerd, waarbij Europa de grootste markt blijft met bijna 82% van de wereldwijde duurzame activa en 76% van de gecommercialiseerde fondsen.
Duurzame financiën worden rijper en transparanter
Moeten we ons zorgen maken over deze vertraging van de groei van de SRI-markt? Na verscheidene jaren van zeer sterke groei, die heeft geleid tot de lancering van een groot aantal fondsen, is het aanbod enorm toegenomen, en de grote verscheidenheid aan meer of minder ambitieuze ESG-benaderingen maakt de taak van de fondsenselectors moeilijk.
Het is dus echt nodig om fondsen gemakkelijker te kunnen vergelijken, om ze in te delen volgens hun niveau van ESG-ambitie, en om na te gaan of deze ESG-ambities daadwerkelijk tot uiting komen in de beleggingsportefeuilles. En dat is precies het doel van de SFDR-verordening.
Gelukkig hebben de verschillende toezichthouders geleidelijk de voorwaarden verduidelijkt waaraan een strategie moet voldoen om als “artikel 9”, “artikel 8” of “andere” te worden aangemerkt. Een beperkt aantal fondsen beantwoordt aan deze enge en strenge definitie van “artikel 9”-strategieën (d.w.z. met een milieu- of sociale doelstelling) en vertegenwoordigt 5,2% van de Europese markt eind september[3]. Dat is een ‘niche’ van de markt van impactfondsen. Tegelijkertijd lijkt het segment van artikel 8 fondsen (die welke milieu- of sociale kenmerken promoten) bijzonder goed vertegenwoordigd te zijn, met een aandeel van bijna 48% van de Europese markt. Deze categorie van artikel 8-fondsen omvat een grote verscheidenheid aan heterogene ESG-benaderingen en het zal belangrijk zijn een onderscheid te maken tussen de meest ambitieuze duurzame strategieën (bijvoorbeeld die met een gedeeltelijke milieu- of sociale doelstelling) en die welke milieu- of sociale kenmerken slechts beperkt of oppervlakkig promoten. Het is aan vermogensbeheerders om hun (potentiële) cliënten meer transparantie te verschaffen, zowel over de toegepaste ESG-filters als over de feitelijke “inhoud” van de portefeuilles. Dit is een fundamentele trend in de markt voor duurzame beleggingen.
Al bij al stond 2022 in het teken van strenger regelgeving, die SRI ondersteunt, vorm geeft en promoot. De belangrijkste uitdagingen van 2022 (klimaatverandering, ontbossing, biodiversiteit, sociale ongelijkheid en transparantie) zullen naar verwachting ook in een veelbelovend 2023 duurzame financiën blijven stimuleren.
Zie ook
[1] PWC, Asset and wealth management revolution 2022 Exponential expectations for ESG, oktober 2022
[2] Morningstar, Global Sustainable Fund Flows: Q3 2022 in Review, oktober 2022
[3] Morningstar, SFDR Article 8 and Article 9 Funds: Q3 2022 in Review, oktober 2022
Cop27: nieuwe voorwaardelijke beloften?
30 November 2022
De afgelopen twee weken waren alle ogen weer gericht op de jaarlijkse klimaattop of ‘COP’, de 27e editie al. Gezien de vele edities is het verwonderlijk dat alle conferenties een zekere samenhang vertonen, namelijk een gebrek aan ambitieuze toezeggingen en verbintenissen.
Voor de aanvang van de klimaattop lagen er drie kernvragen op tafel. Hoe ziet de situatie eruit na afloop van COP27?
Kernvraag nummer 1: het dichten van de emissiekloof
Zijn de nieuwe verbintenissen in overeenstemming met het Akkoord van Parijs of ontbreekt het nog steeds aan voldoende ambitie?
Resultaat na COP27: Negatief
We zijn nog lang niet op weg naar een 1,5°C-scenario, of zelfs eentje waar de opwarming van de aarde onder 2°C blijft. In tegenstelling tot wat werd verwacht en aangekondigd in de aanloop naar de COP27, vond er geen opmerkelijke actualisering van de NDC’s (Nationally Determined Contribution) plaats. Met uitzondering van enkele aankondigingen hier en daar, zoals door de Europese Unie (57% emissiereductie tegen 2030), Mexico over een toekomstige herziening van zijn ambities met financiële steun van de VS en ten laatste, Botswana, dat zijn NDC-doelstelling heeft verdubbeld, zullen deze uitzonderingsgevallen de situatie niet veel veranderen.
India heeft hoge verwachtingen gewekt door een geleidelijke afbouw van fossiele brandstoffen te beloven. Met de VS, de EU en het VK aan boord heeft het idee aan geloofwaardigheid en populariteit gewonnen, maar uiteraard hebben grote exporteurs van fossiele brandstoffen, zoals Saoedi-Arabië, er zich niet bij aangesloten.
Geen enkele verbintenis om fossiele brandstoffen te verminderen of geleidelijk af te schaffen, noch enige verbintenis om de emissies tegen 2025 te beperken, is in de definitieve tekst opgenomen, en werd waarschijnlijk niet eens in overweging genomen. Wij blijven bij de vorige COP-versie van de finale tekst en dus geen geboekte vooruitgang op het gebied van fossiele brandstoffen ondanks de urgentie die in alle wetenschappelijke rapporten wordt benadrukt. Dit heeft misschien een verband met de verviervoudiging van het aantal afgevaardigden van de fossiele-brandstofindustrie op de COP (meer dan 600!).
Een troostprijs is de nieuwe trilaterale alliantie tussen Brazilië, Indonesië en de Democratische Republiek Congo over bosbehoud en de strijd tegen ontbossing. Dit is een belangrijke overwinning, hoewel die waarschijnlijk meer te danken is aan de terugkeer van Lula da Silva als president van Brazilië dan aan de COP zelf.
Tweede kernpunt: een steeds hogere rekening
Is het eindelijk tijd om het gat in de financiering van de klimaat transitie te dichten?
Post-COP27 resultaat: Negatief
De nationale verbintenissen omtrent de financiering van de transitie blijven onbestaand. De jaarlijkse aanpassingsbehoeften worden geschat op 160 tot 340 miljard dollar tegen 2030 en op 315 tot 565 miljard dollar tegen 2050. Wat de ontwikkelde landen tot nu toe hebben beloofd blijft echter significant minder dan de toegezegde 100 miljard dollar, laat staan vergeleken met de totale aanpassingsbehoeften. Tegen 2024 wordt een nieuwe collectieve doelstelling voor klimaatfinanciering verwacht. Uitstelgedrag is ongekend hoog.
Wat België betreft, heeft het land een financieringsdoelstelling aangekondigd van 138 miljoen euro tegen 2024, met een focus op subsidies voor aanpassingen ter ondersteuning van haar Afrikaanse partnerlanden en de minder ontwikkelde landen.
Gelukkig zijn samenwerkingen tussen de publieke en private sector in opkomst en spelen de VS en de EU een leidende rol op dit gebied. Via een mix van subsidies, leningen en investeringen bereikt de particuliere sector de ontwikkelingslanden, terwijl de risico’s worden gedeeld. Initiatieven zoals de Just Energy Transition Partnerships (reeds vorig jaar aangekondigd) ondersteunen Zuid-Afrika in haar overgang naar een steenkoolvrije economie en hebben duidelijk de aanzet gegeven tot andere initiatieven. Zo heeft Indonesië op de G20-top een overeenkomst ter waarde van 20 miljard dollar aangekondigd, werkt Vietnam aan een overeenkomst en heeft Egypte op de COP27 een belangrijk nieuw partnerschap aangekondigd.
Maar zijn deze verbintenissen sterk genoeg? Zullen politieke veranderingen (bv. verkiezingen in de VS) of geopolitieke spanningen (energiecrisis, oorlog) de verwezenlijking van deze verbintenissen belemmeren?
Met betrekking tot artikel 6 van het Akkoord van Parijs en een internationale koolstofmarkt is geen vooruitgang geboekt. Dit ondanks het feit dat ontwikkelingen over de beginselen van koolstofcredits vóór de COP27 goed nieuws waren. De COP-onderhandelaars leken echter niet enthousiast om het concept in een formele tekst op te nemen.
Er is wel een akkoord bereikt over de oprichting van een fonds voor klimaatrampen. Dit kan worden gezien als een belangrijke overwinning voor de meest kwetsbare landen, gezien de langdurige weerstand van de ontwikkelde economieën tegen de oprichting van een speciaal fonds voor alle veroorzaakte verlies en schade.
De Europese Unie heeft ook geprobeerd de financieringsbasis van een dergelijk fonds te wijzigen door China erbij te betrekken (niet vanwege haar historische emissies, maar vanwege de huidige emissies, gebrek aan ambitie en economische macht). Een initiatief dat niet goed werd ontvangen door de ontwikkelingslanden. De tijd loopt en als snelgroeiende economieën zoals China, Rusland en Saudi-Arabië zich niet aansluiten bij de ambitieuze doelstellingen en verbintenissen, zullen de broeikasgasconcentraties niet afnemen.
Een ander positief punt dat werd bereikt is het akkoord tussen de Franse president Emmanuel Macron en de premier van Barbados, Mia Mottley, om een groep op te richten die tijdens de volgende vergadering van de gouverneurs van het IMF en de Wereldbank in het voorjaar van 2023 wijzigingen moet voorstellen. Het feit dat de financiering voor klimaatbestendigheid op de officiële agenda van het IMF en de Wereldbank wordt geplaatst, kan als een positieve stap worden beschouwd. Zal het echter de internationale financiële instellingen volledig hervormen? Men mag het hopen.
Derde kernvraag: Zullen innovatie en samenwerking ons allemaal redden?
Resultaat na COP27: Neutraal
Hoewel niet direct gerelateerd aan innovatie in industriële termen, werden er nieuwe ISO-normen gepubliceerd over Net Zero en overgangsplannen voor zowel investeerders als bedrijven. Dit is een positieve stap om de markt te standaardiseren en ervoor te zorgen dat geloofwaardige veranderingen worden doorgevoerd.
Conclusie
COP27 kan worden gezien als een nieuwe mislukking. De onvoldoende inspanningen om emissies te verminderen, de zogenaamde NDC’s zijn onvoldoende versterkt, de maatregelen voor de financiering van de overgang van ontwikkelingslanden stellen teleur tegenover wat was beloofd door ontwikkelde landen en het aangekondigde verlies- en schadefonds lijkt opnieuw een voorwaardelijke belofte of wishful thinking.
De rijke landen moeten begrijpen dat een verlies- en schadefonds, de vooruitgang van COP27, alleen financieel haalbaar is als we de opwarming van de aarde beperken tot 1,5°C en daarom de doelstellingen voor het terugdringen en uitfaseren van fossiele brandstoffen versterken. Vermindering van en aanpassing aan de klimaatverandering zijn met elkaar verbonden en verweven.
Bovendien heeft de COP opnieuw verzuimd om de gevoelige kwestie van snelgroeiende economieën zoals China, Rusland en Saudi-Arabië aan te pakken. Zonder de deelname van deze landen aan ambitieuze doelstellingen en verbintenissen zullen de broeikasgasconcentraties niet afnemen.
Aandeelhoudersresolutie, engagement en desinvestering: drie manieren verandering teweeg te brengen
27/10/2022
Beleggers beschikken over drie hefbomen om ervoor te zorgen dat bedrijven beter gaan presteren op het vlak van milieu, sociaal welzijn en governance: de aandeelhoudersresolutie, engagement en desinvestering. Maar welke van deze drie opties is het beste? Een analyse.
De stem van aandeelhouders: een doeltreffend maar beperkt instrument
In de regel geeft een gekocht aandeel recht op één stem. Daarom bestaat een eerste engagementmethode uit stemmen, waarbij beleggers, weliswaar zeer zelden obligatiehouders, hun stemrecht kunnen uitoefenen op de jaarlijkse algemene vergadering, met name over voorstellen en resoluties van aandeelhouders.
Deze blijken effectief te zijn:
- als ze elk jaar worden ingediend om constant druk te blijven zetten, zodat de gevraagde veranderingen er komen;
- als ze vaker worden toegepast;
- Als ze een bredere invloed uitoefenen door mogelijk alarmbellen te laten afgaan bij sectorgenoten, en ze dus een impact hebben op de volledige sector.
Toch mag men niet onderschatten hoe moeilijk het is om een aandeelhoudersresolutie in te dienen. Er is een juridische uitdaging, omdat men alle nationale en lokale indieningsregels moet kennen. Dan is er nog de administratieve uitdaging van de tijdelijk geblokkeerde aandelen.
Stemmen blijft – naast de aandeelhoudersresolutie – een belangrijke hefboom om als (minderheids)aandeelhouder zijn stem te laten horen en een duurzaamheidsbeleid extra kracht bij te zetten. Dat gebeurt door proactief gedragsregels vast te leggen in functie van de ESG-prioriteiten. Zo kan men opvolgen in welke mate engagement aansluiten bij het Parijse Klimaatakkoord, en tegelijkertijd de agendapunten van een bedrijf dat zich niet wil aansluiten bij het Parijse Klimaatakkoord wegstemmen.
Engagement is een kwestie van dialoog
Beleggers in bedrijven – zowel aandeelhouders als obligatiehouders – kunnen hun positie als beleggers gebruiken om met die bedrijven samen te werken om veranderingen in het bedrijf teweeg te brengen (strategieën, beleid, praktijken) in het belang van alle stakeholders op lange termijn.
Via een persoonlijk gesprek met ondernemingen achter gesloten deuren of door brieven te sturen aan investor relations afdelingen, kunnen beleggers aangeven welke veranderingen ze graag zouden zien op het vlak van governance, doelstellingen voor koolstofemissies, risicobeheer op het gebied van water, gevolgen van producten voor gezondheid en veiligheid, enz.
Een meer formele aanpak is collectief engagement, waarbij verschillende institutionele beleggers de krachten bundelen door hun kapitaal samen te brengen om hun invloed op de onderneming te vergroten.
Desinvesteren: effectief indien openbaar
Ten slotte kan de desinvestering de kost van kapitaal van een doelonderneming verminderen, en een invloed uitoefenen op het aantal beleggingskansen tegen netto contante waarde, en uiteindelijk de groei fnuiken. Academici hebben echter vastgesteld dat het effect van desinvestering te klein is om het beslissingsproces van ondernemingen te beïnvloeden.
Bovendien verliest elke belegger die desinvesteert zijn aandeel in de onderneming en daarmee zijn stem. Daarom heeft desinvesteren enkel zin als het publiek gebeurt, een officiële aankondiging andere beleggers en vergelijkbare ondernemingen informeert. Aangezien een onderneming niet graag op de blacklist van prominente beleggers komt te staan, is de aankondiging van een desinvestering schadelijk voor haar reputatie.
In een notendop
Volgens professionals ligt de enige macht van de aandeelhouders in hun stem. Daarom moeten beleggers blijven investeren in ondernemingen en hun positie als aandeelhouders gebruiken om te pleiten voor verandering “van binnenuit” door een dialoog aan te gaan, samen te werken of aandeelhoudersresoluties in te dienen. Een actieve aandeelhouder zijn, geniet de voorkeur boven een desinvestering, en actief engagement en stemmen zijn de sleutel tot het bereiken van maatschappelijke doelen in de context van ESG-uitdagingen.
Duurzaam beleggen: is regelgeving de oplossing voor greenwashing?
Door Ophélie Mortier, Chief Sustainable Officer bij DPAM.
De laatste schandalen van beschuldigingen van greenwashing en de recente zeer kritische artikelen over ESG in het gerenommeerde tijdschrift The Economist suggereren dat de regelgevers er goed aan hebben gedaan om dit onderwerp ter harte te nemen!
Kunnen we, met nog enkele weken te gaan tot de deadline voor de uitvoering van niveau twee van de SFDR-verordening, al enkele voorlopige conclusies trekken?
Zeker! Het gebrek aan duidelijkheid en begrip voor de belegger, het feit dat het complex is om te voldoen aan de wettelijke vereisten en het nog grotere risico van greenwashing komen in de eerste resultaten unaniem naar voren.
Een gebrek aan duidelijkheid en begrip
De SFDR-verordening wil financiële producten transparanter maken en met name inzage geven over hun groene ambities (een beetje, veel, heel erg, helemaal niet). De duurzaamheidsvoorkeuren in de MIFID-verordening zijn bedoeld om de cliënt hiernaar te peilen en er op de beste en meest transparante manier op in te spelen.
We gaan niet dieper in op het feit dat beide verordeningen qua timing niet op elkaar zijn afgestemd. Dat kan later nog steeds. Maar laten we even stilstaan bij de complexiteit van de gebruikte taal, waarbij de professionals die er al maanden aan werken soms de haren te berge rijzen! Stelt u zich de situatie voor van een particuliere belegger die hoogstwaarschijnlijk niet alle ins en outs van de verschillende gevraagde indicatoren heeft bekeken!
Enkele concrete voorbeelden ter illustratie:
- De belegger kan zijn voorkeuren kenbaar maken in functie van bepaalde duurzaamheidsvoorkeuren die de SFDR heeft vastgelegd rond in aanmerking komende producten. Het eerste probleem is dat het minimumpercentage duurzaamheidsdoelstellingen niet door de SFDR wordt opgelegd, zodat het eerste onderzoek een variabel percentage van 5 tot 80% duurzaamheidsdoelstellingen laat zien, afhankelijk van de producten in dezelfde categorie. Tweede probleem: terwijl de Europese Commissie duidelijkheid wilde scheppen over de ambitie van een artikel 9 en het minimale duurzaamheidspercentage, d.w.z. een doelstelling van 100% duurzame instrumenten exclusief cash en derivaten, heeft de markt besloten tot een minimum van 20 tot maximaal 70% voor dit soort producten.
- Beleggers kunnen hun voorkeuren ook kenbaar maken aan de hand van de fameuze ‘PAI’ indicatoren, de Principal Adverse Impact indicatoren. Dit is een uitgebreide lijst van 14 verplichte indicatoren over milieu- en sociale dimensie waarmee producten met een duurzaamheidsdoelstelling rekening moeten houden, en die ze moeten meten. Hoewel deze indicatoren zeker relevant zijn (zoals koolstofemissies, waterbeheer, gevaarlijk afval, loonverschillen tussen mannen en vrouwen of diversiteit in de raad van bestuur), moeten we toegeven dat enerzijds de gevraagde meetgegevens niet voor alle sectoren en actoren meetbaar of beschikbaar zijn, en anderzijds dat zij worden gerapporteerd als een gewogen gemiddelde van de portefeuille, waardoor de interpretatie ervan voor de belegger zeer twijfelachtig is.
Door de complexiteit van de informatie die moet worden geleverd, stijgt de kans op mogelijke beschuldiging van greenwashing
Financiële producten moeten volgens hun SFDR-classificatie een document invullen in een strikt en nauwkeurig kader, dat bij het productprospectus of het contract voor het beheer van de cliënt wordt gevoegd en door de toezichthouders wordt goedgekeurd, met als uiterste datum 1 januari 2023.
Zogenaamde artikel 9-producten zullen de linkerkolom van de bijlage moeten aankruisen en zich precontractueel moeten verbinden tot een aantal minimumpercentages die zij met betrekking tot hun milieu- en sociale doelstellingen moeten bereiken.
Zo moet het product zich verbinden tot een minimum aan doelstellingen die in overeenstemming zijn met de Europese taxonomie, tot een minimum aan milieudoelstellingen die niet vallen onder de Europese taxonomie en tot een minimum aan sociale doelstellingen.
In de eerste plaats is op het niveau van de Europese taxonomie algemeen bekend dat de beschikbare gegevens, die in principe door de bedrijven zelf worden gerapporteerd, nog steeds de uitzondering vormen op zowel de regel als de methodologieën die nog niet voldoende zijn getest. De afstemming van een emittent op een percentage X vandaag kan dan over 6 of 12 maanden, ceteris paribus, heel anders zijn na een correctie van de methode of aanpak.
Het financiële product moet zich echter verbinden tot het minimum van het prospectus of het beheerscontract en jaarlijks verslag uitbrengen over de nakoming van deze contractuele belofte.
Ten tweede is een verbintenis tot een minimale milieu- en sociale doelstelling vereist. Dit houdt in dat voor een portefeuille van beursgenoteerde aandelen of bedrijfsobligaties – we zullen het hier niet eens hebben over staatsobligaties – een onderscheid moet kunnen worden gemaakt tussen het gedeelte van de activiteit van de onderneming dat beantwoordt aan een sociale doelstelling en de milieudoelstelling, waarbij ervan wordt uitgegaan dat deze dimensies niet regelmatig met elkaar verbonden zijn.
De mate waarin de contractuele verbintenissen nauwkeurig zijn, zet de markt aan tot grote voorzichtigheid! Het zwaard van Damocles van een beschuldiging van greenwashing is immers nooit ver weg. Voorzichtigheid vertaalt zich dus in minimale engagementspercentages om er zeker van te zijn dat deze over een jaar bij de verplichte rapportage worden gehaald en/of een neerwaartse herziening, niet van de duurzaamheidsambities van het product, maar van de schijnbare ambities van het product op het gebied van duurzaamheid, om te ontsnappen aan een regelgevingskader waarin het risico van beschuldiging van greenwashing te groot is gezien de vereiste graadmeters.
Met de neerwaartse herziening van productclassificaties komen we in de situatie van een aanzienlijke massa zogenaamde categorie 8-producten met diverse en uiteenlopende vormen van duurzame verplichtingen. Het is een heterogene massa waarin de belegger verdwaald blijft en de bomen door het bos niet meer ziet.
De financiële sector en de toezichthouder staan vandaag voor een uitdaging wat betreft duurzame beleggingen. Het is tijd om de waarachtigheid van verbintenissen te bewijzen en aan te tonen in een wereld waar statistieken en kwantiteit de neiging hebben voorrang te krijgen op kwaliteit. Men moet echter niet het kind met het badwater weggooien. Hoewel er sprake is van een klimaat- en sociale noodsituatie, moeten we niettemin tijd uittrekken voor regelgeving om het juiste evenwicht te vinden tussen universele idealen en de pragmatische realiteit.
Waar staan we met ‘say on climate’?
Door Ophélie Mortier, DPAM
18 Augustus 2022
We hadden het thema al aangesneden in de blog van 24 juni 2021, want de jongste maanden blijft het aantal resoluties over “say on climate” op de algemene vergadering van ondernemingen toenemen. Ze zijn een belangrijk onderwerp geweest in het stemseizoen 2022.
Ter herinnering: “Say on Climate” is een resolutie die op de agenda van algemene vergaderingen staat. Ze kan worden ingediend door de onderneming zelf of door haar aandeelhouders, zodat zij jaarlijks kunnen stemmen over het klimaatbeleid van beursgenoteerde ondernemingen. Zo kan er een permanente dialoog over milieu-uitdagingen ontstaan. Het Spaanse bedrijf Ferrovial was de koploper. Sindsdien is de vraag blijven toenemen.
Hoge goedkeuringsgraad
In Europa werden tijdens het seizoen 2022 ongeveer dertig klimaatresoluties ingediend. Ze gingen soms gepaard met protesten, vooral van ngo’s (met name bij de oliemaatschappijen). De goedkeuringsgraad lag doorgaans hoog.
Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan is het interessant om vast te stellen dat er veel klimaatresoluties zijn ingediend door aandeelhouders van Canadese banken. Financiële instellingen spelen duidelijk ook een rol bij de aanvaarding van leningen. In Europa zijn het echter meer niet-financiële ondernemingen die te maken krijgen met de klimaatresolutie.
Hoewel de klimaatresolutie geen garantie biedt dat energietransitie van het bedrijf perfect aansluit bij het Klimaatakkoord van Parijs, zorgt ze wel voor een voorzienbaar traject van broeikasgasemissiereductie en meer transparantie over de middelen die bedrijven inzetten als geloofwaardige hefbomen voor energietransitie.
Wat zijn de criteria voor een klimaatresolutie om als aandeelhouder te steunen?
Allereerst moet worden nagegaan vanwaar de resolutie komt: van de aandeelhouders of van de onderneming zelf? In het eerste geval kan men geneigd zijn de resolutie te steunen die de onderneming zal dwingen meer openheid van zaken te geven over deze kwestie.
Als het gaat om een resolutie die rechtstreeks uitgaat van het bedrijf zelf, lijkt het aangewezen dat er consistentie is tussen de voorgestelde resolutie en het algemeen engagement van het bedrijf.
Ook moet aandacht worden besteed aan bepaalde essentiële elementen van de resolutie, zoals:
- Of de Raad van Bestuur verantwoordelijk is voor het toezicht op het engagement
- Of er over dit onderwerp regelmatig wordt gerapporteerd op de raad van bestuur
- Of de langetermijndoelstellingen vergezeld gaan van middellangetermijndoelstellingen die verenigbaar zijn met een 1,5°C-scenario
- Of er een engagement bestaat om tussentijdse doelstellingen en vorderingen te publiceren.
- Het is ook belangrijk dat het ontwerpverslag en de strategie dieper ingaan op de directe en indirecte uitstoot van het bedrijf, ook bekend als scope 1, 2 en 3 emissies.
Het is evident dat dit geen sinecure is voor niet-ingewijden en retailbeleggers. De verantwoordelijkheid voor het al dan niet steunen van een resolutie en voor het afwegen van de aanbevelingen van de stemadviseurs (proxy advisors), die doorgaans geen aandeelhoudersresoluties steunen onder het voorwendsel van inmenging in het dagelijks bestuur en de uitvoering van de bedrijfsstrategie, zal voornamelijk bij institutionele beleggers berusten.
Welke reële impact mogen we verwachten van deze klimaatresoluties?
Ter herinnering: stemmen over klimaatresoluties, of ze nu van de onderneming of van de aandeelhouders komen, zijn niet bindend. Ze geven alleen blijk van steun of ontevredenheid van de aandeelhouders wanneer er veel tegenstemmen opgetekend worden. Deze stemmingen over resoluties blijven immers een belangrijk kanaal voor aandeelhouders om zich uit te spreken over de algemene klimaatstrategie van een onderneming.
Het is echter waarschijnlijk dat de kwestie dezelfde richting zal uitgaan als haar “grote zus”, de resolutie over de verloning. De “say on pay” is in de Verenigde Staten en Europa immers lange tijd een niet-bindende resolutie geweest. De geruchtmakende zaak van de verloning van Carlos Ghosn tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders van Renault in 2016 was voor de Franse regering aanleiding om een wet aan te nemen over de transparantie van de verloning van bestuurders.
Net als de algemene vergadering van Renault in 2016 heeft ook die van TotalEnergies dit jaar veel inkt doen vloeien, vooral naar aanleiding van de (afgebroken) poging van aandeelhouders om een klimaatresolutie in te dienen voor meer transparantie van de scope 3 emissiereductiestrategie van het bedrijf. TotalEnergies weigerde de voorgestelde resolutie en de zaak werd aanhangig gemaakt bij de Franse autoriteit voor de financiële markten (AMF), die zich onbevoegd verklaarde om over de zaak te beslissen. Hoewel TotalEnergies de wedstrijd won, werd zijn imago als “best in class” in de sector beschadigd door dit gebrek aan samenwerking en transparantie. Zijn eigen resolutie over het voortgangsverslag inzake duurzaamheid en klimaat werd door geëngageerde institutionele beleggers verworpen. Dit was een manier om uiting te geven aan hun ontevredenheid over hoe er met die zaak werd omgegaan.
Het is niet uitgesloten dat deze zaak een precedent zal scheppen voor het wetsinitiatief rond een betere verplichte transparantie van klimaatstrategieën. Vergeet ook niet dat in Europa de richtlijn inzake niet-financiële rapportage (NFRD), die de richtlijn inzake duurzaamheidsrapportage (CSRD) zal worden, milieugegevens van bedrijven zal transparanter zal maken, maar dat op basis van feitelijke (historische) gegevens en niet op basis van bedrijfsambities en -doelstellingen.
ESG en impact: twee kanten van dezelfde medaille
29 Juni 2022
Ratings zullen de duurzaamheidsuitdaging niet oplossen, een actieve benadering en research wel. In een tijd waarin de meeste beleggers de voordelen van duurzaam beleggen onderschrijven, spreken twee bekende Amerikaanse persoonlijkheden zich uit met vocale kritiek. Mike Pence, voormalig vicepresident van de Verenigde Staten, heeft zich onlangs uitgesproken tegen ESG-klimaatregelgeving. Dit standpunt is echter niet erg verrassend, aangezien het afkomstig is van iemand die bekend staat als klimaatscepticus.
De tweede kritiek kwam van de beroemde miljardair Elon Musk, een belangrijke speler in de sector van de elektrische voertuigen. Hoewel deze twee persoonlijkheden een kleine minderheid vertegenwoordigen, zullen hun woorden waarschijnlijk een breed publiek aanspreken. Daarom is het belangrijk ze objectief te analyseren om verwarring te voorkomen en eventuele misleidende beweringen op te sporen.
Zijn ESG-criteria te politiek?
Volgens Elon Musk zijn ESG-criteria te “politiek” en onbetrouwbaar geworden. Dit is gebaseerd op het feit dat ExxonMobil volgens de S&P-rating tot de tien meest duurzame ondernemingen ter wereld behoort, terwijl Tesla niet eens op deze lijst voorkomt. Op het eerste gezicht kan dit verrassend lijken: waarom krijgt een oliegigant een positieve ESG-rating terwijl een fabrikant van elektrische voertuigen niet eens in aanmerking wordt genomen?
Mike Pence stelde in een recente toespraak over het energiebeleid dat de belangen van bedrijven en hun werknemers worden opgeofferd voor politieke doeleinden. Dit was een verwijzing naar de druk van activistische beleggers om bedrijven te dwingen sociaal verantwoordelijke beleggingsprincipes toe te passen. Uit de woorden van deze twee persoonlijkheden kunnen we opmaken dat sommige ESG-basisprincipes nog steeds slecht worden begrepen.
Een essentieel verschil
In de eerste plaats is het belangrijk een duidelijk onderscheid te maken tussen “ESG” en “impact”. ESG-ratings van dataproviders zoals S&P zijn bedoeld om een overzicht te geven van de risico’s op het gebied van milieu, maatschappij en governance die verbonden zijn aan de activiteiten en de waardeketen van een bedrijf en die een financiële impact op het bedrijf kunnen hebben. Door de ESG-rating in een bredere context te plaatsen, willen we beleggers een bevattelijke maatstaf bieden die weergeeft welke impact de activiteiten van een bedrijf hebben op de stakeholders (werknemers, aandeelhouders en eindgebruikers).
Daarom richten aanbieders van ESG-ratings zich meestal op de informatie die de onderneming verstrekt over het gezondheids- en veiligheidsbeleid, recycling, het gebruik van hernieuwbare energie, diversiteit in het bestuur of potentiële ESG-controverses. Hun ratings zijn echter niet noodzakelijkerwijs gericht op het effect van de eindproducten en -diensten die door het bedrijf worden aangeboden. Als dat het geval zou zijn, zou ExxonMobil niet zo goed scoren op een ranglijst op basis van ESG-ratings.
Dit is waar het duidelijke verschil tussen ESG-ratings en impactratings ontstaat. Terwijl die eerste het resultaat is van een onderzoek naar de ESG-risico’s die gepaard gaan met de ontwikkeling van een product of dienst, weerspiegelt de tweede de gevolgen van dat product of die dienst voor stakeholders. Als we ExxonMobil als voorbeeld nemen, zien we dat zijn hoge ESG-rating kan worden verklaard door een strikt gezondheids- en veiligheidsbeleid, hoge ethische normen en de implementatie van een sterk milieubeheersysteem. Anderzijds zal de impact ervan veel lager zijn, aangezien de onderneming, die ongeveer 3% van de olie in de wereld produceert, een negatief effect zal hebben op de meeste van haar stakeholders. Tesla daarentegen heeft geen erg goede ESG-rating (S&P-methodologie) wegens een intern gezondheids- en veiligheidsbeleid dat als ongepast wordt beschouwd en beschuldigingen van discriminerende praktijken(1).
De dubbele opdracht van de vermogensbeheerder
Qua productaanbod en in overeenstemming met de EU-regelgeving moeten vermogensbeheerders een onderscheid maken tussen duurzame beleggingsdoelstellingen, d.w.z. impact, en de kenmerken van die belegging, d.w.z. de ESG-factoren. Beide zijn duidelijk complementair.
De regelgever probeert echter enerzijds impactactiviteiten te definiëren en te identificeren via de Europese taxonomie en anderzijds verwarring tussen ESG en impact te voorkomen via de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR), waarin een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen ESG-doelstellingen en -factoren.
Uit dit alles blijkt dat de taak van een echt verantwoordelijke vermogensbeheerder die zich inzet voor duurzaamheid, tweeledig is. Enerzijds moet hij de externe ESG-risico’s van de bedrijfsactiviteit aanpakken, door de positieve te stimuleren en de negatieve te verminderen. Anderzijds moet hij verantwoord beleggen bevorderen door portefeuilles aan te houden van bedrijven met duurzamere producten en diensten.
De juiste antwoorden op mondiale uitdagingen zijn niet altijd te vinden in een ranking, een score of een index. Dat blijkt uit de grote verschillen in ESG-ratings verschillende dataproviders aanbieden. Degenen die iets anders beweren, maken misbruik van de verwarring onder beleggers.
(1) In de Tesla-fabriek in Fremont, VS, bleken de gezondheids- en veiligheidsnormen onder het gemiddelde te liggen. Daarnaast kreeg de autofabrikant een slechte beoordeling voor zijn vermeende slechte afhandeling van onderzoeken naar letsel en sterfgevallen die het gevolg waren van het gebruik van Tesla’s rijhulpsysteem (Autopilot).
Tien zaken om te controleren voor een gezonde ‘Corporate Governance’
Door Florent Griffon, Responsible Invesment Specialist bij DPAM
31 Mei 2022
Bij ESG-beleggingen komen governancekwesties soms op de tweede plaats, hoewel de ecologische pijler nog steeds erg belangrijk is (de strijd tegen klimaatverandering, afname van de biodiversiteit) en maatschappelijke uitdagingen steeds belangrijker worden (energietekorten, voedselschok). Een gezonde corporate governance blijft echter een goede manier om zowel ESG-risico’s als financiële tegenslagen te vermijden. Maar wat zijn de belangrijkste punten die we moeten analyseren voor een gezonde governance?
Tien aandachtspunten
Hieronder volgen enkele van de belangrijkste bestanddelen van een gezonde Governance[1]:
- Een overwegend onafhankelijke …en bekwame raad van bestuur
In een duaal governancemodel bestaat de rol van de raad van bestuur er onder meer in het algemene beleid en de strategie van de onderneming uit te stippelen. De raad moet er ook op toezien dat het directieteam (de management board) van het bedrijf die strategie goed uitrolt. De raad van bestuur fungeert dus als tegenwicht voor de uitvoerende bestuurders. Het is belangrijk dat de meerderheid van de raad bestaat uit bestuurders die onafhankelijk zijn van het managementteam (en voor zover mogelijk van de hoofdaandeelhouders). Van onafhankelijke bestuurders wordt verwacht dat ze beslagen zijn op het vlak van accounting, financiën en de sector goed kennis, dat ze niet te veel mandaten hebben (niet meer dan vijf) en dat zij niet langer dan zes jaar aanblijven.
- Volledig onafhankelijke comités
De subcomités van de raad van bestuur moeten bestaan uit een voldoende aantal onafhankelijke experts (ten minste drie).
Het Auditcomité ziet toe op de opstelling van financiële verslagen, de uitvoering van audits en de naleving van wet- en regelgeving. Haar onafhankelijkheid waarborgt de kwaliteit van de voorgelegde rekeningen.
Het Bezoldigingscomité bepaalt het bezoldigingsbeleid van de vennootschap, zodat de belangen van het managementteam aansluiten bij die van de vennootschap en haar aandeelhouders. Het zorgt ervoor dat kortetermijndenken geen kans krijgt.
Het benoemingscomité beoordeelt het profiel en de expertise van de leden van de raad van bestuur en pleit voor de benoeming van bekwame en onafhankelijke bestuurders.
- Een (meestal) betaalde revisor om de rekeningen te controleren
Er werden lessen getrokken uit het Enron / Arthur Andersen-schandaal in het begin van de jaren 2000: de vergoeding van de revisor voor niet-auditdiensten mag niet meer dan 15% bedragen.
- Rekeningen goedgekeurd ‘zonder voorbehoud’
Een goedkeuring ‘zonder voorbehoud’ van de revisor bevestigt dat de jaarrekening op een getrouwe en juiste wijze is opgesteld, geen materiële onjuistheden bevat en in overeenstemming is met de algemeen aanvaarde boekhoudnormen.
- Een bezoldigingspakket dat is afgestemd op de belangen van de aandeelhouders en de vennootschap
Het variabele deel van de beloning van de uitvoerende bestuurders moet voornamelijk gebaseerd zijn op prestatie-indicatoren van de onderneming op middellange en lange termijn. Het aandeel op korte termijn wordt best ingeperkt. Daarnaast moeten aandelenopties gedurende ten minste drie jaar na de toekenning worden aangehouden. De vennootschap kan ze onder bepaalde voorwaarden, die zij vaststelt, terugvorderen. In overeenstemming met de Belgische Corporate Governance Code[2] bepaalt de Raad van Bestuur een minimumdrempel van aandelen die het managementteam moet bezitten en stemt hij over het bezoldigingspakket.
- De functies van Algemeen directeur en Voorzitter van de Raad van Bestuur moeten gescheiden zijn
Aangezien de Raad van Bestuur toezicht moet houden op het directieteam, mag de voorzitter van de raad van bestuur per definitie niet de CEO zijn, aangezien hij dan zichzelf zou moeten controleren, wat een duidelijk belangenconflict is.
- Naleving van het beginsel “één aandeel, één stem, één dividend”
Het beginsel “één aandeel, één stem, één dividend” naleven is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat alle aandeelhouders op gelijke voet behandeld worden, met name de minderheidsaandeelhouders.
- De aanwezigheid van belangrijke of controlerende aandeelhouders
Het is beter dat het aandeelhouderschap van een onderneming versnipperd is dan dat er één grootaandeelhouder is (meer dan 10% van het kapitaal) wiens invloed op het beheer van de onderneming niet altijd gunstig is voor de minderheidsaandeelhouders.
- Geen poison pills
Poison pills en andere mechanismen om potentiële overnemers af te schrikken, brengen het risico met zich mee dat de aandeelhouders verwaterd worden. Ze overbeschermen ook het managementteam. Dat zal als een negatief teken worden beschouwd, vooral op middellange tot lange termijn.
- ESG-aspecten gemonitord binnen de raad van bestuur
Last but not least speelt de raad van bestuur een belangrijke rol bij het bepalen van de duurzaamheidsstrategie van de onderneming. Ze biedt ondersteuning bij de uitrol van deze strategie door het managementteam, zorgt ervoor dat de doelstellingen bereikt worden, en volgt de ESG-prestaties op. Deze rol wordt steeds vaker vervuld door een speciaal ESG-comité, dat ook volledig onafhankelijk moet zijn van het managementteam.
Risicobeperking
De best practices die we hier aanhalen, verminderen het risico van een boekhoudkundig, financieel of duurzaamheidsaccident, maar sluiten het niet volledig uit. Steeds meer bedrijven nemen die best practices over, en de mate waarin ze dat doen hangt af van de regio’s en de omvang van de bedrijven.
Het Verenigd Koninkrijk en Noord-Europa presteren goed, terwijl smallcaps meestal achterblijven. Toch is er van boven af druk om de regels te volgen, en beleggers mogen terecht verwachten dat alle ondernemingen zich daar geleidelijk aan steeds beter aan zullen houden.
[1] We concentreren ons hier op corporate governance en laten andere governance-kwesties zoals anticorruptie, naleving van het mededingingsrecht en belastingkwesties buiten beschouwing.
[2]https://www.corporategovernancecommittee.be/sites/default/files/generated/files/page/code_belge_de_gouvernance_dentreprise_2020_0.pdf
Wat is de impact van farmaceutische bedrijven?
Door DPAM
Als het gaat over de impact van farmaceutische bedrijven, kan dit gemeten worden door middel van specifieke indicatoren, zoals bijvoorbeeld de graad van Onderzoek en Ontwikkeling (O&O). O&O ligt immers aan de basis van productontwikkeling, veiligheid en kwaliteit en leidt tot een stijging van de verkoop voor bedrijven uit deze sector.
Productiviteit berekenen
O&O werd sterk beïnvloed door de uitbraak van de COVID-19-pandemie en farmaceutische bedrijven hebben zich de afgelopen twee jaar geconcentreerd op het herzien van hun O&O-gerelateerde uitgaven en projecten. Deze uitgaven moeten ook geevalueerd worden op basis van hun producitiviteit,i.a.w. de verhouding tussen de medische of commerciële waarde die door een nieuw geneesmiddel wordt gecreëerd en de investeringen die nodig zijn om dat nieuwe geneesmiddel te creëren.
O&O-productiviteit is echter moeilijk te meten gezien de resultaten nogal uiteenlopend kunnen zijn, wat extra complexiteit creëert om bedrijven tussen te vergelijken m.b.t. O&O.
Impact van COVID-19
Zoals verwacht is de COVID-19-uitbraak een belangrijk keerpunt geweest voor de farmaceutische bedrijven en heeft deze het grootste deel van hun O&O op coronavirussen gericht, terwijl andere pandemische risico’s terzijde werden geschoven. Volgens de Access to Medicine Foundation zijn 63 van de projecten in verband met pandemische ziekten gericht op de COVID-19-pandemie, terwijl slechts 13 projecten betrekking hebben op vijf niet-coronavirusziekten.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat andere pandemische risico’s, zoals opkomende infectieziekten (EID), onaangeroerd blijven. De inspanningen om deze andere ziekten aan te pakken blijven alarmerend laag sinds de uitbraak van COVID-19, ondanks het feit dat zij door de WHO en Policy Cures Research aangemerkt zijn als een risico op een epidemie of een pandemie.
In 2020 hebben 17 farmaceutische bedrijven zich op coronavirussen gericht, terwijl slechts 9 zich ook op andere EID’s hebben gericht. Het is belangrijk om te weten dat de WHO aangeeft dat deze mogelijks de volgende pandemie kunnen veroorzaken.
O&O, licentierechten en acquisitiekosten
De pandemie is niettemin een grote drijfveer geweest voor aanzienlijke O&O-uitgaven in de industrie in 2020, hoewel er ook aanzienlijke uitgaven geweest zijn voor licentierechten en andere acquisitiekosten. De ranglijst van farmaceutische bedrijven, opgesteld door Drug Discovery & Development, is een databank die alle strategieën en technologieën omvat die verband houden met farmaceutisch onderzoek en geneesmiddelenontwikkeling. De bedrijven worden gerangschikt op basis van het percentage van hun inkomsten ten opzichte van hun O&O-uitgaven.
Incyte voert de lijst aan met 83,10% van zijn inkomsten besteed aan O&O, wat aanzienlijk meer is dan de andere farmaceutische bedrijven die tussen 32,19% en 18,45% van hun inkomsten in O&O investeren.
Het is belangrijk om te weten dat de rangschikking geen rekening houdt dat sommige bedrijven eerder BioTech bedrijven zijn, die meer uitgeven aan O&O, en andere als Big Pharma bedrijven. Bovendien zijn Big Pharma bedrijven waarschijnlijk efficiënter, omdat hun O&O-pijplijn doorgaans meer gediversifieerd is en ze zich nog voornamelijk concentreren op therapeutische kerngebieden waar zij een diepgaande knowhow hebben. Sommige bedrijven hebben ook niet-farmaceutische divisies, wat betekent dat hun O&O-uitgaven ook voor deze divisies gelden.
Drug Discovery & Development heeft ook een ranglijst opgesteld. De bedrijven zijn gerangschikt op basis van het bedrag dat in absolute bedragen aan O&O werd besteed. Deze rangschikking verschilt sterk van de vorige, met Incyte op de 20e plaats, en Merck op de eerste plaats, gevolgd door Roche Pharmaceuticals, Bristol Myers Squibb, Janssen en Pfizer.
Toegang tot geneesmiddelen
Wat O&O betreft, moeten ook andere factoren in aanmerking worden genomen wanneer er over farmaceutische bedrijven wordt gesproken, zoals de toegang tot geneesmiddelen, de diversiteit van klinische proeven en de ziektes waarop de bedrijven zich richten.
Van deze factoren is de toegang tot geneesmiddelen een grote prioriteit. Bedrijven kunnen worden gerangschikt volgens de Access to Medicine Index. Dit is een instrument dat beste praktijken identificeert en vooruitgang bijhoudt, m.b.t. de strategiche prioritering van toegang tot geneesmiddelen.
De index beoordeelt de strategieën van ondernemingen m.b.t. toegang tot geneesmiddelen, die specifiek bedoeld zijn om de toegang in landen met lage en middeninkomens te verbeteren. Op dit moment geven 12 ondernemingen toegang tot medicijnen prioriteit op bestuursniveau. Dit zijn Astellas, AstraZeneca, Bayer, Daiichi Sankyo, Eisai, Eli Lilly, Gilead, GSK, Novo Nordisk, Novartis, Pfizer, Sanofi en Takeda.
Acht ondernemingen, die verder gaan dan louter een “strategie inzake toegang tot geneesmiddelen te hebben”, keurden verschillende processen goed om systematisch de toegang tot geneesmiddelen voor alle nieuwe producten te organiseren. Van deze ondernemingen bestrijkt GSK 80% van zijn relevante projecten, gevolgd door J&J, Pfizer, Takeda, Novartis en Sanofi. Ddeze toegangsplannen bestrijken echter slechts 155 van de 394 O&O-projecten in een laat stadium. Om een maximaal effect te beogen, moeten de toegangsplannen echter een bredere geografische focus hebben en erop gericht zijn zoveel mogelijk mensen te bereiken die door een ziekte worden getroffen of een vaccin of een nieuw diagnostisch instrument nodig hebben.
In feite is er een sterk verband tussen O&O en toegang tot geneesmiddelen. Nieuwe O&O-modellen zijn immers noodzakelijk om de toegang tot betaalbare geneesmiddelen te verbeteren, aldus de Europese Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Bedrijven kunnen verschillende O&O-strategieën toepassen om deze toegang te vergemakkelijken. Het Europees Comité legde verschillende strategieën bloot, waaronder de volgende:
- Nieuwe partnerschappen creëren om toegang te krijgen tot nieuwe bronnen van innovatie.
- Durfkapitaalfondsen van farmaceutische bedrijven, die worden gebruikt voor investeringen in startende biotechbedrijven, moeten worden gestimuleerd om innovatie te ondersteunen.
- Krachten bundelen als het gaat om het uitvoeren van onderzoek en het ontwikkelen van nieuwe producten voor dezelfde ziekten, de zogenaamde farmaceutische partnerschappen met gedeelde risico’s.
ESG indicatoren
Om op nieuwe pandemieën voorbereid te zijn, moet een robuuste en diverse reeks entiteiten uit de particuliere en de openbare sector betrokken zijn bij onderzoek tegen EID’s. O&O gericht tegen deze verschillende EID’s moet worden beslist voordat epidemieën uitbreken. Om de terughoudendheid van farmaceutische bedrijven ten aanzien van bepaalde O&O-projecten, en meer bepaald de ontwikkeling van vaccins, tegen te gaan, financiert de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI), dankzij donaties, onafhankelijke onderzoeksprojecten die zich richten op opkomende infectieziekten.
Bovendien heeft de COVID-19-pandemie geleid tot grote vertragingen bij andere klinische proeven en tegelijkertijd de sponsors gedwongen de opzet van de klinische proeven te herzien om de deelnemers te beschermen. Daarnaast heeft de pandemie ook het belang van de farmaceutische industrie in de samenleving onderstreept.
In het algemeen kunnen we stellen dat O&O-uitgaven een belangrijke indicator blijven om rekening mee te houden bij de beoordeling van het ESG-profiel van farmaceutische bedrijven en hun impact op de samenleving. Toch moeten ze samen met andere indicatoren worden bekeken om een beter algemeen beeld te krijgen van de impact van ondernemingen, zoals de efficiëntie van O&O en de toegang tot geneesmiddelen. Naast deze indicatoren moet bij een gedegen analyse ook worden gekeken naar de strategieën van bedrijven om te streven naar beter betaalbare geneesmiddelen, waarbij het model van het Europees Comité voor milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid een goed uitgangspunt kan zijn. De COVID-19 pandemie heeft de cruciale rol van farmaceutische bedrijven in de samenleving aangetoond, en het is aan de duurzame en verantwoordelijke beleggers om het kaf van het koren te scheiden via een grondige analyse, met de hulp van verschillende externe ranglijsten.
Rechten en vrijheden in het digitale “wilde westen”
27 Januari 2022
Terwijl men door Londen slentert en wordt gefilmd door meer dan 600.000 camera’s, men door de Facebook-feed scrolt of men weersvoorspellingen vraagt aan een slimme speaker, wordt men geconfronteerd met digitale rechten. Deze rechten worden steeds bekender bij zowel consumenten als regelgevers. Daarom staan bedrijven onder extra druk om deze rechten te integreren in hun interne processen en productaanbod.
Digitale rechten: een logische evoutie van de mensenrechten?
Digitale rechten hebben betrekking op alle mensenrechten in een digitale omgeving. Deze definitie is vrij ruim, en daarom richten deze rechten zich meestal op verschillende kwesties. Het gaat onder meer om het recht op privacy, vrijheid van meningsuiting en het recht op toegang tot internet.
In december 2013 heeft de Algemene Vergadering van de VN zich gebogen over het recht op privacy in het digitale tijdperk en duidelijk gemaakt dat dit recht zowel online als offline moet worden beschermd. De activiteiten van bedrijven kunnen deze rechten op tal van manieren beïnvloeden, variërend van het niet beschermen van de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens van gebruikers tot het verkopen van technologische apparatuur aan regeringen met een slechte reputatie op het gebied van mensenrechten. Specifieke apparatuur kan gebruikt worden om de communicatie en bewegingen van individuen te volgen of te controleren.
Natuurlijk kan de IT-sector ook een drijvende kracht zijn achter de bevordering van de mensenrechten door open communicatie tussen mensen mogelijk te maken en hen in staat te stellen zich uit te drukken – wat de vrijheid van meningsuiting ten goede komt. Mensenrechten kunnen echter negatief worden beïnvloed wanneer deze rechten op systematische wijze worden beperkt.
Ongebreidelde vrije meningsuiting?
Onlangs hebben een aantal IT-bedrijven, zoals Meta (ex-Facebook) en Google, een krachtig standpunt ingenomen tegen de ongebreidelde beperking van de vrijheid van meningsuiting. Deze bedrijven weigerden online berichten te verwijderen die de massale protesten ten gunste van Navalny mogelijk maakten.
Anderzijds kan een ongecontroleerde vrijheid van meningsuiting ook schade berokkenen, met name door het algoritmische karakter van platforms met als doel de betrokkenheid van gebruikers en de verkoopbaarheid voor gerichte reclame te vergroten.
Op sensatiebeluste onjuistheden of regelrechte leugens kunnen proactief door platforms worden gepusht omdat deze meer gebruikersinteractie genereren dan louter objectieve nieuwsartikelen. Negatieve externaliteiten van deze processen kunnen worden geïllustreerd aan de hand van de wijdverspreide misleidende informatie over het coronavirus of de voortdurende onjuiste berichtgeving over de ‘gemanipuleerde’ Amerikaanse verkiezingen in 2020.
De rol van persoonelijke gegevens
Gezien deze digitale rechten en de rol die IT-bedrijven spelen, worden persoonsgegevens een economische motor en een hulpbron voor innovatie. Dergelijke gegevens zijn een belangrijke troef voor bedrijven, maar er zijn ook belangrijke risico’s aan verbonden die in de bedrijfsstrategieën en -activiteiten moeten worden beheerd.
Ten eerste kan een gebrek aan digitaal vertrouwen de reputatie en het merk ondermijnen. Bedrijven in de betalingssector, bijvoorbeeld, trekken klanten aan op basis van het vertrouwen van de consument. Een schending van dat vertrouwen kan deze bedrijven aanzienlijke schade berokkenen. Ten tweede kunnen inbreuken op de gegevensbescherming en misbruik van gegevens leiden tot hoge boetes en sancties, die van wezenlijk belang zijn voor het bedrijfsresultaat van de onderneming. Kijk maar naar de vele rechtszaken die tegen Alphabet lopen en waarin een schadevergoeding van meer dan 3 miljard USD wordt geëist in verband met het vermeende onrechtmatige verzamelen van gegevens van kinderen voor gerichte reclame via YouTube.
Druk van belanghebbenden en regelgeving
De druk van investeerders en het middenveld om digitale rechten op te nemen in de due diligence-processen van bedrijven is belangrijk, maar aankomende wetgeving zou nog krachtiger kunnen zijn om een paradigmaverschuiving mogelijk te maken.
De EU-wetgeving inzake de Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR), die in 2018 werd toegepast, was een van de eerste wetgevende kaders om de controle en rechten van gebruikers over hun persoonsgegevens te vergroten. Twee aankomende Europese wetsvoorstellen – de Digital Services Act (DSA) en de Digital Markets Act (DMA)- zullen een nog grotere omwenteling veroorzaken voor sociale mediaplatforms en Big Tech-bedrijven.
De DSA en de DMA hebben respectievelijk tot doel de controle-en toezicht maatregels van grote platforms te verduidelijken en hun marktmacht in te perken. Vooral de DSA zal voor heel wat opschudding zorgen, gezien grote spelers zullen hierdoor o.a. verplicht de parameters van hun algoritmes voor inhoudsmoderatie en gerichte reclame publiceren. Het Verenigd Koninkrijk volgt volgend jaar met een nieuwe “Online Safety Bill” om de bezorgdheid rond de maatschappelijke impact van Big Tech in te tomen.
Uiteraard kan de komende EU-verordening niet alleen als loutere klantenbescherming worden gezien. Het zal waarschijnlijk worden ingevoerd met geopolitieke overwegingen, aangezien tech soevereiniteit een strategische prioriteit is van de Europese Commissie (EC) en de nieuwe regelgeving een sterke impact zal hebben op de werking van GAFAM (Google, Amazon, Facebook, Apple en Microsoft). De DMA zal zich waarschijnlijk uitsluitend richten op GAFAM, aangezien het is opgesteld om oneerlijke marktpraktijken te beperken en de marktmacht van grotere IT-bedrijven te beteugelen.
Een laatste regelgevend element dat moet worden besproken, is het onlangs gepubliceerde ontwerp van de sociale taxonomie van de EU. Het doel van deze taxonomie is een allesomvattende manier vast te stellen om te definiëren wat een sociaal duurzame activiteit of onderneming inhoudt. Er is een soortgelijke taxonomie ontwikkeld voor milieuactiviteiten, die al verder gevorderd is dan haar sociale tegenhanger. In de voorlopige tekst over de sociale taxonomie wordt beschreven hoe bedrijven hun mogelijke negatieve effecten op de mensenrechten zullen moeten internaliseren. Dit omvat ook digitale rechten, wanneer die van wezenlijk belang zijn voor de activiteiten van de onderneming.
Beoordeling van de praktijken van ondernemingen
Van de verschillende ESG-risico’s zijn de sociale risico’s doorgaans moeilijker te beoordelen. Een gebrek aan standaardisering heeft geleid tot de wijdverbreide perceptie dat het onmogelijk is om de sociale prestaties van bedrijven te meten en dat de bestaande gegevens niet betrouwbaar of vergelijkbaar zijn. Dit consistentieprobleem wordt nog verergerd door de geringe correlatie tussen sociale scores die door niet-financiële gegevensverstrekkers worden vastgesteld.
Gelukkig zijn er heel wat initiatieven die de problemen in verband met sociale gegevens proberen op te lossen, en meer bepaald gegevens die betrekking hebben op het beheer van digitale rechten door bedrijven. Een van zulke initiatieven is de Ranking Digital Rights (RDR)[1]. In Corporate Responsibility Index 2020 van de RDR, die in februari 2021 is gepubliceerd, zijn 26 bedrijven (14 digitale platforms en 12 telecomexploitanten) gerangschikt op basis van hun verbintenissen, beleid en praktijken met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting en de privacy van internetgebruikers over de hele wereld. Dit initiatief heeft tot doel de vrijheid van meningsuiting en de privacy op het internet te bevorderen door wereldwijde normen en stimulansen voor bedrijven te creëren om de rechten van gebruikers te respecteren en te beschermen. Elk jaar stellen zij een ranglijst op van de machtigste digitale platforms en telecommunicatiebedrijven, beoordeeld op basis van het beleid en de toezeggingen van de bedrijven die aan hun gebruikers en het publiek bekend worden gemaakt.
Conclusie
- Digitale rechten worden steeds relevanter in de huidige, op technologie gerichte wereld.
- Wij moeten ervoor zorgen dat de mensenrechten volledig aanwezig zijn in de digitale ruimte.
- De Digital Services Act (DSA) en de Digital Markets Act (DMA) van de EU zullen in dit opzicht een baanbrekende spelbreker zijn.
- Het beoordelen van bedrijfspraktijken inzake digitale rechten is nog steeds moeilijk door een gebrek aan standaardisering.
- Gezichtsherkenningstechnologie kan een impact hebben op de mensenrechten
[1] Ranking Digital Rights (RDR) is een onafhankelijk project gelinkt aan het Open Technology Institute.
Duurzaamheid: Wat zijn de vijf kernboodschappen voor 2022 en de volgende jaren?
30/12/2021
Duurzame beleggingen hebben een uitzonderlijk decennium achter de rug. Bedrijven, particulieren en politieke beleidsmakers hebben immers de handen in elkaar geslagen. Vooral die laatste zijn de afgelopen drie jaar bijzonder actief geweest. De groeiende invloed van regelgeving is een heuse gamechanger voor duurzaamheid, en voor duurzaamheidsgegevens in het bijzonder. De zogeheten SFDR (Sustainable Financial Disclosure Regulation) legt de lat hoger, niet alleen voor extra-financiële informatieverstrekking, maar ook voor de discipline en de aanpak van duurzame frameworks.
De laatste twee tot drie jaar ging de aandacht vooral uit naar één dimensie: het milieu en in het bijzonder het klimaat. Niettemin heeft de gezondheidscrisis aangetoond dat de sociale pijler een sleutelrol speelt en dat de drie dimensies – ecologie, sociale aspecten en governance – nauw met elkaar verbonden zijn. Ze vereisen dus een holistische aanpak.
Wat nu?
Hierbij vindt u vijf belangrijke boodschappen voor 2022 op het gebied van duurzaamheid.
- De ESG-markt is de afgelopen vijf jaar zeer snel gegroeid en is mainstream geworden. We zien niet in waarom de sterke geldstromen richting duurzame activa van de afgelopen kwartalen opeens zouden opdrogen. Deze geldstromen opvolgen is essentieel voor het portefeuillebeheer.
- De regelgeving zal deze geldstromen op peil houden en allicht verder opdrijven. Met name de SFDR-verordening is een drijvende kracht achter de omzetting van beleggingsactiva in ESG-beleggingsoplossingen.
- De vraag zit dus duidelijk in de lift. Aan de aanbodzijde blijft het universum van groene activa relatief klein, met geografische en sectorale klemtonen. Dat kan wegen op de waarderingen. Het is van het grootste belang dat het universum wordt uitgebreid om te vermijden dat de beleggingsrisico’s bij de zogenaamde groene ‘usual suspects’ zich opstapelen. Actief beheerde portefeuilles kunnen het verschil maken.
- Als gevolg van de recent opgelopen waarderingen kunnen ESG-activa verkeerd geprijsd zijn. Daarom kunnen we vraagtekens plaatsen bij de positieve correlatie tussen ESG en financiële prestaties. Aangezien er heel veel duurzaamheidsbenaderingen zijn, ligt het antwoord niet altijd voor de hand. Een recente meta-analyse2 door het NYU Stern Center for Sustainable Business en Rockefeller Asset Management bevestigde echter de positieve en/of neutrale correlatie tussen ESG en financiële prestaties. De marktconsensus is duidelijk: ESG kan zorgen voor een meerrendement.
- Tot slot is de beschikbaarheid van gegevens een bekende uitdaging. De SFDR-verordening en met name de taxonomie hebben veel betekend voor ESG-beleggingsgegevens. De behoeften van beleggers zijn verschoven van subjectieve ESG-beoordelingen door gegevensproviders naar objectieve, ruwe ESG-gegevens die rechtstreeks van de bedrijven komen. De financiële wereld heeft behoefte aan adequate, betrouwbare en toekomstgerichte gegevens om de juiste beleggingsbeslissingen te kunnen nemen, in volledige overeenstemming met de beleidsagenda 2030-2050. Het feit dat de International Financial Reporting Standards (IFRS) Foundation dat ze de International Sustainability Standards Board (ISSB) heeft opgericht, werd dan ook goed ontvangen door de markten. Dat initiatief zal een uitgebreide wereldwijde basis leggen voor duurzaamheidsreporting voor de financiële sector, wat een veelbelovende stap in de goede richting is.
De wedloop naar de netto nuluitstoot blijft niet bij loze woorden!
Bijna alle landen hebben zich ertoe verbonden om in de komende decennia koolstofneutraal te worden. Dat heeft economische en financiële gevolgen. Ten eerste betekent dit dat tegen 2050 volledig moet worden afgestapt van fossiele brandstoffen en dat er sterk moet worden ingezet op het koolstofvrij maken van de economie. Ten tweede is dit goed voor een geraamde investeringskost van meer dan 5 biljoen dollar per jaar tot 2030, wat aanzienlijke financiële middelen vereist.
De afgelopen vijf jaar zijn recordjaren geweest voor groene obligaties en soortgelijke emissies. En dat is nog maar het begin. Er wordt immers een grootschalige emissie verwacht van dergelijke instrumenten de komende jaren. Dat zal de diversificatie en diepte van de markten alleen maar ten goede komen. Of ze nu vrijwillig interesse betonen in deze instrumenten of worden gedreven door regelgeving, beleggers zijn geneigd ‘groene’ activa te kopen waarvan de waarderingen wijzen op een sterk aantrekkende vraag.
Onder meer de Europese taxonomie zet beleggers er immers toe aan effecten die te kopen die het beste aansluiten bij de twee eerste doelstellingen van klimaatverandering (klimaatmitigatie en -adaptatie). De volgende vier doelstellingen werden onlangs geformuleerd[1].
Ter herinnering: de taxonomie wil duidelijkheid verschaffen over wat als ‘groen’ mag worden beschouwd. Hierdoor kan er kapitaal vloeien naar de sectoren en bedrijven die positief bijdragen tot de milieudoelstellingen die aansluiten bij de taxonomie.
Hoe zit het met COP 26?
Hoewel de landen belangrijke ambitieus hebben moeten ze op wereldschaal worden uitgerold als ze kans op slagen willen. In dat opzicht zijn de resultaten van COP 26 niet geruststellend. Het was een “COP van de rijke landen voor de rijke landen”, zoals verschillende experts hebben verklaard, en met een grote kloof tussen de officiële verklaringen van de eerste week en de concrete concessies op papier van de tweede week. Dat heeft het wantrouwen tussen landen ongezien sterk aangewakkerd – en met name tussen ontwikkelde en opkomende landen – dat de volgende conferenties snel zullen moeten wegnemen. De klimaatoorlog tussen China en de VS zorgt nu al voor geopolitieke spanningen. De mislukking van de COP 26 op verschillende belangrijke punten van internationale samenwerking en het wantrouwen tussen overheden zal de geopolitieke spanningen over dit onderwerp alleen maar doen toenemen.
Hoe zit het met sociaal welzijn en governance?
Het effect van de verordening op de sociale en governance-eisen is vooralsnog vrij beperkt gebleven, vooral wat de waardering betreft.
Op sociaal gebied blijft de nadruk liggen op de complexe inachtneming van de mensenrechten in de volledige waardeketen, de zogenaamde zorgplicht die Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben ingevoerd. De eerste versie van de sociale taxonomie is echter afgelopen zomer gepubliceerd. We mogen ons verwachten aan felle en weliswaar subjectieve debatten over de implementatie ervan.
Hetzelfde geldt voor governance: de minimumwaarborgen die in de regelgeving moeten worden ingebouwd, versterken het toezicht op incidenten en schandalen waarmee emittenten geconfronteerd kunnen worden. Bovendien we dat de aandeelhouder niet langer almachtig is. Stakeholders krijgen nu meer invloed toebedeeld. Hierdoor komt de ‘missie’ die bedrijven hebben ten opzichte van de samenleving weer op de voorgrond te staan. Dat effent het pad voor interessante debatten over het delicate evenwicht van dit ecosysteem.
[1] Duurzaamheid en bescherming van water en mariene hulpbronnen (1), de overgang naar een circulaire economie (2), preventie en bestrijding van verontreiniging (3) en bescherming en herstel van biodiversiteit en ecosystemen (4).
COP26: en wat nu?
24 November 2021
Zo, dat was het weer! De COP 26 in Glasgow, die naar verwachting de belangrijkste COP zal worden na de COP 21 in Parijs, is achter de rug. De debatten werden besloten met drie belangrijke documenten, met name:
- Het klimaatpact van Glasgow (Glasgow Climate Pact);
- Een plan voor de financiering van de klimaatverandering (Climate Finance Delivery Plan)
- Het rapportagekader voor de engagementen die de landen hebben genomen voor de decarbonisering, in het verlengde van de regels van Parijs.
Hoewel er enkele belangrijke stappen voorwaarts zijn gezet wat het politieke engagement betreft, is de consensus dat de COP teleurstellend was, vooral in het licht van de verwachtingen. Laten we proberen objectief te blijven en ook aan te halen wat er wél goed verlopen is.
Het klimaatpact van Glasgow
COP 26 had de COP van de waarheid moeten worden, met een ambitieuzer engagement van de ondertekenende landen. Het is nu duidelijk dat de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 45% moet zijn gedaald ten opzichte van 2010 om het 1,5°C-scenario in stand te houden.
(+) Hoewel veel landen nog niet zover zijn, kan men dankzij het bepalen van een tussentijdse begroting voor 2030 voor de koolstofneutraliteitsdoelstellingen van 2050 (en daarna) de vereisten duidelijk in kaart brengen.
(-) De herziening van de ambities tijdens de COP 26 werd uitgesteld tot 2022 voor nieuwe streefcijfers en een ontsnappingsroute indien er zich ‘nationale omstandigheden’ voordoen waardoor de ambities niet herzien zouden kunnen worden.
Voor het eerst in de geschiedenis van de 26 conferenties wordt steenkool duidelijk genoemd en aangewezen als de belangrijkste bron van broeikasgasemissies. Het is dus een must om die uitstoot drastisch terug te schroeven.
(+) Het is ook een hele verbetering dat er een belangrijke bron wordt geïdentificeerd en aangepakt.
(-) In het oorspronkelijke Engelse voorstel was sprake van een uitstap uit steenkool, terwijl in de tekst sprake is van een afbouw. India werd hier in belangrijke mate met de vinger gewezen, omdat vooral dat land stokken in de wielen heeft gestoken van het aanvankelijke voorstel. In het voordeel van India speelt dat China en de Verenigde Staten, evenals Europa, hun actieplannen voor de geleidelijke afschaffing van steenkool reeds in een stroomversnelling hebben gebracht. Het Chinees-Amerikaanse duo had er meer belang bij om een zeer vervuilende fossiele brandstof met de vinger te wijzen waaruit het geleidelijk stapt, dan het risico te lopen om meer algemeen alle fossiele brandstoffen als schuldige aan te wijzen, met inbegrip van olie en gas, waarvan het in energetisch en commercieel opzicht duidelijk afhankelijker is. Vergeet niet dat India en China, die twee derde van het verbruik voor hun rekening nemen, niet de volledige overeenkomst hebben aanvaard en dat noch de Verenigde Staten noch Australië zich hebben verbonden tot de Global Coal to Clean-overeenkomst.
Het uitvoeringsplan voor de klimaatfinanciering
Dit was misschien wel de grootste teleurstelling van de conferentie, vooral voor de opkomende landen. Verscheidene deskundigen hebben COP 26 omschreven als een conferentie van de rijke landen voor de rijke landen…
Een beetje achtergrond: tijdens de COP in Kopenhagen in 2009 werd gesproken over hulp aan de opkomende landen ter waarde van 100 miljard dollar per jaar om de transitie te financieren. Tot dusver is er slechts 82-83 miljard dollar uitbetaald.
(+) Er wordt overeengekomen dat het bedrag tussen 2020-2025 jaarlijks zal worden betaald met een progressief financieringsplan, zodat tegen 2023 de 100 miljard dollar zal zijn uitbetaald en met een inhaalslag van de nog verschuldigde bedragen.
(-) Er is niets gepland of overeengekomen voor na 2025. Dit zal opnieuw op tafel moeten worden gelegd voor de COP 27-onderhandelingen in Egypte en de volgende meetings.
(-) Wat het luik broeikasgasemissiereductie betreft, wordt de steun hoofdzakelijk verleend in de vorm van leningen die kunnen worden teruggevorderd als gevolg van de geboekte verbeteringen en andere emissiereductiekosten. Voor het luik betreffende de klimaatadaptatie zou het echter voornamelijk om subsidies gaan en uiteindelijk zal het vooral om leningen gaan waarvan de landen het geld niet kunnen terugvorderen. Vandaar de opmerking van een COP van de rijken voor de rijken.
(-) het laatste belangrijke punt waarop de ontwikkelingslanden zich bedrogen voelden, was de kwestie van verlies en schade, aangezien er op dit punt geen financieringsmechanisme was vastgesteld. De opkomende landen, die over het algemeen het meest worden blootgesteld aan klimaatverandering maar niet noodzakelijk de grootste bijdrage leveren, hebben op dit punt niets gekregen. Deze verliezen en schade zijn vandaag betrekkelijk immaterieel en derhalve niet meetbaar of meetbaar.
Artikel 6 – Geavanceerde technische en boekhoudkundige reporting
Een doorbraak op de COP van Glasgow was ook de vooruitgang rond het rapportagekader om de uitstoot te verminderen en de handel in emissierechten. De Overeenkomst van Parijs stond reeds de handel in emissierechten tussen landen in hetzelfde systeem van koolstofkredieten toe. Tegenwoordig mogen landen koolstofkredieten kopen van landen die hun koolstofuitstoot reduceren. Dit is een technische en boekhoudkundige vooruitgang om dubbeltelling te voorkomen bij de inspanningen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Er zijn echter geen nieuwe koolstofmarkten aangekondigd en deze vervuilingsvergunningen die van de best presterende bedrijven worden gekocht, leveren niet de echte vermindering van broeikasgasemissies op die de planeet nodig heeft. Het in Glasgow vastgestelde kader voor de rapportage over de vermindering van de uitstoot van die laatste zal het echter mogelijk maken dat men elkaars inspanningen beter begrijpt en kan vergelijken.
Enkele private verwezenlijkingen, naast de COP 26
COP 26 gaat ook vergezeld van verschillende private initiatieven, zoals:
- Global Methane Pledge, een vrijwillige verbintenis van 105 staten om hun methaanemissies tegen 2030 met 30% te verminderen. Dit zou gevolgen moeten hebben voor de landbouwinnovatie.
- Verklaring van de leiders van Glasgow over bos- en landgebruik, waarin 100 staten zich ertoe verbinden de ontbossing tegen 2030 een halt toe te roepen (en om te keren!). Maar Brazilië, dat onlangs op de vingers werd getikt voor zijn voortdurende ontbossing, en Indonesië hebben zich slechts ten dele verbonden. Bovendien werd er geen melding gemaakt van het geld dat voor dit doel nodig is.
- Alliance beyond Oil & Gas en de stopzetting van buitenlandse overheidsfinanciering van fossiele brandstoffen tegen 2022 door 24 landen, aangevoerd door Costa Rica en Denemarken.
- En de Glasgow Financial Alliance for Net Zero, met meer dan 450 financiële instellingen en 130 biljoen euro onder beheer, heeft zich ertoe verbonden om de portefeuilles tegen 2050 af te stemmen op Net Zero. Dit is een enorme inzet, aangezien de Principes van de Verenigde Naties, ondanks hun grote succes, in de afgelopen twee jaar niet zo’n groot aantal spelers en zoveel vermogen onder beheer hebben bijeengebracht. Uiteraard zal de implementatie van een dergelijke mooie belofte moeten worden gecontroleerd, aangezien dit grote gevolgen heeft voor de samenstelling van portefeuilles en de economische activiteiten die potentieel kunnen worden uitgesloten.
Wanneer duurzaamheid ook haar intrede maakt bij de Nobelprijs verkiezingen
26 Oktober 2021
Het definiëren van duurzaamheid is nooit een eenvoudige taak geweest, tot de Brundtland-Commissie in 1987 enige duidelijkheid schepte. « Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder de behoeften van toekomstige generaties in gevaar te brengen ».
Binnen de financiële wereld verwijst men vaak naar de E-S-G benadering, die betrekking heeft op drie grote pijlers, met name Milieuaspecten (E), Sociale aspecten (S) en Bestuursaspecten (G). In het verleden mochten al verschillende Nobelprijswinnaars de prijs in ontvangst nemen voor onderzoek gerelateerd aan duurzaamheid, denk maar aan de landbouwpionier Norman Borlaug die als grondzetter van de Groene Revolutie de Nobelprijs voor de Vrede won in 1970.
Focus op duurzame ontwikkeling
Dit jaar staat duurzaamheid duidelijk centraal in het overgrote deel van Nobelprijs categorieën. Wanneer we naar de verschillende winnaars kijken, zien we dat de prijs duidelijk is weggelegd voor zij die moedig meewerken aan een duurzame toekomst binnen de 3 grote duurzaamheidspijlers (ESG).
Nobelprijs voor Natuurkunde: eindelijk kunnen we eens positief klimaatnieuws delen.
2021 werd opgeschut door een nieuw klimaatrapport. Het rapport is dramatischer dan ooit, mede omwille van de toegenome betrouwbaarheid van de wetenschappelijke voorspellingsmodellen. Dit hebben we te danken aan Syukuro Manabe (JP) en Klaus Hasselmann (DE), die dit jaar de Nobelprijs voor Natuurkunde in ontvangst mochten nemen voor hun onderzoek naar het betrouwbaar voorspellen van de opwarming van de aarde. Het is de eerste keer dat klimaatwetenschappers de prestigieuze prijs in de wacht slepen.
Nobelprijs Scheikunde: is er een groene toekomst weggelegd voor de chemische industrie?
De onderzoekers Benjamin List (DE) en David MacMillan (US) ontvingen dit jaar de Nobelprijs voor de Scheikunde voor het ontwikkelen van een inventieve manier om op een schonere en efficiëntere manier moleculen te bouwen die het toelaten om scheidkundige reacties te controleren of versnellen, zogenaamde ‘katalysatoren’. Hoewel er oorspronkelijk gebruik gemaakt wordt van metalen of enzymen als katalysator, werkten beide wetenschappers (onafhankelijk) aan de ontwikkeling van organische katalysatoren die veel milieuvriendelijker zijn (en ook nog eens goedkoper en eenvoudiger in productie). Die duurzame katalysatoren kunnen vervolgens gebruikt worden bij de ontwikkeling van zonnecellen of zelfs medicijnen. Op die manier dragen ze bij aan de « vergroening » en « verduurzaming » van scheikundige processen, en uiteindelijk een duurzame wereld.
Nobelprijs Economie: het optrekken van minimumlonen leidt niet tot banenverlies!
Ook op sociaal vlak werd belangrijk onderzoek verricht (en beloond!). Amerikaans arbeidseconoom en professor David Card is gespecialiseerd in de rol van verloning en migratie. Zijn baanbrekend empirisch onderzoek wist de mythe uit die stelt dat het optrekken van minimumlonen hoe dan ook leidt tot banenverlies. Dit is al jaren een hevig debat, en voornamelijk in de VS. Zullen zijn bevindingen meegenomen worden door overheden en bedrijven? Wij hopen van wel. Daarnaast werd de prijs ook uitgereikt aan collega Joshua D. Angrist. Zijn methodologisch en empirisch onderzoek naar beleidsbeslissingen (onder meer de relatie tussen onder meer opleiding en inkomen) zorgt voor belangrijke inzichten in het onderzoeken en bepalen van causale relaties binnen economische thema’s. Op vooravond van de klimaattop in Glasgow (COP26), waarbij beleidsbeslissingen doortastende gevolgen kunnen hebben op maatschappelijk vlak, lijkt dit cruciaal onderzoek dat kan bijdragen tot het maken van betrouwbare beleidsbeslissingen.
Nobelprijs voor de Vrede
Vrije meningsuiting is helaas nog geen vanzelfsprekendheid. Binnen een duurzame toekomst kunnen vrije meningsuiting en persvrijheid niet ontbreken. Dit jaar ging de Nobelprijs voor de Vrede naar de Filippijnse Maria Ressa en de Rus Dmitri Moeratov. Zij kregen erkenning voor hun inzet voor persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in hun (dictatoriale) thuislanden, ondanks de steeds moeilijkere omstandigheden waarin ze zelf moeten werken (Maria Ressa werd ondermeer beticht van smaad, terwijl Dmitri’s krant de laatste jaren te maken kreeg met dodelijke aanvallen op zes journalisten). In een tijd van toegenomen digitalisering kunnen we ons (terecht) de vraag stellen of overheden en grote social media platformen de bevindingen (en de pijnpunten) omtrent nepnieuws en manipulatie zullen meenemen bij de ontwikkeling van respectievelijk regelgeving en platformen en diensten.
Nobelprijs Literatuur en Geneeskunde : duurzaamheid centraal
Nobelprijs Literatuur en Geneeskunde: ook hier stellen we een link vast met duurzaameid vast
De Tanzaniaan Abdulrazak Gurnah ontving de Nobelprijs voor Literatuur voor zijn werk rond de gevolgen van kolonialisme en het lot van vluchtelingen en onder meer geloofsovertuigingen. Hij is de tweede zwarte auteur de Literatuurprijs in ontvangst. Economische conflicten, vaak gelinkt aan duurzaamheidsthema’s, zorgen steeds vaker voor grote vluchtenlingenstormen. Kunnen beleidsmakers iets leren uit het werk van de Tanzaniaan?
De Nobelprijs voor Geneeskunde is by default gelinkt aan duurzaamheid. Dit jaar ontvingen de fysioloog David Julius (US) en de moleculair bioloog en neurowetenschapper Ardem Patapoutian (US-AM) de prestigieuze prijs voor hun onderzoek naar de functies van receptoren voor temperatuur en tast. Ook hun bevindingen dragen bij tot een duurzame toekomst, aangezien ze gebruikt worden bij het ontwikkelen van behandelingen voor verschillende aandoeningen, waaronder chronische pijn.
Klimaat en Afrika: het continent der paradoxen
Door Ophélie Mortier, DPAM
8 September 2021
Het Afrikaanse continent, vooral dan sub-Sahara Afrika, is het continent der paradoxen[1].
Enerzijds levert het de kleinste bijdrage aan de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen (0,8 ton per hoofd van de bevolking). Het is ook het continent dat het meest kwetsbaar is voor de dramatische gevolgen van de klimaatopwarming.
Anderzijds valt het ten prooi aan genadeloze droogtes, die de migratie van vele bevolkingsgroepen in de hand werken. Het is ook het slachtoffer van spectaculaire overstromingen.
Ten slotte is er de paradox van een zwaar tekortschietende toegang tot elektriciteit, terwijl het land talrijke hernieuwbare energiebronnen en -opties heeft.
Een kleine bijdrage op dit moment
Klimaatverandering vergt een collectieve oplossing op alle bestuursniveaus, van de staat tot de kleinste gemeenten. De aanpak die Afrika zal volgen op het vlak van klimaatverandering, met name adaptatie in plaats van mitigatie en toegang tot energie, belangt dan ook iedereen aan.
Vandaag draagt Afrika immers minder dan 4% bij aan de wereldwijde koolstofuitstoot. In tegenstelling tot Azië, met name China, is zijn historische ontwikkeling in de loop van de decennia bijzonder stabiel gebleven. Als Afrika echter een groeimodel nastreeft dat vergelijkbaar is met dat van meer ontwikkelde landen, zoals China en India hebben gedaan, zou het continent tegen 2050 tussen 4 en 7 gigaton koolstof kunnen uitstoten, wat evenveel is als China, Europa en de Verenigde Staten samen!
Kwetsbaarheid en momentum
De geografische ligging van het continent verklaart zijn kwetsbaarheid voor klimaatverandering. Die kwetsbaarheid wordt nog verergerd door de zwakke sociaaleconomische omstandigheden en de zwakke bestuursinstellingen. De recente Covid-19 pandemie heeft de situatie er niet beter op gemaakt. Integendeel, hierdoor is de vooruitgang die sommige landen hebben geboekt, zoals Ghana en Senegal, gedeeltelijk tenietgedaan.
Volgens het VN-beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en respectieve capaciteiten, gelden voor de meeste landen bezuiden de Sahara geen verplichtingen inzake de vermindering van de broeikasgasuitstoot. Zij zijn ook afhankelijk van financiële steun van meer ontwikkelde landen. En die hulp zal erg goed van pas komen, aangezien de klimaatadaptatie kampt met een schrijnend gebrek aan knowhow, technologische oplossingen en financiële steun. Bovendien lijkt ze niet hoog op de lokale politieke agenda te staan. De COP 21 top in Parijs had meer 100 miljard dollar per jaar toegezegd om de ontwikkelingslanden te helpen bij hun klimaatmitigatie en -adaptatie. Die enveloppe moet opnieuw op tafel komen op de COP 26. De AfDB schat dat er ongeveer 715 miljard dollar nodig is om de doelstellingen van het UNFCCC en het Parijse Klimaatakkoord in het decennium 2020-2030 te halen. Het momentum voor groenere en duurzamere energie lijkt er dus wel degelijk te zijn voor het continent.
Belangrijke hernieuwbare energiebronnen…
Het Afrikaanse continent zit boordevol mogelijkheden voor hernieuwbare energie. Het heeft immers de grootste zonne-energiebronnen ter wereld, een aanzienlijk potentieel aan windenergie, en niet te vergeten de waterkracht- en geothermische bronnen.
Zo is zonne-energie in Afrika, het grootste reservoir ter wereld, goed voor amper 1% van de geïnstalleerde capaciteit ter wereld. Dit voorbeeld illustreert de vele uitdagingen waarmee het continent wordt geconfronteerd. Zo zijn er onder andere de politieke onzekerheid, ontoereikende infrastructuur en netwerken, een onstabiele financiële situatie en nog steeds beperkte toegang tot buitenlandse en particuliere financiering.
Het grootste deel van het continent heeft echter het Parijse Klimaatakkoord ondertekend en heeft zich er dus toe verbonden zijn koolstofuitstoot te verminderen, onder meer door zijn capaciteit voor hernieuwbare energie te vergroten. Marokko, Senegal, Zuid-Afrika en Kenia behoren tot deze landen en hebben hun eerste verbintenissen op dit gebied aangetoond. Kenia onderscheidt zich op het gebied van hernieuwbare energie met bijna 50% van de productie afkomstig van hernieuwbare energiebronnen, exclusief waterkracht (de meest recente gegevens van de Wereldbank dateren van 2015) en een afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, met name steenkool en olie, van minder dan 13% in datzelfde jaar.
Beperkte toegang tot elektriciteit
Gezien deze grote hernieuwbare hulpbronnen lijkt het onwaarschijnlijk dat de toegang tot elektriciteit een groot probleem blijft voor Afrika.
Op dit moment is hout de voornaamste energiebron in de landen bezuiden de Sahara. Dat heeft bekende gevolgen op het vlak van gezondheid en ontbossing. De openbare nutsbedrijven moeten absoluut hervormd worden, en elk uitstel zal de rekening alleen maar hoger doen uitvallen.
Enerzijds heeft het Internationaal Energieagentschap (IEA) immers geraamd dat het installeren van nutsaansluitingen duurder is voor regeringen dan de ontwikkeling van hernieuwbare alternatieven.
Anderzijds worden de kosten van stroomonderbrekingen geraamd op 2 tot 4% van het bbp, terwijl subsidies voor fossiele brandstoffen goed zijn voor bijna 5,6% van het bbp in sub-Sahara Afrika. [2]
Er is dus een reëel potentieel dat voor de regeringen een stimulans moet zijn om de handen uit de mouwen te steken.
Dit is een noodgeval!
Vandaag leven bijna 780 miljoen mensen in extreme armoede en de helft daarvan bevindt zich in Afrika. Sub-Sahara Afrika heeft echter een heel andere demografische dynamiek dan andere landen en continenten. De Verenigde Naties voorspellen dat de bevolking tegen 2050 nagenoeg verdubbeld zal zijn tot 2,1 miljard. Er is dus dringend behoefte aan concrete actie.
Hernieuwbare energiebronnen zijn competitief ten opzichte van energiecentrales die fossiele brandstoffen gebruiken. Nutsbedrijven in Afrika ten zuiden van de Sahara zitten echter in slechte financiële papieren. Investeerders blijven immers risicoavers en terughoudend ten aanzien van kapitaalintensieve hernieuwbare-energieprojecten.
De meeste nutsbedrijven overleven immers op overheidssubsidies die wegen op de overheidsschuld. Dat zorgt voor een gevaarlijke vicieuze cirkel en gaat ten koste van de financiering van duurzaamheidspijlers zoals gezondheidszorg en onderwijs. Het is niet mogelijk de elektriciteitstarieven, die erg hoog liggen en momenteel sterk afhankelijk zijn van de grillen van de brandstofprijzen, te verhogen, terwijl de bedrijven amper in staat zijn hun kosten voor onderhoud en ontwikkeling van het netwerk te dekken.
Welke oplossing kunnen overheden bieden?
Enerzijds moet de sector van de elektriciteitsproductie worden hervormd en moeten de energiesubsidies worden voortgezet gezien het lage inkomen van de bevolking. Deze betrokkenheid van de overheden heeft echter ook geleid tot ernstige politieke inmenging die niet bevorderlijk is voor de succesvolle ontwikkeling van de sector.
Een gedeeltelijke privatisering zou een optie kunnen zijn, met dien verstande dat volledige liberalisering van het systeem gevolgen voor de prijzen zou kunnen hebben. De elektriciteitsprijs behoort onder de huidige omstandigheden echter tot de hoogste ter wereld. Het zijn de subsidies die op tafel moeten worden gelegd. Zoals hierboven vermeld, gaat bijna 5,6% van het bbp van de regio naar de ondersteuning van fossiele brandstoffen.
Zo stemde Zuid-Afrika ermee in investeringen in de energiesector toe te staan buiten ESKOM om, dat een monopolie had op de opwekking van elektriciteit. Zuid-Afrika levert de grootste bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen in Afrika. Private investeringen toelaten zou een doorbraak kunnen betekenen in een land dat de afgelopen jaren te kampen heeft gehad met tekorten (load shedding).
Hoop voor de COPs?
Zoals we al zeiden, moet de COP 26 zich opnieuw buigen over de hulp aan ontwikkelingslanden. De recente topontmoetingen van de G7 en de G20 leken op dit punt echter niet in de goede richting te gaan. We zullen dus de besprekingen in Glasgow moeten afwachten. Het onvermogen van de Afrikaanse landen om tot dusver met één stem te spreken over klimaatverandering en -beleid speelt waarschijnlijk niet in hun voordeel. Ondanks verscheidene pogingen om tot een gemeenschappelijke tekst te komen, is deze nog niet door de verschillende instanties opgesteld. Dat kan een belangrijk pijnpunt zijn bij het verdedigen van de belangen van een continent dat duidelijk een belangrijke rol te spelen heeft bij hervormingen in de richting van groenere en meer inclusieve groei. Het valt nog af te wachten of de COP 27, die naar verwachting in 2022 in Afrika zal plaatsvinden, dit probleem al zal oplossen. Maar zal de klimaatnoodsituatie tot dan wachten?
[1] Het artikel is gebaseerd op een reeks artikelen die zijn gepubliceerd in het dossier “HOPES AND REALITIES: A GREEN RECOVERY FOR AFRICA?” door ISPI
[2] Bron: When the Sun Shines, G. Schwerhoff and M. Sy, Finance and development, maart 2020
De huidige staat van de gelabelde obligatiemarkt
Door Matthew Welch, Responsible Investment Specialist bij DPAM
11 Augustus 2021
De markt voor duurzame schuldfinanciering blijft snel groeien. 2020 was een mooi jaar voor duurzame schuldfinanciering, met een groei van 29%. Zoals te zien is in onderstaande grafiek, zijn sociale obligaties een belangrijk element geweest in deze stijging.
Daarnaast viel deze stijging samen met de verspreiding van het COVID-19-virus en de daarmee gepaard gaande sociale problemen; zoals gezondheids- en veiligheid van werknemers op de werkvloer en een stijging van de werkloosheidscijfers.
Niettemin zijn groene obligaties nog steeds de grootste drijvende kracht achter de huidige markt van zogenaamde ‘gelabelde obligaties’. Daarnaast winnen Sustainability-linked obligaties tractie onder duurzame beleggers. Het instrument werd in 2019 door nutsbedrijf Enel geïntroduceerd.
Sustainable debt issues ($Bn) by instrument
Source: BloombergNEF, Bloomberg LP
Groene obligaties: de belangrijkst drijfveer van de gelabelde obligatiemarkt
Groene obligaties zijn op- activiteiten-gebaseerde schuldinstrumenten, d.w.z. dat de opbrengsten van de obligaties worden besteed aan duidelijk afgebakende projecten. Zulke instrumenten stelt beleggers in staat duidelijk te begrijpen hoe de financiering zal worden aangewend naar oplossingen voor o.a. klimaatverandering of biodiversiteitsverlies.
De richtlijnen van de International Capital Market Association (ICMA), de zogeheten Green Bond Principles, zorgen voor maximale transparantie ten opzichte van beleggers. Deze principes beschrijven het type projecten die kunnen worden gefinaniceerd, hoe projecten worden geëvalueerd en geselecteerd, hoe de opbrengsten worden beheerd en ten slotte de rapportage over de opbrengsten en de impact van de obligatie.
Het trackrecord van groene obligaties heeft aangetoond dat dit soort instrument kapitaal kan verschuiven naar projecten die een positief milieueffect hebben.
Het instrument heeft echter ook een klein nadeel. Op-activiteiten-gebaseerde schuldinstrumenten worden voornamelijk gebruikt door de financiële- en nutssector. Deze twee sectoren werken vaak op projectbasis en hebben projectportefeuilles met een duidelijke link met groene duurzaamheidsdoelstellingen, die dus gemakkelijk gefinancierd kunnen worden met een op-activiteiten-gebaseerde instrumenten.
De onderstaande figuur weerspiegelt het aanbod van bedrijfsobligaties op het gebied van duurzaamheid tussen 2013 en nu. De oververtegenwoordiging van de financiële sector en nutsbedrijven is hier duidelijk aanwezig. Dit vertaalt zich in een select type projecten dat wordt gefinancierd via groene obligaties, specifiek op het gebied van hernieuwbare energie en duurzame huisvesting. Hoewel we stilaan een verschuiving in deze trend zien, zou deze sectorconcentratie problemen kunnen veroorzaken, aangezien een transitie van alle sectoren nodig is om de milieu-uitdagingen aan te gaan.
Source: Bloomberg, Morgan Stanley Research
Nu lijkt het erop dat een nieuw financieringsinstrument, sustainability-linked obligaties, een antwoord biedt op de sectorale concentratie die de markt voor groene obligaties kenmerkt.
Sustainability-linked obligaties
De ICMA omschrijft sustainability-linked obligaties (SLB’s) als elk type obligatie-instrument waarvan de financiële en/of structurele kenmerken kunnen variëren naargelang de emittent vooraf bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen haalt. Het variabele kenmerk van de obligatie is vaak een opgetrokken couponrente wanneer de emittent vooraf bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen bereikt.
SLB is een instrument waarbij de belegger niet weet hoe het opgehaalde kapitaal wordt geïnvesteerd, maar wel een zekerheid heeft over de impact die de onderneming zal genereren via vooraf bepaalde duurzaamheidsdoelstelling(en). Door projectgebonden beperkingen los te laten, kan een breder scala aan emittenten van dit instrument gebruikmaken.
Het is belangrijk te benadrukken dat er, in tegenstelling tot groene en sociale obligaties, geen zekerheid bestaat naar welk type milieu- of sociale projecten de obligatie zal worden aangewend. De emittent heeft volledige zeggenschap over het gebruik van de opbrengsten. Deze extra flexibiliteit is zowel een zegen (breder universum aan emittenten) als een vloek (meer kans op greenwashing).
Op basis van de cijfers van april in de onderstaande figuur, kunnen we zien dat deze diversificatie in bedrijfsemittenten plaatsvindt dankzij de introductie van aan sustainability-linked obligaties.
Source: Bloomberg, Morgan Stanley Research
Richtlijnen
Om de opzet van dit instrument te standaardiseren, heeft ICMA ook vrijwillige richtlijnen ontwikkeld voor ondernemingen die een SLB-uitgifte overwegen. Deze beginselen bestaan uit vijf kerncomponenten:
- De geselecteerde indicatoren moeten relevant, essentieel en van wezenlijk belang voor de uitgevende instelling zijn. Bovendien moeten de indicatoren meetbaar zijn en bij voorkeur extern verifieerbaar. Een voorbeeld is te vinden in één van de indicatoren van het SLB-framework van H&M, m.n. het percentage gerecycleerde materialen t.o.v. alle gebruikte materialen voor de fabricatie van kledingstukken.
- De definitie van de duurzaamheidsdoelstellingen voor de geselecteerde indicatoren moet ambitieus zijn, m.a.w. het bedrijf moet de lat hoog leggen m.b.t. zijn duurzame verbintenissen. Om het ambitieniveau van deze doelstellingen te meten, moeten deze worden vergeleken met een benchmark, verder gaan dan een business as usual-traject en bij voorkeur steunen op wetenschappelijk onderbouwde scenario’s of internationale doelstellingen. Enel, het nutsbedrijf, gebruikt in zijn framework een doelstelling voor broeikasgasreductie, die in lijn ligt met de Parijsakkoorden.
- De manier waarop de financiële of structurele kenmerken van de obligatie veranderen, hangt af van het bereiken van de vooraf bepaalde doelstellingen. Klabin, een Braziliaans papierbedrijf, heeft bijvoorbeeld een couponverhoging van 12,5 basispunten vastgesteld als een indicator (intensiteit van het waterverbruik) niet aan de vooropgestelde doelstelling voldoet.
- De manier waarop de emittent verslag zal uitbrengen over de vooruitgang van de relevante indicatoren en volledige transparantie met beleggers kan verzekeren.
- Hoe de verificatie van de doelstellingen voor elke indicator plaatsvindt op vooraf bepaalde tijdstippen.
De uitdaging om pertinente indicatoren te identificeren
De selectie van relevante indicatoren en doelstellingen kan gemakkelijker zijn voor ondernemingen die blootgesteld zijn aan klimaat gerelateerde thema’s, waar duidelijke processen en doelstellingen zijn gedefinieerd om emissies te berekenen. Voor ondernemingen die met meer sociale duurzaamheidskwesties worden geconfronteerd, kan de opzet van relevante indicatoren en doelstellingen een grotere uitdaging zijn, maar niet onoverkomelijk.
Gezien de extra flexibiliteit die dit soort instrumenten biedt en de onzekerheid waarmee beleggers te maken hebben over de allocatie van de obligatie, moeten beleggers elke uitgifte grondig analyseren om ‘sustainability-washing’ te voorkomen.
De nood aan kwalitatieve analyses
Dankzij de ambitieuze doelstelling van de Amerikaanse president Joe Biden, de ontwikkeling van milieu-initiatieven op Europees niveau en de aankondiging van regeringen en bedrijven om een netto-nul uitstoot te bereiken, zal de uitgifte van duurzame obligaties enkel toenemen. Daarom moedigen wij dit nieuwe type instrument aan, maar moet de kwaliteit van de instrumenten gecontroleerd worden door investeerders.
Wat is “Say on Climate”?
Door Ophélie Mortier, DPAM
24 Juni 2021
In 2016 verwierpen de oliemaatschappijen ExxonMobil en Chevron resoluties van aandeelhouders waarin werd geëist om de opwarming van de aarde beter aan te pakken. Een jaar later voldeden ze uiteindelijk wel aan dat verzoek en moesten ze voortaan meer transparantie aan de dag leggen over hun strategie om het klimaatrisico te beheren.
Vandaag beschouwen verschillende EU-landen, onder impuls van de SFDR-verordening, het klimaatrisico als systeemrisico waarmee (bijna) alle bedrijven rekening moeten houden.
Een nieuw keerpunt in deze strijd tegen de onverschilligheid ten aanzien van de klimaatverandering is “Say on Climate”, dat deel uitmaakt van de sterke onderstroom in de samenleving die stelt dat bedrijven hun maatschappelijke en vooral klimaatverantwoordelijkheid moeten opnemen. Dat sluit aan bij de voorganger ‘Say on Remuneration’.
Definitie
“Say on Climate” is een resolutie die op de agenda staat van algemene vergaderingen. Ze kan worden ingediend door het bedrijf zelf of door zijn aandeelhouders, om de aandeelhouders elk jaar te laten stemmen over het klimaatbeleid van beursgenoteerde ondernemingen en er zo voor te zorgen dat er een permanente dialoog is rond ecologische uitdagingen. Het Spaanse bedrijf Ferrovial heeft de spits afgebeten. Sindsdien is de vraag voortdurend toegenomen.
Het is dus een adviserende stem. Met andere woorden hoeft er juridisch geen gevolg aan te worden gegeven. De stem heeft geen bindende kracht en mengt zich niet in de hiërarchie en de rol van de verschillende bestuursorganen van de vennootschap. We mogen immers niet vergeten dat de raad van bestuur van een bedrijf belast is met de strategie, terwijl de aandeelhoudersvergadering verondersteld wordt deze strategie te controleren. Regelmatig worden door aandeelhouders ingediende resoluties niet gesteund door de bedrijven en proxy voters, onder het voorwendsel dat er sprake is van bemoeienis en dat aandeelhouders zich niet in de plaats van de raad van bestuur mogen stellen. Wat is in dit geval het nut ervan, aangezien ze niet bindend zijn?
Wat is het nut?
In de eerste plaats beantwoordt de resolutie aan een verwachting van de beleggers. De druk op beleggers om de energietransitie te versnellen, neemt immers toe. Activisten zoals Follow This roepen op om sneller een nuluitstoot te bereiken en om het Parijse Klimaatakkoord beter na te leven. Als de door de aandeelhouders ingediende resolutie niet de steun van het bedrijf krijgt, kan deze op de volgende algemene aandeelhoudersvergadering een sanctiestemming verwachten. Deze stemming kan de vorm aannemen van een weigering om de rekeningen goed te keuren, de niet-herverkiezing van een bestuurder, enz. Verscheidene punten die traditioneel op de agenda van de vergaderingen staan, bieden aandeelhouders de gelegenheid hun ongenoegen over het beheer van het bedrijf te uiten door tegen te stemmen, en van dit pressiemiddel wordt regelmatig gebruik gemaakt.
Ten tweede is de algemene vergadering “het bevoorrechte communicatiemoment van het bedrijf met zijn aandeelhouders”[1]. Ondanks de toenemende populariteit van elektronisch stemmen bij institutionele beleggers, die verplicht zijn hun instructies bijna tien dagen vóór de algemene vergadering bij de bewaarbanken in te dienen, zodat de vennootschap daarvan vóór de opening van de algemene vergadering op de hoogte is, blijft het een feit dat de vergadering een essentieel communicatiemiddel is tussen aandeelhouders en de vennootschap.
Naar een systematisering, of zelfs een verplichting
Er zijn momenteel talrijke resoluties. Ze tonen ook de diversiteit van de voorstellen van bedrijven en aandeelhouders. Zij kunnen betrekking hebben op een stemming over het klimaatrisico op toekomstige algemene aandeelhoudersvergaderingen, of verband houden met andere klimaateisen, zoals een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, enz. Dat is het geval voor de “Follow This” beweging, die oproept tot doelstellingen om de uitstoot op korte, middellange en lange termijn te reduceren en om rekening te houden met de zogenaamde scope 3 uitstoot, d.w.z. indirecte uitstoot die door het product zelf wordt uitgestoten en niet door de werking en productie ervan.
Net als bij de voorganger “Say on Remuneration” is het aanbevolen op jaarlijks te stemmen over de klimaatbalans en driejaarlijks over het beleid ter zake. Het gestandaardiseerde en systematische karakter van de recente “Say on Climate” doet vermoeden dat deze dezelfde weg zal opgaan. Het recente bevel van de Nederlandse rechter aan Royal Dutch Shell om zijn uitstoot sneller en meer af te bouwen, toont ook aan dat er een paradigmaverschuiving heeft plaatsgevonden en dat er bereidheid bestaat om sneller over te schakelen op een koolstofarme economie.
[1] Frans AFEP-MEDEF Wetboek, artikel 5, lid 2
Biden en de vennootschapsbelasting: een belangrijk keerpunt!
Door Florent Griffon, Responsible Invesment Specialist bij DPAM
31 Mei 2021
Joe Biden kondigde begin april aan dat hij de Amerikaanse vennootschapsbelasting wil verhogen. Dat luidt mogelijk een belangrijk keerpunt in het fiscaal beleid van de OESO-landen in. Hierdoor zou immers een cyclus van belastingharmonisering kunnen ontstaan, na meerdere decennia van een fiscale ‘race to the bottom’ en dalende reële vennootschapsbelastingen.
Sinds het begin van de jaren tachtig is er sprake van toenemende belastingconcurrentie
Sinds begin jaren tachtig heeft de cyclus van deregulering aanleiding gegeven tot meer belastingconcurrentie tussen staten. Hierdoor is de reële vennootschapsbelasting geleidelijk aan gedaald. Zo is de gemiddelde wereldwijde vennootschapsbelasting gedaald van 40% in 1980 tot 24% in 2019[1]. We kunnen lang uitweiden over de voor- en nadelen van deze fiscale ‘race to the bottom’. De voorstanders ervan zullen het beschouwen als een bescherming tegen het feit dat overheden naar verluidt geneigd zijn om de fiscale druk op vennootschappen steeds verder op te voeren. De tegenstanders ervan zullen wijzen op het feit dat het niet fair is dat verschillende economische actoren op een verschillende manier worden behandeld. De meest mobiele economische actoren kunnen uiteindelijk hun activiteiten of gerapporteerde winsten verplaatsen, terwijl de kleinste ondernemingen over het algemeen zwaarder belast blijven. Door de fiscale race to the bottom lopen de overheden geld mis en kunnen ze hun overheidsbeleid minder efficiënt voeren.
De OESO raamt dit tekort op 100 à 240 miljard dollar per jaar in de OESO en op 500 à 600 miljard dollar per jaar wereldwijd[2], wat erg aanzienlijk is.
Afbeelding 1: De neerwaartse trend in de gemiddelde vennootschapsbelasting per regio (OESO)
Verschillende pogingen tot harmonisatie
De overheden werden geconfronteerd met een afbrokkelende belastinggrondslag. Daarom hebben ze de afgelopen twintig jaar steeds meer maatregelen getroffen om de strijd aan te binden met belastingontwijking. Zo publiceerde de OESO in 2000 voor het eerst een lijst van belastingparadijzen. Vervolgens zette de G20 in 2009 in Londen het principe van sancties tegen niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden op punt. In 2015 lanceerde de OESO haar “Inclusive Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Framework “, dat de inspanningen van 125 landen coördineert om belastingontwijking te verminderen. In de Europese Unie beperkt de ATAD-richtlijn ter bestrijding van belastingontduiking, die in 2019 in werking is getreden, al enkele veel voorkomende optimalisatiepraktijken. Er ligt momenteel een voorstel voor een Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB) op tafel in de Raad.
Het initiatief van Biden: een vennootschapsbelasting van ten minste 15%
Begin april, tijdens een G20-top, had de Amerikaanse minister van Financiën, Janet Yellen, al de knuppel in het hoenderhok geworpen, door bekend te maken dat er werd gewerkt aan de vaststelling van een minimale vennootschapsbelasting. Vorige week toonde de regering-Biden opnieuw haar tanden door voor te stellen dat de OESO-lidstaten een tarief van ten minste 15% zouden invoeren, met het uitdrukkelijke doel dit tot 21% op te trekken.
Deze initiatieven en de verklaringen die ermee gepaard gaan, betekenen een keerpunt in de houding van de Amerikaanse regering ten opzichte van belastingontwijking en multinationale ondernemingen in het algemeen.
De pandemie als trigger, maar een trend voor de middellange termijn
Dit nieuwe Amerikaanse voluntarisme lijkt een cyclus van toenemende belastingdruk op ondernemingen en belastingharmonisatie tussen rechtsgebieden in te luiden. Door de zware economische gevolgen van de Covid-maatregelen moeten de overheden dure herstelplannen uitvoeren, hoewel ze zelf maar weinig begrotingsruimte hebben. In dat kader geven de Verenigde Staten duidelijk blijk van hun bereidheid om extra begrotingsmiddelen te vinden door de vennootschapsbelasting op te trekken. De regering-Biden heeft aangekondigd dat zij op deze manier 2.000 miljard dollar wil inzamelen. Maatregelen die belastingontwijking tegengaan, spelen op dat vlak een cruciale rol, want ze moeten vermijden dat vennootschappen zich onttrekken aan deze belastingverhogingen. Op middellange termijn, na de Covid-19 crisis, en aangezien de toenemende ongelijkheid in de VS hoog op de politieke agenda staat, mogen we ervan uitgaan dat de initiatieven tegen belastingoptimalisering daar, evenals in de meeste OESO-landen, zullen worden voortgezet. We zijn dus getuige van structurele veranderingen die ook in de komende jaren gevolgen zullen hebben voor de financiële markten. Ze kunnen erop wijzen dat de overheden de multinationals geleidelijk aan opnieuw willen controleren.
Bezoek ook de corner voor Duurzame Beleggingen
[1] JP Morgan Cazenove, The Long-View: Towards a global minimum corporate
tax?, april 2021
[2] https://www.oecd.org/tax/beps/about/
Wat is de SFDR?
Door Ophélie Mortier, DPAM
19 april 2021
Wat is de Verordening inzake informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector, beter bekend onder de afkorting SFDR (Sustainable Finance Disclosure Regulation)?
Om de impact van deze verordening ten volle te begrijpen, moeten we teruggaan naar 2016, toen de Europese Commissie een comité van deskundigen op hoog niveau oprichtte om haar te helpen om haar actieplan voor duurzamere financiering vorm te geven. Dat actieplan berust op drie belangrijke doelstellingen:
- Kapitaalstromen kanaliseren naar de reële economie, met name naar meer duurzame en inclusieve groei;
- Van het duurzaamheidsrisico, en meer bepaald het klimaatrisico, een systemisch en significant risico maken waarmee alle beleggers rekening moeten houden;
- De strijd aanbinden tegen greenwashing en kortetermijndenken.
In die drievoudige doelstelling moeten we de SFDR-verordening kaderen. Enerzijds wil zij kapitaalstromen kanaliseren naar de reële economie door alle financiële producten verplicht te classificeren aan de hand van een typologie die de Europese Commissie heeft vastgesteld op basis van hun duurzame karakter. Anderzijds wil zij de integratie van duurzaamheidsrisico’s verplicht openbaar maken, en ook de manier waarop er rekening wordt gehouden met negatieve duurzaamheidseffecten. Ten slotte zijn er, afhankelijk van de classificatie van het financiële product, bepaalde openbaarmakingsverplichtingen vereist om greenwashing tegen te gaan.
Merk op dat het hier gaat om een Europese verordening, en niet om een richtlijn. Zij is daarom onmiddellijk van toepassing in alle lidstaten zonder dat er nationale regelgeving nodig is om ze uit te voeren.
De typologie van de Europese Commissie: duurzame belegging, of net niet?
Zoals gezegd is een van de directe verplichtingen van de verordening dat elk financieel product (beleggingsfonds, mandaat, verzekeringsproduct, enz.) wordt geclassificeerd aan de hand van de mate waarin het ecologische, sociale en governancecriteria (ESG) en/of duurzaamheidskenmerken integreert.
Die classificatie maakt een onderscheid tussen verschillende producten:
- ‘Overige’ die sommige ten onrechte de ‘artikel 6’ producten noemen[1]. Dat zijn de financiële producten die niet voldoen aan de voorwaarden van de ‘artikel 8’- of ‘artikel 9’-producten.
- ‘Artikel 8’. Dit zijn producten die ecologische en/of sociale kenmerken
- ‘Artikel 9’. Dit zijn producten die ecologische en/of sociale doelstellingen
Alleen in artikel 9 van de verordening wordt verwezen naar de benaming “duurzaam” (sustainable). Dat trekt dus de grens tussen wat als een duurzame belegging kan worden beschouwd en wat niet.
Gebrek aan duidelijkheid en snelheid
Het verschil tussen E/S kenmerken en E/S doelstellingen werd echter niet duidelijk vastgelegd in de tekst. Bij de publicatie ervan was de verwijzing naar bijlage 1 en bijlage 2 bedoeld om een onderscheid te maken tussen de twee begrippen. Jammer genoeg bevatten deze twee bijlagen op dat moment echter nog geen beschikbare informatie, in afwachting van de befaamde RTS (technische teksten) die de interpretatie en de tenuitvoerlegging van de verordening mogelijk maken. Vergeet niet dat de Europese Commissie ondanks de vertraging bij de publicatie van de technische teksten – die in februari zijn gepubliceerd en nog niet formeel definitief zijn – geen extra tijd heeft gegund om tegen de oorspronkelijke datum van 10 maart 2021 aan de verordening te voldoen. De verschillende financiële spelers moeten dus voldoen aan de wettekst, maar de teksten zijn erg complex en alles errond is vrij vaag.
Wat zijn de gevolgen voor de verschillende producten?
De SFDR-verordening betreft zowel de gereglementeerde informatie vóór de belegging als tijdens de volledige looptijd ervan. Ze heeft dus zowel betrekking op de informatie in het prospectus van beleggingsfondsen en in de MiFID-brochure voor portefeuilles in directe lijnen, als op de informatie die op de website beschikbaar is. Ten tweede vereist de verordening dat er heel wat informatie wordt opgenomen in het jaarverslag van het beleggingsfonds of in het beheerverslag van portefeuilles in directe lijnen.
Voor zogenaamde “artikel 8”-producten moet daarom worden vastgesteld welke E/S-kenmerken het product bevordert en hoe deze gedurende de volledige looptijd van de belegging worden gemeten en gecontroleerd. Deze informatie, die in het prospectus en het KIID wordt opgenomen en op de website wordt gepubliceerd, zal het mogelijk maken om jaarlijks te rapporteren of er aan deze welomschreven en meetbare kenmerken werd voldaan.
Voor zogenoemde “artikel 9”-producten moeten daarom de E/S-doelstellingen van het product worden gedefinieerd en moet worden bepaald hoe deze gedurende de volledige looptijd van de belegging worden gemeten en gecontroleerd. Op die manier kan de aanbieder van het product jaarlijks rapporteren over de wijze waarop deze vastgestelde doelstellingen tijdens het beleggingsjaar werden bereikt. Daarnaast zal in de informatie vóór de belegging (prospectus/MiFID-brochure) moeten worden aangegeven op welke manier er ook rekening wordt gehouden met negatieve duurzaamheidseffecten en hoe deze worden geïntegreerd en beperkt in de informatie volgend op de belegging (jaarverslag/beheerverslag). Die negatieve duurzaamheidseffecten worden gedefinieerd als een gebeurtenis of situatie op ecologisch, sociaal of governancegebied die, indien hij zich voordoet, een significant nefast effect zou kunnen hebben op de waarde van de belegging.
‘Overige’ producten zijn niet onderworpen aan pre- of postcontractuele verplichtingen. Overeenkomstig het beginsel van niet-misleidende marketing mogen deze producten echter niet de naam “duurzaam” gebruiken in hun beleggingsfilosofie of -proces, aangezien zij niet voldoen aan de vereiste kenmerken van een zogenaamd “artikel 9”-product.
Als ik een duurzame belegging wil, moet ik dus een artikel 9 product hebben?
Ten eerste heeft de verordening een hybride product in het leven geroepen, als gevolg van de vereiste dat artikel 8- en artikel 9-producten moeten vermelden welk deel van hun beleggingen overeenstemt met de bevordering van E/S-kenmerken, het deel van hun beleggingen dat eventueel aansluit bij de bevordering van E/S-doelstellingen, en de rest van de beleggingen.
Bijgevolg heeft de marktpraktijk aanleiding gegeven tot een categorie die op papier niet bestaat, maar in werkelijkheid wel. Het gaat om de zogenaamde artikel 8 bis of artikel 8+ producten. Dat zijn producten die niet overwegend aan artikel 9 beantwoorden, maar die naast hun E/G-kenmerken wel andere ecologische en sociale doelstellingen hebben. Voor deze producten ziet het ernaar uit dat zij volgens de verordening vandaag de benaming “duurzaam” of een gelijkaardige stempel mogen behouden, maar zij zullen in hun prospectus en jaarverslag – voor beleggingsfondsen – duidelijk moeten vermelden dat zij E/S-kenmerken bevorderen en ook voor een deel een E/S-doelstelling hebben. Die aanduiding “duurzaam” in de naam van een beleggingsfonds zou in de toekomst strenger kunnen worden bekeken.
Ten tweede mogen we niet uit het oog verliezen dat de lidstaten rechtstreeks de verordening toepassen, zonder een nationale wet door te voeren, maar de controle erop ligt bij de nationale toezichthouder. We moeten echter vaststellen dat de toezichthouders niet allemaal dezelfde interpretatie of hetzelfde implementatieproces hebben.
Nationale variëteiten
Terwijl de Nederlandse toezichthouder vóór het uitvoeringsproces een gids ten behoeve van de financiëledienstverleners publiceerde om hen te helpen om de complexe en eerder vage tekst beter te begrijpen, hebben de Luxemburgse autoriteiten een zogenaamd “fast track”-proces goedgekeurd waardoor promotoren van beleggingsfondsen de classificatie van al hun producten snel en eenvoudig kunnen laten goedkeuren vóór de uiterste termijn van 10 maart 2021. In Frankrijk moest de Europese classificatie in overeenstemming worden gebracht met een AMF-classificatie voor de promotie van producten naargelang ESG-informatie al dan niet essentieel is. In België heeft de FSMA haar uitvoeringsgids gepubliceerd op 9 maart 2021, 24 uur vóór de uiterste datum voor naleving.
Uit die verschillende benaderingen vloeit ook voort dat de striktheid waarmee de verschillende producten worden geclassificeerd, uiteenlopend is. Dit is niet meteen bevorderlijk voor het “gelijke speelveld” dat de Europese Commissie oorspronkelijk voor ogen had. Voor sommige toezichthouders vallen gemengde beleggingsfondsen (aandelen, overheids- en bedrijfsobligaties) onder artikel 9 omdat zij verschillende duurzaamheidsbenaderingen toepassen, zoals best-in-class en uitsluiting, zonder een specifieke duurzaamheidsdoelstelling na te streven, terwijl voor andere toezichthouders alleen thematische – of zelfs monothematische – fondsen kunnen beweren dat zij een duurzaamheidsdoelstelling nastreven, zoals de vermindering van plastic, gezonder en duurzamer voedsel of het promoten van genderdiversiteit. Het valt nog te bezien of de toezichthouders, met de aanneming van de definitieve technische teksten en de eerste informatieverslagen, hun oordeel zullen moeten herzien, zodat de beleggers meer houvast krijgen en de producten beter kunnen vergelijken.
[1] Artikel 6 van de verordening is niet beperkt tot een type financieel product, maar heeft ook betrekking op de entiteit;
De toekomst van beursgenoteerd vastgoed is duurzaam!
Door Florent Griffon, Responsible Investment Specialist bij DPAM
30 Maart 2021
In het verleden waren beleggingsstrategieën die beleggen in vastgoed en duurzaam beleggen geen al te beste match. De traditionele benaderingen van duurzame ontwikkelingen sloten immers niet goed aan op de specifieke kenmerken van de vastgoedsector. Het aanbod van duurzame vastgoedstrategieën was bijgevolg mager. Nochtans zijn vastgoedvennootschappen nu al enkele jaren bezig met het opstellen van een extra-financiële rapportage. Hierdoor worden ESG-criteria ruimer beschikbaar. Deze rapportage vergemakkelijkt ook het werk van ESG-beleggers, want hierdoor kunnen er eenvoudiger duurzame beleggingsstrategieën worden opgezet die beleggen in beursgenoteerd vastgoed. Op die manier ontstaat er langzaam maar zeker een positieve feedback loop. Aangezien de vraag van beleggers naar duurzame beleggingsstrategieën die investeren in beursgenoteerd vastgoed toeneemt, gaan de ondernemingen duurzaamheidsvereisten steeds beter nakomen.
Duurzaamheid zal de vastgoedsector vorm geven
Hoewel talrijke vastgoedvennootschappen al heel wat inspanningen hebben geleverd, zal de vastgoedsector in de nabije toekomst ingrijpend evolueren. In Europa wordt de regelgeving rond de energiezuinigheid van gebouwen al veel strenger. Zo denken we bijvoorbeeld aan de richtlijn betreffende de energie-efficiëntie van gebouwen (een herziening van richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen). Die eist dat alle nieuwe gebouwen van de EU tegen het eind van het jaar quasi ‘nul energie’ verbruiken.
En dat volstaat nog bijlange niet. Gebouwen zijn momenteel immers goed voor zowat 40% van de uitstoot van broeikasgassen die de mens veroorzaakt. In een ‘business as usual’ scenario, en wanneer afgaan op de wereldwijde demografische en economische trends, zal de uitstoot van broeikasgassen van gebouwen tegen 2050 mogelijk verdubbelen of zelfs verdrievoudigen. Om de temperatuurstijging op wereldvlak onder 2°C te houden, zal de bouwsector zijn wereldwijde uitstoot met 85% moeten terugdringen tegen 2060 ten opzichte van het huidige niveau. De Europese Unie volgt momenteel een trend van -30%. De andere regio’s ter wereld blijven achterop. Dat toont aan dat men dringend een tandje zal moeten bijsteken om de gevolgen van klimaatverandering in de toekomst te milderen. Bijgevolg, wat blijkt uit alle elementen, is het dus erg waarschijnlijk dat de overheden sterke maatregelen zullen nemen. Men verwacht eveneens een nieuwe verstrenging van de energiezuinigheidsnormen van gebouwen in Europa en elders.
Beleggen in de toekomstige winnaars en de planeet verduurzamen
In de Europese Unie moeten we driemaal zoveel gebouwen energiezuiniger maken door middel van renovaties als vandaag. Dat is nodig om de koolstofnormen van de Europese Unie in 2050 te halen. Bijgevolg kijkt de volledige Europese vastgoedsector aan tegen een enorme uitdaging. Vastgoedvennootschappen zullen immers fors moeten investeren, al was het maar om hun activiteiten te kunnen voortzetten.
De vastgoedsector zal bijzonder snel moeten evolueren. Spelers die al verder staan op het vlak van de energietransitie, kunnen hiermee hun voordeel doen. Bedrijven die echter achterop blijven en die gebouwen hebben met ondermaatse energieprestaties, lopen het risico dat hun activa minder waard worden, of zelfs niets meer waard blijken (‘stranded assets’). Volgens de toekomstige regelgeving kan het immers best zijn dat weinig energiezuinige gebouwen gewoon niet meer verhuurd mogen worden. De ESG-aspecten zullen daarom erg belangrijk worden. De bedrijven die het beste hebben ingespeeld op duurzame ontwikkelingstrends zullen de winnaars van morgen zijn, en bieden vandaag beleggingsmogelijkheden. Het lijdt geen enkele twijfel dat de toekomst van beursgenoteerd vastgoed duurzaam is.
Duurzaam en verantwoord beleggen in 2021: Tussen hoop en risico’s
26 Januari 2021
2020 was absoluut een buitengewoon jaar. Op het vlak van duurzaam beleggen bereikten de instromen naar duurzame producten records, ook tijdens de maanden februari en maart van vorig jaar. Zo werd enerzijds in Europa de kaap van 1.000 miljard dollar overschreden. Morningstar schat de totale activa onder beheer over het volledige jaar op 1.421 miljard dollar.
Anderzijds hebben talrijke studies aangetoond dat ESG-criteria tijdens dit volatiele jaar ook beter stand hebben gehouden. De bewijzen dat ESG-factoren de volatiliteit van winsten, koersen en het wanbetalingsrisico afvlakken, worden immers steeds overtuigender. Het opvolgen en analyseren van ESG-controverses en dergelijke creëert een aanzienlijke toegevoegde waarde, aangezien die controverses wel eens lang kunnen aanslepen en duur kunnen uitvallen. Er zijn verschillende elementen die erop wijzen dat duurzame beleggingen ook in de toekomst de wind in de zeilen zullen hebben.
Te veel regelgeving
Dat neemt niet weg dat dit positieve momentum onmiskenbaar gepaard gaat met risico’s. Hoe meer een onderneming, belegger en economische speler er prat op gaat om zich duurzaam te noemen, hoe meer het reputatierisico groeit. Ondertussen wil de regelgeving waaraan gewerkt wordt op de eerste plaats greenwashing tegengaan. Daardoor wordt de uitdaging groot. Europa wil een voortrekkersrol spelen op het vlak van duurzame beleggingen. Haar meest recente verordening zal mogelijk aanzienlijke werklast en kosten met zich meebrengen. Ook de complexiteit neemt toe, wat nefast is voor een belegger die nu al de bomen door het bos niet meer ziet.
Maar op dit moment buigen ook zowat alle landen ter wereld zich over duurzaamheidsvraagstukken en duurzame beleggingen. Er zijn al verschillende overheden die op dit vlak regelgeving hebben opgesteld, denken we maar aan de taxonomie van Japan en Canada. Er komen steeds meer lokale en individuele taxonomieën bij, zoals bijvoorbeeld in Singapore, Hongkong en Maleisië. Dat is zeker geen goede zaak voor de transparantie, die momenteel al niet geweldig is door het gebrek aan gemeenschappelijke definities en normen.
Waarderingsrisico
Het momentum en de regelgeving sturen beleggers rechtstreeks en onrechtstreeks steeds meer naar ‘groene’ beleggingen. Dat brengt ook waarderingsrisico’s met zich mee. Bedrijven die alom worden erkend als voortrekkers op het vlak van duurzaamheid en in belangrijke mate bijdragen tot oplossingen voor ecologische en klimaatrisico’s, hebben hun financiële waarderingsparameters (K/W, EV/Ebitda of EV/omzet bijvoorbeeld) de jongste twee jaar fors zien toenemen. Die toename is hoofdzakelijk te verklaren door het feit dat zogenaamde groene emittenten op de beurs een inhaalbeweging hebben gemaakt. Door verordeningen zoals de Green Deal, de taxonomie en dergelijke is het mogelijk dat groenere bedrijven en beleggingen zelfs nog populairder zullen worden. Aangezien ondernemingen nog niet rapporteren over hun ‘bruine’ versus ‘groene’ activiteiten, moeten we er zeker op blijven toezien dat we de echte groene emittenten nauwlettend onderscheiden van de spelers die weliswaar ook een belangrijke functie vervullen en ongetwijfeld minder op het voorplan, staan maar die wel onmisbare schakels zijn zodat de groene emittenten zich waar kunnen maken.
Opportuniteiten van het ESG-momentum
Hoewel de regelgeving een beperking kan inhouden en aanzienlijke risico’s met zich kan meebrengen, blijft dit wel een opportuniteit die duurzame beleggingen met beide handen moeten grijpen. De wereldwijde autoriteiten beginnen immers niet enkel duurzaam beleggen in wetgeving te gieten, maar ook de duurzaamheid van bedrijven. China, Hongkong, Japan, Zuid-Korea, Nieuw-Zeeland en Singapore bijvoorbeeld hebben over duurzaamheid al meerdere wetten gemaakt. Het jaar 2021 zal erg interessant worden, want we zullen dan zien hoe die wetten worden toegepast en wat details ervan inhouden.
Opmars
Het feit dat er in het Witte Huis ook een nieuwe wind waait, zal ook een keerpunt betekenen voor het ecologische en duurzaamheidsbeleid. Sinds november 2020 heeft de FED ook klimaatrisico opgenomen als een financieel risico in zijn halfjaarverslag over de financiële stabiliteit. De FED sluit zich naar eigen zeggen aan bij het netwerk van centrale banken en toezichthouders die klimaatverandering officieel erkennen als een systemisch financieel risico (NGFS). Ook Latijns-Amerika laat zich niet onbetuigd. Zo heeft Brazilië al een verplicht rapport aangekondigd dat gelijkaardig is aan de TCFD-aanbevelingen.
Dankzij het engagement van China, Europa, de Verenigde Staten en ook Zuid-Korea, Japan, Colombia en Zuid-Afrika, die tegen 2050 of 2060 inzetten op klimaatneutraliteit, schaart zowat twee derde van de wereldeconomie en een ruime meerderheid van de uitstoters van broeikasgassen zich achter dit globale initiatief. Het ligt daarom voor de hand dat 2021 een scharnierjaar wordt op het vlak van de uitgifte van groene obligaties en van sociale en duurzame obligaties. Die laatste blijven een klein deel van de gelabelde obligaties (minder dan 30% van de markt), maar ze winnen steeds meer aan belang, en dat kwam al in 2020 tot uiting. Deze markt zal in 2021 verder groeien.
Wat voor de verschillende overheden op het spel blijft staan, is dat de vereiste investeringen niet teniet worden gedaan door financiële steun aan minder duurzame economische sectoren die de geleverde inspanningen neutraliseren.
De Green Deal en het milieurisico: Europa op weg naar duurzaamheid
27 November 2020
Sinds de crisis van 2008 is er in de financiële sector heel wat regelgeving ingevoerd. Aangezien het aantal duurzame en verantwoorde beleggingen fors is toegenomen, stond het in de sterren geschreven dat de financiële toezichthouders zich ook over dit onderwerp zouden buigen. De jongste jaren hebben we een echte stroomversnelling gezien van het regelgevend kader op het vlak van duurzaamheid en de verantwoordelijkheid van zowel niet-financiële als financiële bedrijven.
Drie doelstellingen
Om de wildgroei aan regelgeving van de afgelopen maanden te begrijpen, moeten we de drie belangrijkste doelstellingen van het Actieplan 2018 voor duurzame financiën van de Europese Commissie in het achterhoofd houden.
- Kapitalen doen stromen naar de reële economie, om duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen;
- Het milieurisico, en in het bijzonder het klimaatrisico, officieel erkennen als een systemisch risico. Dat risico moet bijgevolg worden geïdentificeerd, gemeten, beheerd en gecontroleerd.
- Transparantie en beleggingen op lange termijn stimuleren.
Dat laat ons toe om de huidige belangrijkste verordeningen misschien beter te begrijpen.
In dit artikel zullen we stilstaan bij de eerste twee doelstellingen.
Kapitalen doen stromen naar de reële economie
Het Groene Pact (Green Deal) van de Europese Commissie scherpt de ecologische ambities van de Europese Unie aan, en wil tegen 2050 zorgen voor CO2-neutraliteit. De klimaatambities van de Europese Unie schakelen zo een versnelling hoger. Dit pact steunt hoofdzakelijk op vijf thema’s (die al werden aangehaald in een vorig artikel). Het gaat om veilige, schone en betaalbare energie, biodiversiteit, geen vervuiling, de circulaire economie en duurzame voedselproductie. Door zich te richten op deze vijf thema’s, wil de Europese Commissie haar eerste doelstelling realiseren.
Hetzelfde geldt voor de Europese taxonomie die vandaag de eerste twee van de zes milieudoelstellingen van de Commissie in detail vastlegt: klimaatmitigatie en -adaptatie. In tweede instantie zal ze ook dieper ingaan op de preventie van vervuiling en afvalbeheer (gedelegeerde handeling voorzien medio 2021) en het evenwicht van de ecosystemen en de bescherming van het water (gedelegeerde handeling voorzien medio 2022).
Aangezien het vanaf 2022 verplicht wordt om voor elke belegging in de portefeuille na te gaan of deze aansluit bij de sectoren die werden geïdentificeerd door de Taxonomie, en om te berekenen in hoeverre deze hiermee compliant is, gaat de verordening rechtstreeks of onrechtstreeks beleggingen in groene activiteiten aanmoedigen. Vandaag is het immers theoretisch mogelijk dat een beleggingsfonds dat zich uitsluitend richt op sociale doelstellingen helemaal niet aansluit bij de vereisten van de Taxonomie. Van een fonds dat echter meer algemeen ecologische doelstellingen uitdraagt, zal worden verwacht dat dit fonds in voldoende hoge mate aansluit bij de Taxonomie, zodat de doelstellingen van het fonds geloofwaardig zijn.
De meest recente regelgeving inzake lagekoolstofindices moeten we zien in dezelfde logica, namelijk de strijd tegen greenwashing en het promoten van producten met ecologische en klimaatdoelstellingen. De twee categorieën van indices die de Europese Commissie heeft geïdentificeerd – de klimaattransitie-index en de index die aansluit bij het Parijse Klimaatakkoord – willen zorgen voor een betere transparantie van de criteria die indexleveranciers hebben weerhouden, en ook over de minimale informatie betreffende de methodologische vereisten.
Tot slot bestrijden ook de nieuwe normen voor groene obligaties van de Europese Commissie greenwashing. Zij beogen ook meer transparantie en een welomschreven kader van minimumnormen om de benaming ‘groene obligatie’ te verkrijgen. Op die manier kan men zien of deze obligaties officieel erkend werden als instrumenten die bijdragen tot de energietransitie en een duurzamere financiële sector.
Het milieurisico officieel erkennen
Aansluitend bij wat de voormalige gouverneur van de Bank of England enkele jaren geleden zei, werd het ESG- en milieurisico in het bijzonder officieel erkend als een materieel en financieel risico. Het moet daarom worden geanalyseerd, beheerd en opgevolgd net zoals alle andere financiële risico’s. Dat is immers een fiduciaire verantwoordelijkheid van elke portefeuillebeheerder.
Dit is althans de doelstelling van de Verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (Sustainability Disclosure Regulation – SDR), die eveneens de transparantie wil verbeteren.
Deze verordening wil:
- De fundamenten van duurzame beleggingen versterken. Ze wil duurzame beleggingen voorzien van een positief kader, met de nodige tools en structureren, zodat ze zich op een gezonde manier kunnen ontwikkelen.
- Zorgen voor meer mogelijkheden om een positieve impact te creëren, met name groene financieringen.
- Klimaat- en milieurisico’s opnemen in het financiële ecosysteem.
Deze verordening heeft betrekking op publicatieverplichtingen, de integratie van duurzaamheidsrisico’s, de analyse van ESG-voorkeuren en de afstemming van het beleggingsprofiel op de identificatie van de doelmarkt voor financiële professionals. Daarom heeft zij een invloed op de volledige organisatie van de financiële instellingen, gaande van hun ondersteunende functies – het beleid en de maatregelen die moeten worden ingevoerd – tot hun operationele functies – processen, producten, IT en dataopslag en contracten.
Deze integratie van het ESG-risico in beleggingsbeslissingen wordt steeds meer geformaliseerd en gedetailleerd in de amendementen van richtlijnen en andere verordeningen van de Europese Commissie. De integratie van ESG-criteria in de Richtlijn met betrekking tot de activiteiten van en het toezicht op professionele pensioeninstellingen (genaamd IRP-Richtlijn) is niet nieuw. Dat neemt niet weg dat zij in de toekomst verder zal worden versterkt door de herziening van richtlijnen en verordeningen die de sector regelen. Hetzelfde geldt voor de verzekeringssector, met de verwachte herziening van de verzekeringsdistributierichtlijn en tot slot de sector van privébeleggingen met de voorziene amendementen van MIFID.
Een aanzienlijke uitdaging
Transparantie en vooral de strijd tegen greenwashing zijn de rode draad die doorheen de verschillende aangenomen teksten loopt. De SDR-verordening is gericht op deze doelstelling, maar het zou een vergissing zijn om te denken dat dit enkel een verordening betreft aangaande gegevenspublicatie. De verordening vereist immers ook dat financiële producten (mandaten en beleggingsfondsen) worden opgenomen in één van de drie vastgelegde categorieën die de Commissie heeft erkend: de zogenaamde ‘duurzame’ producten en die gericht zijn op ecologische en/of sociale doelstellingen, de producten die gericht zijn op ecologische of sociale eigenschappen en de overige producten. De grens tussen de eerste twee categorieën blijft voor de meeste spelers op het terrein vrij vaag. Jammer genoeg zijn de technische teksten die meer duidelijkheid over de situatie moeten bieden nog niet beschikbaar, en dat zal pas gebeuren nadat de financiële actoren in regel zijn met de verordening (maart 2021).
De Europese Commissie heeft dus een aanzienlijke uitdaging in het vinden van een moeilijk evenwicht tussen enerzijds de sterke behoefte aan standaardisering van een sector die is geëvolueerd van een nichebelegging naar een sector die antwoorden moet bieden op ecologische vraagstukken en anderzijds de ongewenste gevolgen van een te gesloten regelgeving die ook weinig flexibel is en leidt tot een systeem van procedures, administratieve lasten en buitensporige reporting die mogelijk contraproductief is. Ter herinnering; men moet bijna 180 miljard euro vinden om het Europese programma voor duurzame ontwikkeling tegen 2030 te realiseren!
Due diligence rond milieu, de maatschappij en de mensenrechten
30/10/2020
Het is belangrijk om te begrijpen welke impact het bedrijfsleven heeft op de mensenrechten. De International Labour Organization schat dat er jaarlijks ongeveer 150 miljard dollar bedrijfswinst wordt gegenereerd door moderne mensenhandel en slavernij. Er bestaat tevens een ongelijke verdeling tussen de slachtoffers van deze misdaden: 71% van hen zijn vrouwen of kinderen. De financiële sector os een hefboom voor deze activiteiten, hetzij via informele banksystemen, hetzij via het witwassen van winsten of de financiering van bedrijven die betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen. Daarom is het onderwerp een belangrijk aandachtspunt en zou het een cruciaal criterium moeten vormen voor elke vermogensbeheerder.
Gezien het belang van dit onderwerp, bereidt de Europese Commissie een regelgeving voor over verplichte due diligence op het gebied van mensenrechten. Door een verplicht due diligence-proces in te voeren en hierover verslag uit te brengen, zullen beleggers een beter beeld krijgen van de ondernemingen die zij financieren en zullen zij hun investeringsbeslissingen hierop kunnen afstemmen.
Twee voorbeelden van nationale regelgevingen
Vooraleer het Europese voorstel te bestuderen, kan men reeds twee nationale regelgevingen hieromtrent analyseren. De Droit de Vigilance in Frankrijk verplicht bedrijven om publiek te maken hoe zij de risico’s in verband met sociale, milieu- en beheers-aspecten aanpakken (de zogenaamde ESG criteria). Helaas geeft de wet niet duidelijk aan welke bedrijven onder het toepassingsgebied vallen. De wet verschilt ook in oorsprong van de Europese evenknie, aangezien de wet zich richt op de risico’s die verbonden zijn aan de activiteiten van de bedrijven (material risks), en niet op het risico voor de belanghebbenden van de bedrijven (salient risks) zoals de leveranciers, de werknemers of de klanten.
Een andere interessante wet rond dit onderwerp is in het Verenigd Koninkrijk van kracht sinds 2015, de zogenaamde UK Modern Slavery Act. Deze wet heeft zowel op consumenten- als op bedrijfsniveau het bewustzijn rond de externaliteiten van bedrijfsactiviteiten vergroot. Helaas is de regelgeving nogal vaag en heeft ze geen significante gevolgen voor bedrijven die geen rekening houden met negatieve externaliteiten voor hun stakeholders
Het voorstel van de Europese Commissie
De voorgestelde regelgeving van de Europese Commissie is gericht op het creëren van een duurzaam post-pandemisch herstel. Om dit te bereiken steunt deze regelgeving op één belangrijk principe. Een bedrijf zal zijn impact op het milieu, de maatschappij en de mensenrechten moeten bestuderen en ontsluiten. Hierdoor stimuleert men bedrijven beslissingen te nemen op langere termijn, in plaats van het kortetermijndenken dat onze economie de afgelopen dertig à veertig jaar heeft gekenmerkt. Deze wetgeving zal pas effectief indien op het niveau van de raad van bestuur en het topmanagement van bedrijven, de impact van zakelijke beslissingen op alle belanghebbenden wordt overwogen. Daarom wordt in de nieuwe regeling ook een zogenaamde bestuurdersclausule opgenomen, die deze verantwoordelijkheid van de bestuurders afdwingt. De toezichthouder maakt hierdoor een significante sprong om de externaliteiten van bedrijven opnieuw te incorporeren.
Bovendien is het toepassingsgebied van de nieuwe regeling niet beperkt tot de tier 1-leveranciers van een bedrijf. Het gebruik van een cascadesysteem zal niet volstaan, aangezien bedrijven moeten zorgen voor een due diligence-onderzoek in hun hele toeleveringsketen en niet alleen bij de directe leveranciers waarmee ze in contact komen. Het uitvoeren van een grondige due diligence van elk bedrijf dat deel uitmaakt van het leveranciersnetwerk van een bedrijf zal een uitdaging zijn, vooral omdat de leveranciers meestal kleiner zijn naarmate men zich verder verwijdert van de eindgebruiker. Daarom is het essentieel om te beginnen met de belangrijkste leveranciers in een toeleveringsketen en het focussen op continue verbetering van deze leveranciers op het gebied van mensenrechten, sociale en milieuaspecten.
Tevens wordt het principe van een horizontale aanpak door de Europese Commissie gesteund. De regelgeving zal worden ingevoerd voor zowel particuliere als overheidsbedrijven van elke omvang; van multinationals tot KMO’s. Na verloop van tijd zal er meer specifieke regelgeving worden ingevoerd voor specifieke sectoren die blootgesteld zijn aan wanpraktijken op het gebied van de mensenrechten, zoals bijvoorbeeld de textielsector of de mijnbouwindustrie. Bovendien zullen ook niet-EU-bedrijven die in de EU actief zijn, zich aan de regelgeving moeten houden, vergelijkbaar met de GDPR-regelgeving inzake gegevensbescherming. Dit zal gelijke voorwaarden creëren voor alle bedrijven die in de EU actief zijn, ongeacht hun omvang of bestuursvorm; beursgenoteerd of niet. Om de valkuilen van de minder doeltreffende nationale regelgeving te vermijden, benadrukt de Europese Commissie het belang van een openbaar handhavingsmechanisme om de naleving van de nieuwe regelgeving te waarborgen. Het niet naleven van de nieuwe regelgeving kan sancties met zich meebrengen. Natuurlijk zullen bedrijven ook intrinsiek gemotiveerd zijn om zich aan de regels te houden, aangezien een diepgaande due diligence het vertrouwen van de eindconsument in het bedrijf versterkt en het bedrijf beter bestand maakt tegen risico’s en crisissen.
“Van boer tot bord” : de weg naar een gezonder en duurzamer EU-voedselsysteem
29 September 2020
16 september 2020 kan beschouwd worden als een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van het Europese klimaatbeleid. In het kader van de reeds aangekondigde Green Deal, sprak de Europese Commissie zich immers uit over een nieuwe, ambitieuzere emissiereductiedoelstelling voor 2030. De huidige reductiedoelstelling van 40% wordt opgetrokken tot 55%, om op die manier klimaatneutraliteit in 2050 na te streven.
Eén van de hoekstenen van de Green Deal is het beleid inzake duurzame voedselvoorziening, de zogenaamde ‘Van boer tot bord’-strategie. Dit zou ons niet mogen verbazen. De hele waardenketen die verbonden is aan de voedingssector is goed voor ca. 1/4de van de totale, globale broeikasgasemissies. De grootste bijdrager is de vleesindustrie, gevolgd door de gewasindustrie, voornamelijk ten gevolge van het gebruik van meststoffen (zie figuur onderaan).
Figuur 1: broeikasgasemissies verbonden aan de voedselproductie (bron: Our World In Data)
Bouwstenen voor een duurzaam, concurrerend en veerkracht Europees voedselsysteem
De beleidsstrategie moet alle actoren binnen de waardenketen, – van producent en leverancier tot verwerker en consument-, sturen in de richting van een duurzamer voedselsysteem én tegelijkertijd het concurrentievermogen en de veerkracht van de Europese landbouw versterken.
Figuur 2: Pijlers van de Europese ‘Van boer tot bord’-strategie (Bron: Europese Commissie)
Op vlak van duurzame productie, 1 van de grote pijlers van de strategie, wenst de Commissie onder meer het gebruik van pesticiden in de landbouw aan te pakken. Hiervoor focust men voornamelijk op de oorsprong en eigenschappen van pesticiden. De Commissie stelt voor om zowel het gebruik van chemische pesticiden, als het gebruik van gevaarlijke pesticiden te reduceren met 50%. Daarnaast is het gebruik van meststoffen een belangrijk focuspunt in de nieuwe strategie. Een overschot aan nutriënten, afkomstig van overmatig gebruik van meststoffen draagt immers bij tot de klimaatopwarming en kan leiden tot waterverontreiniging. Daarom stelt de Commissie voor om tegen 2030 het nutriëntenverlies in de bodem te bestrijden (met 50%), alsook het gebruik van meststoffen te beperken met 20%. Toch focust de strategie niet enkel op het verduurzamen van het voedselsysteem om de milieutoestand te verbeteren. Ook op maatschappelijk- en gezondheidsvlak wenst men via het voorstel een duurzame transitie van ons huidige voedselsysteem teweeg te brengen. Volgens de Commissie sterven in Europa jaarlijks meer dan 33.000 burgers ten gevolge van overmatig antibioticagebruik bij mens en dier, wat leidt tot antimicrobiële resistentie. Naast het overmatig antibioticagebruik om gezondheidsklachten te bestrijden, spelen ook de vlees- en visindustrie hierin een belangrijke rol. Om die reden beoogt men in Europe tegen 2030 de verkoop van antibiotica voor landbouwdieren en het gebruik in aquaculture (visteelt) te reduceren met 50%. Maar ook het gebruik van bepaalde ‘ongezondere’ nutriënten bij voedselverwerking, zoals zout en suiker, zullen in de toekomst door de Commissie behandeld worden (zie verder). Tot slot richt de Commissie haar pijlen ook op biologische landbouw, door 25% van de Europese landbouwgrond tegen 2030 te cultiveren volgens de principes van de biologische landbouw.
De hele waardenketen in beeld
Naast concrete doelstellingen en beperkingen om duurzame voedselproductie te bevorderen, komen ook de toeleveringsketen, voedselverwerking en uiteindelijke consumptie aan bod in de strategie. Zo focust de Commissie in haar ontwerptekst onder andere op de financiële ondersteuning voor duurzaam onderzoek en innovatie binnen de gehele voedselketen, van toelevering tot productie en verwerking. Het onderzoek naar en de commercialisering van alternatieve, duurzame voedingsbronnen voor de vlees- en visindustrie, waaronder plantaardig materiaal of insecten, alsook biologische gewasbeschermingstechnieken, worden aangehaald als focuspunten. Maar de commissie voorziet ook nutriëntengebruik bij verwerking te reguleren (bv. zout en suikers) om zo duurzame consumptie te faciliteren.
Inzake duurzame consumptie kondigde de Commissie reeds aan dat ze in de toekomst een ontwerp zal indienen rond de etikettering van gezonde en duurzame voeding (verplichte etikettering alsook een kader voor ‘duurzaamheidsetikettering’), wat ook nodig blijkt te zijn om de consument te beschermen. In 2017 stierven er immers naar schatting 950.000 Europeanen ten gevolge van een ongezond dieet. Duidelijk regels i.v.m. etikettering moeten zo onder meer verantwoorde marketing praktijken van bedrijven sturen en duidelijkheid moeten scheppen voor de Europese consument over welke producten al dan niet gezond zijn.
Tot slot wenst de Commissie ook bindende doelstellingen voor te stellen voor de halvering van voedselverspilling (per hoofd van de bevolking) tegen 2030 en worden er in de toekomst nog voorstellen uitgewerkt omtrent een verbetering van de beschikbaarheid en prijs van duurzame voeding, duurzame verpakking van voeding, etc.
Een nieuw landbouwbeleid is noodzakelijk
Maar het is niet enkel de opwarming van onze planeet die aantoont dat we dringend actie moeten ondernemen in de manier waarop we voedsel produceren. Ook de huidige Covid-19 crisis, die volgens wetenschappers sterk gelinkt wordt aan de druk die we op de natuur uitoefenen, toont aan dat we een andere weg moeten inslaan.
Daarnaast toont de Covid-19-crisis ook het belang aan van voedselzekerheid. Hoewel de Europese voedselvoorziening nooit echt in het gedrang gekomen is, zorgden logistieke problemen, tekorten aan arbeidskrachten, het verlies van bepaalde markten en wijzigende consumptiepatronen voor de nodige spanningen die het belang aantonen van een stabiel voedselvoorzieningsbeleid. Het is ook vanuit die visie dat de Commissie opteert voor een duurzamere voedselvoorzieningsketen die de veerkracht (voor dergelijke crisissen) vergroot.
Investeringsrisico’s? Ja, maar achter de hoek schuilen tal van opportuniteiten
Hoewel de huidige doelstellingen van het beleid focussen op het verbod van bepaalde producten of technieken, creëert de aanpak ook tal van opportuniteiten voor beleggers omdat bedrijven in de toekomst net innovatiever uit de hoek zullen (moeten) komen. Zo focussen bedrijven zich reeds op de ontwikkeling van probiotica voor het gebruik in de veeteelt. Probiotica zijn gezonde bacteriën die een positief effect hebben op de gezondheid wanneer in ze in voldoende hoeveelheden worden geconsumeerd. Bedrijven kunnen zo de gewenste reductie in antibioticagebruik omzetten in nieuwe business opportuniteiten.
Daarnaast zullen tal van bedrijven via onderzoek en ontwikkeling van nieuwe producten en technieken een antwoord moeten bieden op de beoogde reductie van meststof- en pesticiden gebruik. Precisielandbouw (i.e. het nauwkeurig en gericht gebruik van meststoffen) en biologische gewasbeschermingsproducten zullen verder ontwikkeld en gecommercialiseerd moeten worden om de beoogde doelstellingen te behalen. Ook de beleidsmatige transitie naar gezondere voeding (zowel op vlak van doelstellingen als financiële ondersteuning) zal innovatie bevorderen op vlak van productietechnieken, samenstellingen en smaakontwikkeling. Denk maar aan de reeks vegetarische hamburgers die doorheen 2019-2020 op de markt werden geïntroduceerd. Zowel voor de belegger als voor de consument belooft het dan ook een spannende tijd te worden!
Moet verantwoord beleggen worden gereglementeerd om meer duidelijkheid over de markt te scheppen?
Door DPAM
25 Augustus 2020
Te veel reporting maakt reporting kapot, wordt wel eens gesteld. De roots van ‘groene’ financiën gaan terug tot de allereerste SRI- en ethische fondsen, die in de 17e eeuw in de Verenigde Staten zijn ontstaan.
Langzaam maar zeker werd er meer aandacht besteed aan ecologische overwegingen. Zo is de groene financiële sector geboren. Deze groene financiële activiteiten werden gepredikt door enkele diehards, die enkele best practices op dat vlak hadden ontwikkeld. Deze praktijken vonden algemeen ingang en werden gestandaardiseerd. We denken dan vooral aan onderwerpen zoals fossiele brandstoffen, stranded assets, steenkool, enz. Pas vrij recent werd dit denkkader voor de eerste keer ingrijpend veranderd, met enerzijds artikel 173 van de wet op de energietransitie in Frankrijk en anderzijds op Europees niveau met het Actieplan voor Duurzame Financiën van de Juncker-commissie.
Reportingverplichtingen
In 2015 voerde de Franse overheid immers nieuwe extra-financiële reportingverplichtingen in die gelden voor beleggers, met name de verplichte publicatie van de koolstofafdruk (de uitstoot van alle broeikasgassen) van beleggingsportefeuilles. Nog in 2015, in het zog van het Parijse Klimaatakkoord, bleek dat de overheidsfinanciën ontoereikend zouden zijn om de investeringen te financieren die noodzakelijk zijn voor de energieomslag. Daarom is het duidelijk dat de financiële markten hierin een sleutelrol te spelen hebben. De overheid wil een gunstig regelgevend en fiscaal kader in het leven roepen voor duurzame financiën. Vanuit dat perspectief onthulde de Europese Commissie in 2018 een actieplan voor duurzame financiën dat (onder andere) beheerders en institutionele beleggers verplicht om in hun beleggingsprocessen rekening te houden met ESG-aspecten.
Europese taxonomie
Hoewel de ambitie van de Europese autoriteiten ruimer is dan enkel groene financiële activiteiten, is de huidige regelgeving gericht op E (milieu), en meer specifiek op klimaatverandering. De groene taxonomie is een echt keerpunt in de geschiedenis van de groene financiën, zeker in Europa, dat een voortrekker en pionier op dit gebied blijft. De taxonomie en de regelgeving die ermee gepaard gaat – de verordening inzake de openbaarmaking van duurzaamheidsgegevens in de financiële sector, de nieuwe strategie voor duurzame financiering en de richtlijn voor niet-financiële rapportage – is in de eerste plaats bedoeld om greenwashing tegen te gaan. Dat gebeurt door minimumstandaarden en -normen op te leggen, waardoor de markt transparanter wordt.
Kanttekeningen
Dat neemt niet weg dat er terecht enkele kanttekeningen kunnen worden geplaatst. Ten eerste moeten we stilstaan wie er baat heeft bij meer transparantie op de markt. De complexiteit van de milieu-indicatoren die in de Europese taxonomie worden beschreven, is immers technisch jargon waar de particuliere belegger waarschijnlijk weinig boodschap aan heeft. Reporting zal in dit geval dus nutteloos zijn. Meer professionele beleggers blijken echter vaak beperkte kennis te hebben van milieuzaken. Ze kunnen dus evenmin weinig aanvangen met de informatie die wordt verstrekt.
Bovendien zal de verstrekte informatie afhankelijk zijn van het feit of de vereiste elementen beschikbaar zijn. In de zeer nabije toekomst zal er een aanzienlijke kloof ontstaan tussen enerzijds de bedrijven die erg communicatief zijn en over de nodige middelen beschikken om hun databanken aan te vullen, en anderzijds de spelers die zeer concrete en specifieke projecten ontwikkelen en doorgaans kleiner zijn. Die beschikken nog steeds over de volledige batterij indicatoren die de Europese overheid eist.
Zwaar en databanken
De groene taxonomie en de wetgeving rond van extra-financiële gegevens creëren het risico dat de reporting erg zwaar wordt en dat het moeilijk wordt om aan gegevens te geraken, die immers nog niet wijdverspreid zijn. Groene financiën wordt zo het privilege van beleggers die de databanken kunnen betalen. De Europese autoriteiten willen parallel werken om de ondernemingen ertoe aan te zetten de vereiste gegevens te verstrekken die de regelgeving oplegt aan beleggers (de richtlijn betreffende niet-financiële rapportage).De richtlijn betreffende extra-financiële informatie is echter alleen van toepassing op bedrijven met een bepaalde omvang, en dan vooral Europese. Groene financiën blijven echter niet beperkt tot Europese emittenten. Verschillende landen beginnen ook verplichte ESG-reportingverplichtingen op te leggen, maar dit blijft eerder beperkt in vergelijking met de rapportagevereisten van de groene taxonomie.
Hoe staat het met kernenergie?
De verplichting om te rapporteren over de mate waarin een portefeuille aansluit bij de groene taxonomie kan ervoor zorgen dat beleggers koste wat het kost aan de regels willen voldoen. Bovendien zullen bedrijven ertoe worden aangezet om hun portefeuilles in die zin te optimaliseren. Een opwaartse bijstelling kan aanleiding geven tot M&A strategieën en de verkoop van bepaalde activiteiten van bedrijven, zodat deze ratio op een organische wijze eveneens stijgt.
Tot slot lijst de taxonomie de activiteiten en sectoren op die in aanmerking komen voor de adaptatie- en mitigatiedoelstellingen op het vlak van klimaatverandering, en vermeldt ze de indicatoren die evalueren in welke mate ze in aanmerking komen. Ze gaat echter voorbij aan culturele vragen en bekommernissen. Vooral de nucleaire kwestie blijft een struikelblok in de taxonomie. Met een minimale uitstoot van broeikasgassen is kernenergie voor sommigen één van de alternatieven voor fossiele brandstoffen, terwijl anderen dit helemaal niet duurzaam of groen vinden omwille van het kernafval.
Een begrijpelijk kader
Er zijn minimale ‘spelregels’ ontstaan voor een expertise die de jongste jaren mainstream is geworden. Hierdoor zijn er ook bepaalde normen en garanties nodig om de geloofwaardigheid en het professionalisme ervan te waarborgen. Er is ook echter het risico op administratieve rompslomp, dat wordt veroorzaakt door onaangepaste, onnauwkeurige en soms zelfs achterhaalde reporting. De regelgevers kijken dus aan tegen een enorme uitdaging. Laten we hopen dat er door een beroep te doen op experts met praktijkervaring en dankzij de positieve feedbackloop die er ontstaat in verschillende landen een kader wordt gevormd, waar alle beleggers naar uitkijken. Zo kunnen ze een goed beeld krijgen van waarin hun portefeuilles nu precies beleggen.
Covid-19: Welke toekomst is er weggelegd voor de volgende generaties?
24 Juni 2020
Door COVID-19 is de sociale factor weer op de voorgrond getreden, en in het bijzonder menselijk kapitaal. Dat is immers een essentieel onderdeel van een onderneming. Zo moet de werkgever preventieve en beschermende maatregelen treffen voor zijn werknemers, om ervoor te zorgen dat enerzijds de activiteiten kunnen worden verder gezet, en anderzijds om ervoor te zorgen dat de werknemer zich gesteund voelt. Die werknemer voelt zich dan betrokken bij het bedrijf en identificeert zich met het project van het bedrijf, waar hij dan graag aan wil meewerken.
Het voorbeeld van Scandinavië
Laten we eens een vergelijking maken met de situatie van werknemers in Scandinavië, die graag opnieuw in alle rust en vertrouwen willen komen werken. Ze zijn er gerust op dat de nodige maatregelen werden getroffen. De landen en ondernemingen die kun werknemers niet gemakkelijk konden overtuigen om opnieuw naar hun werkplek te koen, kunnen hier veel lessen uit trekken. Scandinavië speelt, zoals op vele andere domeinen, vaak een voortrekkersrol op het vlak van een verantwoord en duurzaam beheer en goede beleidsmaatregelen op het vlak van human resources.
Over het algemeen worden zulke bedrijven minder zwaar getroffen door een eventuele stopzetting van hun activiteiten. Naast een doeltreffend humanresourcesbeleid, kunnen bedrijven ook nog kiezen voor een andere mogelijkheid: automatisering.
Op weg naar automatisering?
Meer automatisering kan ervoor zorgen dat de bedrijfsactiviteiten kunnen worden verdergezet. Machines zijn immers bestand tegen pandemieën en virussen. Het is evident dat het automatiseringsproces al is ingezet, en de komende jaren verder opmars zal maken. Het biedt namelijk een antwoord op zowel het probleem van de gedelokaliseerde outsourcing, als van de bescherming tegen gezondheidsrisico’s. Nochtans zijn machines geen redmiddel voor alle problemen. Ze kunnen de mens immers niet vervangen. Daarom kunnen we ons afvragen of onze economische sectoren, maar ook onze kinderen, hier terdege op voorbereid zijn.
Is het een risico waar te weinig op wordt geanticipeerd?
De jongste PISA-studie van de OESO heeft zich in de driejaarlijkse editie van 2018 gebogen over het feit of het onderwijssysteem goed aansluit bij de evolutie van de arbeidsmarkt. We moeten jammer genoeg vaststellen dat de meeste leerlingen die werden ondervraagd door de organisatie niet zo goed voorbereid zijn op de arbeidsmarkt van de toekomst. Die is immers ingrijpend veranderd de afgelopen jaren, en de onderwijsmethodes zijn te weinig mee geëvolueerd.
Er werden jongeren van 15 jaar oud ondervraagd over hun professionele doelstellingen. De voorbeelden die worden aangehaald, zijn eerder arbeidsprofielen van de 19e en 20e eeuw, in plaats van de 21e eeuw. Het heeft misschien te maken met het feit dat er veel nieuwe banen ontstaan, waarvan weinige zelfs maar het bestaan konden vermoeden, en er dus ook niet naar streefden om deze te gaan uitoefenen. We moeten eveneens vaststellen dat er verschillen zijn tussen de geslachten en dat ook de socio-economische achtergrond sterk bepalend is voor de dromen van onze jongeren. Zo willen jongens maar liefst zeven keer meer gaan werken in sectoren zoals informatica, communicatie en technologie.
Weinig landen kunnen zich vandaag op de borst kloppen en stellen dat hun onderwijssysteem is aangepast aan de professionele behoeften van vandaag en morgen.
Next generation EU
De financiële crisis van 2008-2009 rampzalige gevolgen gehad voor de sectoren gezondheidszorg en onderwijs, die als eerste werden getroffen door besparingsmaatregelen van de landen. Laten we hopen dat we door deze crisis niet dezelfde fouten maken, want deze crisis is misschien nog erger dan de vorige. Niet omdat we massaal geld moeten gaan uitgeven om een kwalitatief onderwijssysteem overeind te houden, of om ervoor te zorgen dat dit systeem aansluit bij de huidige en toekomstige behoeften van de arbeidsmarkt, maar omdat een drastische verlaging van nu al krappe budgetten de situatie niet ten goede zou komen.
De Europese Unie wil nu 750 miljard euro vrijmaken in haar ‘Next generation EU’ plan. Het wordt interessant om te zien welke landen een deel hiervan – en in welke verhouding – zullen besteden aan onderwijs en opleiding van jongeren, maar ook van personeelsleden die de meest risicovolle banen uitoefenen. Dat moet zorgen voor een rechtvaardige en inclusieve transitie.
COVID 19: Een nieuw tijdperk voor aandeelhouders?
26 Mei 2020
Ook tijdens deze bijzondere tijden moeten aandeelhouders hun verantwoordelijkheid dragen. Het stemseizoen op de algemene aandeelhoudersvergaderingen wordt gekenmerkt door vertragingen, uitstel en digitale oplossingen. Door de crisis, als gevolg van de coronapandemie, komen bepaalde praktijken op dit vlak ook op de helling te staan.
Anti-overnamemechanismen
Laten we eerst en vooral nog eens stilstaan bij bepaalde belangrijke principes van deugdelijk bestuur, zoals anti-overnamemechanismen. Bepaalde bedrijven, die sterk zijn teruggevallen door COVID-19, lopen namelijk het risico dat ze worden overgenomen door opportunistische bieders. Verschillende advocaten en experts op het vlak van corporate governance, alsook de bureaus die stemaanbevelingen uitbrengen, waarschuwen steeds meer voor dit risico. Afhankelijk van de mogelijke regelgeving raden zij aan om tijdelijk beschermende maatregelen te nemen, om zich tegen dit risico op korte termijn te beschermen. De mechanismen die bestaan in het aandeelhoudersrecht kunnen deze bedrijven er weer bovenop helpen tijdens de overgangsperiode, tot de situatie weer normaliseert.
De aandeelhouders verzetten zich doorgaans sterk tegen anti-overnamemechanismen, die vaak ‘gifpillen’ worden genoemd, omdat ze indruisen tegen het langetermijnbelang van minderheidsaandeelhouders. Wat is de situatie vandaag? Moeten er in een uitzonderlijke situatie uitzonderlijke maatregelen worden getroffen?
De aanbeveling lijkt om de mogelijkheid niet uit te sluiten, op voorwaarde dat de analyse geval per geval gebeurt, de maatregel tijdelijk is en maximaal één jaar duurt, en dat ze betrekking heeft op de gevolgen van de pandemie.
Dialoog en uitwisseling
Meer dan ooit moet er door deze situatie een dialoog worden aangeknoopt met het bedrijf. Dankzij een constructieve dialoog en het uitwisselen van ideeën kan een verantwoordelijke belegger uiteindelijk de bedrijven begrijpen die tekortkomingen vertonen in hun crisisbeheer. Dankzij deze dialoog kan er een gesprek ontstaan over de veiligheid en gezondheid van werknemers. Hierdoor kan er ook meer aandacht komen voor de antwoorden van de bedrijven, en kunnen deze worden afgetoetst aan de bijzondere context van elk bedrijf. Het laat ook toe om de zaken vanuit een langetermijnperspectief te bekijken. Op die manier vertalen de beleggingsbeslissingen op lange termijn zich eveneens in een aandeelhoudersengagement op lange termijn. Tot slot zorgt actief engagement ervoor dat aandeelhouders hun gedacht blijven zeggen, ook tijdens virtuele aandeelhoudersvergaderingen. Deze principes worden nog eens aangehaald in de Principes voor Verantwoord Beleggen.
Overige stakeholders
Een tweede gevolg van de huidige crisis is dat de stakeholders meer macht krijgen, ten koste van de overheersing van de aandeelhouders. Die overheersing berust op het principe dat bedrijven op de eerste plaats zoveel mogelijk winst moeten maken voor hun aandeelhouders, met naleving van de geldende wetten.
Het is niet voor het eerst dat dit principe in vraag wordt gesteld. Het essay ‘het nieuwe paradigma’ dat werd gepubliceerd door de gerenommeerde Harvard School in februari 2019 vindt dat er meer moet worden gesproken over een beter evenwicht bij de behandeling van de verschillende stakeholders van een bedrijf. Op die manier wordt er minder op de korte termijn gefocust en gaat men niet bezwijken onder de zware activistische druk van de snelle winst. Volgens de theorie van de governance van de stakeholders is een onderneming moreel verplicht om zich in te zetten voor de maatschappij, waardoor ze op lange termijn toegevoegde waarde kan creëren.
Aandeelhoudersverantwoordelijkheid
De pandemie en de crisis door de wereldwijde lockdown hebben deze theorie versterkt, en de aandeelhouder draagt voortaan een verantwoordelijkheid om de negatieve effecten van het virus te beperken. Hij kan immers worden gevraagd om zijn mening te geven over verschillende initiatieven ten aanzien van de andere stakeholders van het bedrijf, zoals de werknemers die getroffen worden door de crisis. De prioriteiten verschuiven van de aandeelhouders naar de andere stakeholders. Dat zal vast en zeker zorgen voor interessante debatten en complexe beslissingsprocessen. Bepaalde initiatieven, met name op regelgevend vlak, duiken op en geven aanleiding tot bepaalde beslissingen. We kunnen ook het Engagement van de Business Roundtable vernoemen. Die verzamelt 180 Amerikaanse bedrijfsleiders die zich inspannen om hun bedrijf te leiden in het voordeel van al zijn stakeholders (klanten, werknemers, leveranciers, gemeenschappen en aandeelhouders).
Een ingeperkte aandeelhouder?
Hoewel bedrijven voortaan meer de voorrang geven aan andere spelers dan de aandeelhouders, denken sommigen dat dit ten koste zou gaan van de toegevoegde waarde voor de aandeelhouder. Indien dit het geval zou zijn, is dat enkel op korte termijn. De afbrokkeling van de hegemonie van de aandeelhouder zal ervoor zorgen dat ESG-factoren relevanter worden, zowel voor beleggers als voor ondernemers. Het kan aangewezen zijn om nog eens te herhalen dat de integratie van ESG-factoren berust op het win-win principe van toegevoegde waarde. Wanneer een bedrijf zijn energie-efficiëntie immers verbetert, komt dat niet enkel het milieu ten goede, maar blijven ook de kosten binnen de perken. Uiteindelijk draait het om gezond verstand.
Net zoals op elk vlak heeft COVID-19 bepaalde gevolgen op korte termijn, en roept dit vragen op over hoe het op middellange en lange termijn verder moet. Door deze pandemie kan de hegemonie van de aandeelhouder afbrokkelen, waardoor het paradigma van de waardecreatie op lange termijn en de druk op korte termijn weer eens in vraag wordt gesteld. Laten we hopen dat deze crisis de evolutie in de richting van een verantwoordelijker financieel systeem verder versterkt. Ze zal zorgen voor een positieve feedbackloop waardoor de beleggingshorizon langer wordt, of de aandeelhouder het bedrijf waarin hij belegt aanspoort om duurzame winstgevendheid te koppelen aan een betere samenleving op lange termijn.
COVID 19: Het maatschappelijke komt op de voorgrond!
Door DPAM
21 april 2020
Door de COVID-19 pandemie en het feit dat bijna een derde van de wereldbevolking in quarantaine zit, wordt onze manier van werken ernstig op de proef gesteld. Dat geldt waarschijnlijk ook voor de manier waarop we reizen of consumeren. De huidige crisis brengt ook meerdere belangrijke maatschappelijke issues aan het licht. De afgelopen jaren is de aandacht immers meer en meer (soms zelfs uitsluitend) uitgegaan naar de ‘E’, die staat voor Environment, en het klimaat in het bijzonder. Het is ongetwijfeld ook een goed moment om stil te staan bij de ‘S’, en ook de maatschappelijke uitdagingen te belichten. Dat is bovendien een van de belangrijkste conclusies van de recente enquête die JP Morgan heeft gedaan, en die kijkt naar de gevolgen van de COVID-19 crisis voor duurzaam en verantwoord beleggen[1]. COVID-19 onthult dat niet alle sectoren in dezelfde mate zijn blootgesteld aan deze pandemie. We moeten immers ook rekening houden met de kwetsbaarheid van de aanvoerketens. Dat komt door de globalisering en vooral delokalisering.
Een uiteenlopende impact voor de sectoren
Verschillende sectoren zoals het toerisme, de luchtvaart en de autosector zijn volledig tot stilstand gekomen. Dat eist zijn tol voor de tewerkstelling. Andere sectoren moeten zich op een volledig nieuwe manier gaan organiseren om de fors stijgende vraag op te vangen. Zo heeft de marktleider inzake e-commerce, Amazon, zijn opslagcapaciteit geoptimaliseerd. Het bedrijf wil zich meer richten op en prioriteit geven aan voedingsmiddelen. De zogenaamde overtollige aankopen werden naar de achterkant van de opslagplaatsen gebracht om ervoor te zorgen dat de meest gevraagde producten optimaal werden gestockeerd en goed toegankelijk waren. Andere sectoren moeten telewerk organiseren en op een andere manier werken op afstand mogelijk maken, om zo de verplichte quarantaine door te komen. Ook hier is het verschil tussen de sectoren en bedrijven markant. Talrijke bedrijven communiceren op de sociale media over de preventiemaatregelen die ze hebben genomen om hun werknemers te beschermen. Die krijgen ondertussen de nodige middelen om te werken. Terwijl de landschapsbureaus steeds leger worden, wil de internetreus Amazon maar liefst 100.000 nieuwe werknemers aanwerven om aan de vraag te voldoen. De supermarkten doen er alles aan om hun werknemers aan de slag te houden, hoewel ze een flagrant gebrek aan materiële middelen hebben om ervoor te zorgen dat deze gezond en wel blijven. Er worden immers bijkomende premies voorgesteld alsook uitzonderlijke bonussen en verhogingen van het uurloon. De werknemers ontvangen die financiële incentives doorgaans positief, ondanks het verhoogde gezondheidsrisico. Dat geldt vooral in de Verenigde Staten, waar de sociale bescherming kleiner is dan in Europa.
Maatregelen op korte termijn, maar gevolgen op middellange en lange termijn
Voor de sectoren die tot stilstand zijn gekomen zijn er grote uitdagingen. Terwijl voor talrijke werkgevers een tijdelijke afslanking van het werknemersbestand vaak de enige manier is om te overleven, worden de maatregelen om het personeel te ondersteunen en te begeleiden belangrijke criteria op middellange termijn voor de bedrijfscultuur. De bedrijfscultuur en de tevredenheid van de werknemers spelen immers een steeds grotere rol in de economische en financiële prestaties van bedrijven. Het zijn elementen waarmee bedrijven zich op lange termijn kunnen onderscheiden. Klanten en de beste talenten worden hierdoor aangetrokken. Onderzoeken tonen immers aan dat steeds meer consumenten bereid zijn om iets meer te betalen voor hun consumptiegoederen in ruil voor meer respect voor het milieu en de mens. Qua menselijk kapitaal hecht de ‘millennials’ generatie veel belang aan de bedrijfscultuur waarin zij terechtkomen. En dat komt bovenop het criterium van de aangeboden vergoeding[2].
Door op een proactieve manier ondersteunende maatregelen te nemen die hun menselijk kapitaal ten goede komen, en door de nodige flexibiliteit aan de dag te leggen, kunnen bedrijven niet enkel de situatie opvangen, maar zich ook aantrekkelijker profileren ten aanzien van hun concurrenten. De maatregelen die worden genomen voor hun werknemers kunnen zorgen voor meer tevredenheid en loyaliteit, en kunnen het merk op een positieve manier in de verf zetten. Op lange termijn zorgt dit voor hogere productiviteit, betere beursprestaties en een hoger rendement van het bedrijf.
De kwetsbaarheid van de aanvoerketens
De trieste situatie van een schrijnend tekort aan mondmaskers voor het zorgpersoneel en andere mensen die zijn blootgesteld aan het virus toont aan dat de aanvoerketens kwetsbaar zijn, en dat het gevaarlijk is om deze te concentreren in één land. Meerdere jaren geleden heeft een ESG sellside rapport zich al gebogen over het probleem van de outsourcing van de productie van geneesmiddelen naar vooral China en India. De studie bekeek vooral veiligheid en de kwaliteit van de producten, en dat in landen waar de controles minder streng zijn dan in de EU-landen. De studie vermeldde echter ook dat er mogelijk een tekort is aan bepaalde basisgeneesmiddelen. Vandaag is China de belangrijkste producent van actieve farmaceutische ingrediënten (Active Pharmaceutical Ingredients – API). IPA is een generieke term die verwijst naar de actieve biologische bestanddelen die de grondstoffen zijn van talrijke geneesmiddelen. India, de op één na grootste onderaannemer van de farmasector, hangt op zijn beurt af van China voor meer dan 70% van zijn IPA-behoeften om zo generieke geneesmiddelen en andere antibiotica te kunnen produceren. De spelers van de farmasector dienen de mogelijke risico’s van een tekort aan te geven bij de internationale autoriteiten, zoals de FDA in de VS. Dat neemt niet weg dat de regels minder streng en formeel zijn voor medische uitrusting. Dat leidt tot de situaties die we vandaag meemaken.
Inzake duurzaam en verantwoord beleggen heeft de aanvoerketen steeds centraal gestaan binnen alle debatten. We moeten echter wel toegeven dat dit vooral vanuit het standpunt was van mensen- en arbeidsrechten, en dat in sectoren zoals textiel en technologisch materiaal. De kwetsbaarheid van de aanvoerketen moet centraal staan binnen de debatten, om zo te kunnen anticiperen op alle toekomstige risico’s. De concentratie van de aanvoerketen in een bepaald land moet ook worden bekeken. Zo vernoemen we Apple, dat geleidelijk aan zijn aanvoerketen wil relokaliseren naar India. Dat toont ook aan dat een dergelijk businessmodel, dat enorm veel beroep doet op outsourcing, kwetsbaar is. Dat geldt met name voor technologische sectoren die voortdurend nieuwe producten moeten lanceren en waar geen vertraging mag optreden. Laten we echter niet naïef zijn: Apple wil zijn concentratie in en afhankelijkheid van China afbouwen, maar ook delokaliseren naar India, waar arbeidskracht minder duur is dan in China.
Maatschappelijke pijler
De turbulentie die COVID-19 heeft veroorzaakt, benadrukt dat de Maatschappelijke pijler zeer belangrijk is bij verantwoorde en duurzame beleggingen. Het beheer van menselijk kapitaal blijft enorm belangrijk bij de ESG-analyse van een bedrijf. De ondersteunende maatregelen die de bedrijven momenteel nemen, afhankelijk van hun sector, regelgeving, al dan niet opgelegd lockdown, zijn beslissingen op korte termijn die op lange termijn wel aanzienlijke gevolgen kunnen hebben. De werknemers en consumenten zullen nauw letten op de middelen die hun bedrijf inzet om de activiteiten te laten draaien en om de economische terugval op te vangen. Die maatregelen kunnen belangrijke onderscheidende elementen zijn op middellange en lange termijn om zowel werknemers als consumenten aan het bedrijf te binden en om hen tevreden te stellen. Beleggers moeten aandacht hebben voor al deze criteria indien ze willen beleggen in de duurzame bedrijven van vandaag en morgen.
[1] Stay safe and think long term, JP Morgan, 30 maart 2020
[2] Een studie die werd uitgevoerd door 2017 toont aan dat 60% van de ondervraagde consumenten bereid is om meer te betalen voor producten van bedrijven die een positief merkimago hebben alsook een goede reputatie en belang hechten aan ethische waarden. 71% van de millennials wil, indien ze de keuze hebben, werken voor een bedrijf dat zich sterk inspant voor de gemeenschap en het maatschappelijk welzijn.
Luchtvaart: een controversiële sector die steeds vaker onder vuur ligt!
27/2/2020
1 januari 1914, de eerste commerciële lijnvlucht verbindt St. Petersburg (Florida) met Tampa (Florida). Sindsdien is de luchtvaartactiviteit exponentieel gestegen. IATA, de Internationale Luchttransportorganisatie, klokte het aantal commerciële vluchten in 2018 af op 37,8 miljoen[1], goed voor ca. 104.000 vluchten per dag. En de komende jaren lijkt er geen trends wijziging in zicht te zijn. Zo schat men tot 2037 een jaarlijkse toename in van ca. 3,5%, grotendeels ten gevolge van de toenemende welvaart. En hoewel de luchtvaartsector mensen met elkaar verbindt[2] en zo een belangrijke maatschappelijke rol vervult, die eveneens van groot economisch belang is[3], valt de ecologische impact ervan niet te onderschatten.
Bereidheid tot vliegen (2017)
Bron: Europese Commissie, Sabre, WBG, IHS, Airbus, 2016
De ecologische voetafdruk van de luchtvaartindustrie
Het internationale luchtverkeer is vandaag de dag goed voor ca. 2,5% van de wereldwijde CO2-emissies en draagt zo aanzienlijk bij tot de opwarming van het klimaat. En hoewel vliegtuigen steeds efficiënter worden, en zo minder brandstof verbruiken, lijkt dit de toegenomen uitstoot ten gevolge van een stijging in het aantal vluchten niet te kunnen compenseren. Zo nam de CO2-uitstoot van de luchtvaartindustrie van 1990 tot 2017 toe met maar liefst 128,9%, ondanks een efficiëntere vloot. Daarnaast veroorzaakt het luchtverkeer ook aanzienlijke lawaaihinder en andere vormen van milieuvervuiling, wat nefast is voor mens en natuur.
Een activiteit die gepaard gaat met aanzienlijke klimaatrisico’s…
De luchtvaartsector heeft te kampen met zowel transitie- als fysieke klimaatrisico’s. Zo zijn intra-Europese vluchten onderhevig aan het Europese emissiehandelssysteem voor broeikasgassen, waarbij bedrijven die CO2 uitstoten, emissierechten moeten kopen of verhandelen om hun emissies te dekken. Hoewel de sector het merendeel van haar uitstootrechten gratis ter beschikking krijgt, is ze voor het overige deel afhankelijk van de emissierechtenhandel. Een toenemende eenheidsprijs beïnvloedt de financiële prestaties van (lage kost) luchtvaartmaatschappijen dus weldegelijk. En er zijn wel wat indicaties waaruit blijkt dat de eenheidsprijs van de Europese emissierechten verder gaat toenemen. Zo reduceert Europe jaarlijks het aantal gratis uitgedeelde emissierechten, alsook het aantal beschikbare, verhandelbare emissierechten. Wetende dat de uitstoot van de sector nog steeds in stijgende lijn zit, zal de vraag naar emissierechten evenredig toenemen, hetgeen de prijs verder verhoogt.
Daarnaast lijkt de regelgever ook niet stil te staan om de sector te onderwerpen aan nieuwe, strengere regels. Zo treed vanaf 2021 het CORSIA-systeem in werking. CORSIA, wat staat voor Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation, zal alle vluchten van haar leden (i.e. 73 overheden wereldwijd) onderwerpen aan verplichte emissiecompensatie (tot 2021 op vrijwillige basis, nadien verplicht). Het betreft echter enkel de compensatie van emissies bovenop deze uit het referentiejaar 2020. Transparantie over de exacte uitvoering van het handelssysteem blijft echter zeer beperkt en het is ook onduidelijk welk type projecten in aanmerking zullen komen om de uitstoot te compenseren. Het blijft dan ook vingerdik kijken wat de impact ervan zal zijn op het milieu en op de financiële prestaties van luchtvaartmaatschappijen. Wel staat vast dat het Europese emissiehandelssysteem behouden blijft en CORSIA een extra maatregel wordt om de toenemende emissies te beperken.
Ook de Flygskam-beweging (i.e. vliegschaamte, reizigers die voor alternatieve transportmiddelen of vakanties kiezen) kan een invloed hebben op de financiële prestatie van luchtvaartmaatschappijen. Toch blijft de invloed hiervan nog relatief beperkt, mogelijks en onder meer door een gebrek aan alternatieven. Maar het opkomende gamma aan hogesnelheidstreinen kan hier misschien verandering in brengen. Hogesnelheidstreinen worden steeds vaker gepromoot door lidstaten binnen de EU. Zo verhoogde de Duitse overheid de taksen op vliegtuigtickets en wordt met de verworven middelen de taks op treintickets verlaagd.
Tot slot kunnen ook fysieke klimaatrisico’s een aanzienlijke invloed hebben op de activiteiten van de sector. Enerzijds worden luchthavens steeds vaker geteisterd door extreme weersverschijnselen ten gevolge van de klimaatverandering. Hierdoor worden luchtvaartmaatschappijen soms verplicht om vluchten te annuleren of zelfs vluchtroutes te herzien, denk maar aan de recente geannuleerde vluchten ten gevolge van storm Ciara. Volgens het World Resources Institute zouden 80 luchthavens wereldwijd aanzienlijk bedreigd worden door een 1-meter stijging van het zeeniveau. Dit brengt wel opportuniteiten met zich mee voor bedrijven in de infrastructuur- en bouwsector. Zo besliste de internationale luchthaven van San Fransisco vorig jaar nog om USD 587 miljoen te investeren in de verhoging van de bestaande dijken rondom de luchthaven. Anderzijds kan ook de prestatie van de vliegtuigen beïnvloedt worden door extreme weersverschijnselen zoals hevige wind of regen, hetgeen niet alleen gevolgen kan hebben voor de veiligheid van de passagiers, maar ook op het brandstofverbruik.
Een sector met goede en slechte leerlingen, maar ook de consument speelt een belangrijke rol
Hoewel de sector op zich een controversiële sector is, die aanzienlijk bijdraagt tot de globale CO2-uitstoot, kunnen luchtvaartmaatschappijen toch verschillende acties ondernemen om transitierisico’s te beperken en bijgevolg ook hun uitstoot te beperken. Zo kan door een optimale bezetting de gemiddelde uitstoot per passagier beperkt worden. Met 66g CO2/passagier/kilometer behoort Ryanair zo tot de top van de klas en heeft ze een aanzienlijk voorsprong op haar concurrenten (Easyjet heeft een gemiddelde uitstoot van 78gCO2/passagier/km). Ook het vernieuwen van een vloot behoort tot de mogelijkheden. Zo is een nieuwe generatie vliegtuigen gemiddeld 15% efficiënter, hetgeen niet alleen de brandstofkost, maar ook de kost verbonden aan de CO2-uitstoot kan reduceren. Dit zien maatschappijen ook in: Ryanair investeerde afgelopen jaren massaal in nieuwe vliegtuigen, €20 miljard om precies te zijn.
Daarnaast kan een luchtvaartmaatschappij een CO2-compensatie aanbieden, tegen een bepaald tarief, om zo passagiers aan te trekken die wel willen vliegen, maar zich wel bewust zijn van de gevolgen voor het milieu. Toch ziet het er momenteel naar uit dat slecht een beperkt deel van de consumenten bereid is om deze extra kost te betalen, zolang er onvoldoende transparantie is over de exacte compensatieprojecten. Slechts 3% van de Ryanair passagiers maakte in 2019 gebruik van de vrijwillige compensatiemogelijkheid. Er zijn vandaag wel al maatschappijen, waaronder EasyJet, die op vrijwillige basis al hun emissies compenseren. De eenheidsprijs voor deze compensatie wordt door critici wel onder vuur genomen: £3/tCO2e is niet namelijk geen representatieve prijs. Niklas Hagelberg, coördinator van het VN-klimaatprogramma, haalde onlangs nog het belang aan van compensatie, maar benadrukte dat andere emissie reducerende maatregelen, zoals bijvoorbeeld alternatieve brandstoffen, de voorkeur moeten krijgen.
Het gebruik van hernieuwbare brandstoffen, zogenaamde biodiesel, behoort namelijk ook tot de mogelijkheden om de directe CO2-uitstoot van vliegen te beperken. Maar hoewel biodiesel de CO2-uitstoot van vliegen kan beperken, en ook de vraag naar emissierechten doet dalen, wordt ze vandaag de dag aan een aanzienlijke toeslag verhandeld. Zolang de consument dit niet eist en de prijs van emissierechten niet verhoogd, zullen luchtvaartmaatschappijen de grote sprong naar biobrandstof wellicht niet maken, en al zeker niet zonder de nodige financiële (overheids)steun. Dit blijkt ook uit het ledenbestand van de Sustainable Aviation Fuel Users Group: het aantal lage kost maatschappijen aangesloten tot de groep blijft vandaag de dag beperk (geen Ryanair of EasyJet, wel namen als Vueling en Iberia) en momenteel zijn er slechts 5 luchthavens die op regelmatige basis voorzien worden van biobrandstof. Volgens het Duurzame Ontwikkelingsscenario van het Internationaal Energieagentschap (IEA) moet het aandeel biobrandstof in de luchtvaart significant stijgen tot 19% tegen 2040 om de opwarming van de aarde te beperken tot onder de 2°C.
Brandstof verbruik in de luchtvaart onder het Duurzame Ontwikkelingsscenario
Bron: IEA, 2019
Op basis van huidige gegevens lijken we dit doel echter niet te halen. Dit kan ook te maken hebben met de vereisten i.v.m. de oorsprong van biodiesel. De productie ervan moet immers sterk gereguleerd worden zodat de impact ervan op het milieu doorheen de hele levenscyclus beperkt blijft. Zo is het gebruik van afvaloliën een betere optie dan bijvoorbeeld biodiesel op basis van palmolie. Momenteel worden 5 productiemethodes internationaal aanvaard. Palmolie valt hier niet onder.
Conclusie: wachten op de Godot?
Uit verschillende bronnen blijkt dat het luchtverkeer en het aantal passagiers wereldwijd blijft toenemen, ondanks de negatieve milieu-impact die gepaard gaat met de activiteit. De huidige regelgevende maatregelen blijken onvoldoende te zijn om vliegtuigmaatschappijen drastische maatregelen te laten nemen. Daarnaast lijkt ook de consument de switch naar alternatieve transportmiddelen niet te maken, mogelijks door een gebrek aan opties en bereidheid om aan luxe in te boeten. Zolang de vraag naar ‘duurzaam’ vliegen niet aanzienlijk toeneemt of gestimuleerd wordt, zullen maatschappijen de grote sprong niet wagen. Daarnaast lijken luchtvaartmaatschappijen zelf momenteel weinig impact te ondervinden van de emissiehandelssystem en ook CORSIA lijkt door een gebrek aan ambitie de toenemende uitstoot niet te kunnen inperken. Het lijkt wel wat wachten op Godot.
Toch kan de Europese Green Deal misschien een positieve beweging op gang zetten. Zo is er sprake van een significante reductie in het aantal emissierechten voor de vliegtuigsector, alsook een extra brandstoftaks en het verplicht vermengen van biobrandstof in conventionele kerosine. De impact op alle maatschappijen zou dan wel eens aanzienlijk kunnen stijgen, waardoor de sector bepaalde investeerders (en ook passagiers) zal afschrikken. Als investeerder zal het gebruik van geïntegreerde klimaat gerelateerde indicatoren zo nog meer aan belang winnen om op die manier de best geplaatste maatschappij(en) te identificeren, vanuit financieel en maatschappelijk oogpunt. De sector, en haar plaats binnen het hele duurzaamheidsdebat, blijft vandaag de dag hoe dan ook nog uitermate controversieel.
Vluchten op 10 Februari 2020, 11:45
Bron: Flightradar24
Tip: als consument kan je heel wat acties ondernemen: stel je reisopties in vraag, overweeg alternatieve transportmiddelen, kies zorgvuldig de maatschappij waarmee je vliegt en/of overweeg CO2-compensatie. Indien u zelf de uitstoot van u vliegreizen wenst te compenseren kan u altijd een kijkje nemen op platformen zoals My Climate of Compensaid (met steun van Lufthansa). Lees aandachtig de details alvorens een bijdrage over te maken.
[1] Exclusief privé vluchten, niet-geautoriseerde vluchten en militaire transporten.
[2] Volgens IATA werden in 2018 zo’n 4,4 miljard passagiers vervoerd via commerciële vluchten.
[3] Schattingen variëren, maar volgens de Air Transport Action Group (ATAG) bedroeg het aandeel van de internationale luchtvaart in het globale BBP van 2017 ca. USD 2,7 biljoen, en creëerde de sector ca. 65,5 miljoen jobs (waarvan ca. 15% directe jobs).
_____________________________________________
Wat zijn de belangrijkste trends op het vlak van verantwoord beleggen in 2020?
Door Ophélie Mortier, DPAM
Le 22 janvier 2020
Aan het begin van dit nieuwe jaar staan we even stil bij de belangrijkste ESG-trends en -topics die in 2020 in de spotlights zullen staan. Meer dan ooit blijven regelgeving en beleidsmaatregelen de sleutelwoorden dit jaar. In 2019 hebben we al gezien dat de overheden (met name de Europese) dit thema ter harte nemen. Zij zijn immers vastbesloten om de omslag naar een lagekoolstofeconomie te versnellen.
Op Europees niveau
De afgelopen vijftien maanden heeft de Europese Commissie tijd noch moeite gespaard om de achterstand die ze had op het vlak van regelgeving rond duurzame en verantwoorde beleggingen in te halen. Zij heeft immers een groene taxonomie en een regelgeving rond low-carbon indices met een positieve koolstofimpact uitgewerkt. Ze heeft eveneens een regelgeving gemaakt rond informatie over duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico’s. Bovendien heeft zij alles in het werk gesteld om van haar Actieplan voor duurzame financiën een internationaal speerpunt te maken. Zij wil haar internationale tegenhangers overtuigen om meer regelgeving te maken die een duurzamer financieel bestel stimuleren.
Centrale banken
De verschillende bestuursautoriteiten en -instellingen moeten immers dringend de handen in elkaar slaan om op wereldschaal te strijden tegen de klimaatopwarming. Dat is immers een grensoverschrijdende problematiek. De centrale banken hebben dat goed begrepen. Ze scharen zich steeds meer achter de stellingen van de Bank of England, een voortrekker op het vlak van stresstesting die rekening houdt met milieufactoren (zie ook het vorige artikel). Zo erkent het Network for Greening the Financial System, die centrale banken en monetaire en financiële instellingen over de hele wereld samenbrengt, formeel dat het klimaatrisico deel moet uitmaken van hun modellen.
De internationale organisatie van de Principes voor Verantwoord Beleggen (PRI) nodigt eveneens haar leden en andere financiële spelers uit om rekening te houden met een zogenaamd Inevitable Policy Response scenario. Dat scenario is gebaseerd op de overtuiging dat de overheden vroeg of laat de nodige beleidsmaatregelen zullen moeten nemen op het vlak van klimaat. Zij zullen dat op een meer bindende manier moeten doen dan vandaag, zeker wanneer je weet dat de Europese Unie wil dat de netto koolstofuitstoot tegen 2050 tot nul wordt verminderd.
Carbon leakage
Een agressiever en ambitieuzer beleid zoals de uitgebreide Green Deal van de Commissie van mevrouw von der Leyen staat ook stil bij het belangrijke vraagstuk van de zogenaamde carbon leakage. Het gaat om het risico dat Europese bedrijven minder slagkrachtig worden omdat ze onderhevig zijn aan een strenger uitstootbeleid dan hun internationale tegenhangers. Zo is het mogelijk dat bedrijven hun productie verhuizen naar landen die minder strenge uitstootnormen hebben, en gunstigere overeenkomsten rond carbon pricing. Dat is een belangrijk debat dat de komende maanden zal plaatsvinden. Het wordt interessant om te zien wat de Europese autoriteiten zullen meenemen van een voorstel dat verschillende zeer hoogstaande economen, winnaars van een Nobelprijs en voormalige Fed-voorzitters in de Verenigde Staten hebben gelanceerd. The Economists’ Statement on Carbon Dividends and the Green New Deal oppert immers het idee van een koolstoftaks. De ratio legis is afkomstig van de consensus dat een universele koolstofprijs een utopie is. Het basisidee steunt dus op een nationale koolstoftaks, die tot uiting komt in een groene grensbelasting die ervoor zorgt dat de nationale competitiviteit op peil blijft. Wordt vervolgd.
Verantwoordelijkheid van beleggers.
Ook klimaatverandering zal in 2020 een hot topic blijven. Toch gaan er stemmen op die oproepen tot een holistisch debat, dat ook rekening houdt met de maatschappelijke en economische aspecten. Oplossingen vinden voor klimaatverandering is absoluut een must, maar niet tegen gelijk welke maatschappelijke kostprijs. Het maatschappelijke aspect wordt steeds belangrijker. In dat opzicht zullen mensenrechten onderhevig worden aan regelgeving en dragen ook beleggers hiervoor een morele verplichting. Net zoals dat het geval is geweest voor klimaatverandering – we denken dan aan artikel 173 van de wet over de economische transitie in Frankrijk – zullen beleggers steeds meer hun verantwoordelijkheid als economische spelers moeten opnemen wanneer het gaat om de naleving van de mensenrechten. Het Initiatief van Liechtenstein, dat reeds in september 2018 van kracht werd, erkent formeel de verantwoordelijkheid van de financiële sector voor wat betreft moderne slavernij en mensenhandel. De sector zal zich steeds meer mobiliseren, en zal aangespoord worden door steeds strengere regelgeving op dit vlak.
Klimaatverandering
Klimaatverandering blijft dus een prioriteit voor beleggers in 2020. Er werden de afgelopen jaren verschillende innovatieve maatregelen genomen op het vlak van klimaatverandering. De reportings zijn verfijnd, en bevatten nu ook gegevens zoals de temperatuur of de koolstofafdruk van de portefeuille. De debatten evolueren steeds meer in de richting van een algemene kijk op het onderwerp. Zo gaat er steeds meer aandacht uit naar fysische risico’s, en niet alleen meer de overgangsrisico’s. Er wordt ook gekeken naar de noodzaak van innovatie en recyclage in het algemeen.
Tot slot zijn er de afgelopen jaren talrijke initiatieven genomen op het vlak van samenwerkingsverbanden, lobbying, initiatieven voor de strijd tegen de klimaatverandering, voor biodiversiteit, enz. Dat is een positieve en veelbelovende dynamiek. Toch is het vandaag ongetwijfeld tijd om zich te concentreren op de daden en resultaten alvorens nog meer initiatieven te nemen. Rationalisering en concrete resultaten zijn de sleutelwoorden. De maatschappij verwacht immers zichtbare en tastbare resultaten die voortkomen uit deze vele engagementen.
Impact meten
Ook voor wat de beleggingen in de portefeuilles betreft, zullen beleggers steeds meer bewijzen willen over de extra-financiële meerwaarde. Beleggers hebben immers steeds meer kennis en ervaring opgedaan over duurzame en verantwoorde beleggingen. Zij krijgen steeds meer ervaring en kennis en zijn daarom vragende partij voor praktische en concrete informatie over de reële impact van hun beleggingen. Ook hier moet de expertise een belangrijke uitdaging aangaan: de beschikbaarheid, toegankelijkheid en betrouwbaarheid van gegevens staat ter discussie. De extra-financiële ratingbureaus moeten steeds meer verantwoording afleggen over hun ratings, methodologieën enz. Zij moeten steeds meer hun verantwoordelijkheid opnemen wanneer zij beslissen of een bedrijf al dan niet duurzaam is. De ESG-informatie wordt een wettelijke verplichting voor alle bedrijven, zowel financiële als niet-financiële, en een gestandaardiseerde norm komt steeds dichterbij.
_____________________________________________
COP 25: Een gemiste kans!
Door Ophélie Mortier, DPAM
30 December 2019
De enige consensus die de klimaattop van de VN in Madrid ons kan bijbrengen, is dat de onderhandelingen mislukt zijn. Als er iets is waar iedereen het over eens is, dan is het wel dat de VN-onderhandelingen van de afgelopen twee weken zijn uitgedraaid op een algehele teleurstelling.
En nochtans was de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Guterres, tijdens zijn inleidingsspeech duidelijk: er moeten dringend sterke ambities op tafel komen. Hij vermeldde ook dat we op het vlak van klimaatverandering zijn aanbeland op een ‘point of no return’. Bovendien hebben we in 2019 de klimaatverandering over de hele wereld aan den lijve kunnen ervaren. Zo waren er de branden in Brazilië, het smelten van de gletsjers, cyclonen in Mozambique en op de Bahama’s, Venetië dat overstroomde en de droogte in Australië. Ondanks alles zijn de aanwezige landen er niet in geslaagd om de technische en wettelijke verplichtingen vast te leggen om de klimaatopwarming te beperken tot 2°C of liefst tot 1,5°C. Ze lieten zich liever in met eindeloze technische discussies over het geslacht van de engelen.
Beslissing uitgesteld
Centraal binnen de eerder technische en boekhoudkundige discussies van de conferentie stond immers de implementatie van artikel 6 van het Klimaatakkoord van Parijs, dat hoofdzakelijk gericht is op het meten en toepassen van de verbintenissen inzake de reductie van koolstofuitstoot (INDC). Vooral het probleem van de eventuele dubbeltellingen moest worden aangepakt, maar ook vroegen bepaalde landen (doorgaans degene die het meeste uitstoten) om gunstige berekeningsmethodes op te nemen die werden toegestaan in het Kyotoprotocol. Maar als gevolg van deze methodes zouden de ambities om de uitstoot werkelijk te reduceren, die zijn opgenomen in het Klimaatakkoord van Parijs, verwateren. Ondanks de enorm lange duur van de top, zijn de onderhandelingen uitgelopen op het uitstel van de beslissing. Die zou pas worden genomen tijdens de tussentijdse top in Bonn in juni volgend jaar.
Dialoog over de oceaan
Naast de belangrijkste doelstelling van de top, lagen de verwachtingen hoog, want de wetenschappers hadden gewezen op de klimaaturgentie. Die urgentie komt ook tot uiting in het feit dat de wereldbevolking zich ongezien geschaard heeft achter deze problematiek. Zo werd het idee geopperd van een zogenaamde ‘blauwe COP’, om de problematiek te behandelen van de oceanen en de schade die wordt veroorzaakt door klimaatverandering. Ook op dat vlak hebben we weinig concrete en ambitieuze maatregelen gezien.
Met betrekking tot het specifieke topic van de oceanen, die twee derde van het aardoppervlak bedekken en een vierde van de uitstoot van koolstofdioxide absorberen, besluit de top dat het nodig is om sneller en meer maatregelen te nemen. De top beslist ook over de organisatie van een dialoog over de oceaan.
Weinig concrete resultaten
Ook inzake de verantwoordelijkheid voor en de financiering van de schade berokkend door klimaatverandering, werd de beslissing uitgesteld. De vergadering beslist over de organisatie van een werkgroep tegen 2020. Die groep zal zich buigen over een actieplan en de rol van het groene fonds voor het klimaat in deze financieringsoefening. De heer Guterres kon zijn teleurstelling over het resultaat van de COP 25 niet verbergen. Het is inderdaad uitgedraaid op een mislukking, terwijl de wereld zelfs de verbintenissen van het Parijse Klimaatakkoord niet kan waarmaken. Het jaar 2020 is een belangrijk keerpunt geweest in deze engagementen, door de herziening van de engagementen (‘INDC’) van de ondertekenaars. Vandaag hebben slechts 80 landen die amper 10% van de globale uitstoot vertegenwoordigen, hun ambities opwaarts bijgesteld. De pers heeft weinig aandacht gehad voor de COP25, en dat is waarschijnlijk te wijten aan het gebrek aan concrete resultaten. De aankondiging van de Green Deal door de Europese Unie, die minimaal 25% van haar langetermijnbudget wil besteden aan klimaatverandering, heeft een beetje het voortouw genomen. Jammer genoeg heeft de Commissie van mevrouw Von der Leyen geen vuist kunnen maken tegen de weerstand van belangrijke uitstoters zoals Brazilië, China, India of Australië.
Een gemiste kans dus! De afspraak wordt uitgesteld tot juni 2020, op de tussentijdse top in Bonn, en tot september op de EU-China top in Leipzig…
_____________________________________________
De cementproducenten: een controversiële sector die onder de radar blijft!
Door Ophélie Mortier, DPAM
28 november 2019
Verstedelijking is een zegen voor de cementindustrie. Beton is immers in 2019 het meest gebruikte materiaal ter wereld. Het is goed voor drie ton cement per jaar en per persoon. Het is echter ook een van de meest vervuilende sectoren. We kunnen ons daarom ernstige vragen stellen over het milieu en met name klimaatverandering in deze sector.
Een van de meest vervuilende sectoren
Aan het begin van de schakel vertegenwoordigen de kalksteengroeven, die het belangrijkste bestanddeel van cement produceren, een gevaar voor de biodiversiteit wanneer ze worden geëxploiteerd. Vervolgens verbruikt het productieproces van cement bijzonder veel energie. De grondstoffen moeten immers verhit worden tot temperaturen van 750°C (voorverbranding) en dan 1450°C (voor de ruwe brokken, de mengeling van de grondstoffen). Anderzijds stoot dit proces fijne stofdeeltjes en vervuilende deeltjes uit die nefast zijn voor de luchtkwaliteit. Er komt tijdens de verbranding van de grondstoffen immers heel wat koolstofdioxide vrij om klinker te produceren, het belangrijkste bestanddeel van cement. Tot slot vereist de productie van gebruiksklare cement tevens heel wat water.
Op die manier bedraagt de koolstofintensiteit van gewoon cement dat doorgaans Portland wordt genoemd (OCP) gemiddeld 80%, hetzij 800kg CO2 per ton geproduceerde cement!
De Europese cementproducenten: slechte leerlingen?
De cementindustrie is een sector die gekenmerkt wordt door grote producenten en lokale spelers. Vandaag behoren de Europese cementproducenten zoals CRH, Lafargeholcim en Heidelbergcement tot de slechtste leerlingen inzake uitstoot, na de Chinese en Indische spelers. Dat verschil is vooral te verklaren door het gedeelte klinker in de geproduceerde cement. Omwille van de regelgeving hebben de Europese spelers de hoogste ratio’s klinker per geproduceerde cement van de sector. En dat omdat het gebruik van alternatieven voor klinker nu eenmaal beperkt blijft. China of India doen vaker een beroep op alternatieve grondstoffen van chemische of natuurlijke aard, zoals bijvoorbeeld de wegvliegende deeltjes van verbrandingsresten van steenkool. Vervolgens moeten we ook wijzen op de modernere en nieuwere industrieparken in de opkomende landen. Zij zijn efficiënter bij verwarmingsprocessen tot 1450°C.
We moeten er echter ook bij zeggen dat de Europese spelers tot de toppers behoren op het vlak van verschillende uitdagingen inzake de omschakeling naar een lagekoolstofeconomie. Dat is een kenmerk van de cementproducenten. Zij hebben het hoogste gebruikspercentage alternatieve brandstoffen voor fossiele energie bij het brandstofverbruik. Ze zijn voortrekkers op het vlak van R&D. Dat geldt met name voor de ontwikkeling van cement dat weinig koolstof bevat. Dat blijft echter een zeer klein deel van hun portefeuilles. Tot slot zijn ze eveneens pioniers op het vlak van koolstofafvanging.
Een sector die nog steeds een beleggingskans is
Verstedelijking, de vraag naar sterke constructies en infrastructuur in combinatie met globalisering zetten de vraag naar beton onder druk. Het gebruik van dit materiaal, dat wordt beschouwd als een van de meest solide en veerkrachtige, zal nog niet meteen verdwijnen. Er zijn echter bepaalde alternatieven die in overweging kunnen worden genomen. Die vinden we hoofdzakelijk terug bij houtsoorten en laminaten. Of er nu sprake is van lobbying of niet, cement is een van de meest geschikte materialen omdat het steviger is en meer bestand tegen klimaatevoluties. Tot slot is hout geen oneindige grondstof, en kunnen we ons ook vragen stellen over de beschikbaarheid en duurzaamheid ervan. Voor de vervanging van slechts 25% van de vraag naar cement moeten we vandaag voldoende bebossing voorzien, die slechts in 2050 haar vruchten zal afwerpen.
Een straatje zonder eind?
Enerzijds wordt aangenomen dat de industrie een van de meest vervuilende is. Anderzijds zal de vraag nog niet meteen afkoelen. De cijfers laten een vertraging of zelfs vermindering van de vraag naar cement vermoeden. Dat laatste zal echter nog niet voor morgen zijn. We moeten ons dus richten op het aanbod, zodat de nefaste gevolgen zoveel mogelijk gereduceerd worden. Volgens het Internationaal Energie Agentschap (IEA) dient de koolstofintensiteit per geproduceerde cement met één procent per jaar te dalen om de temperatuurstijging tegen 2100 te beperken tot 2°C en ondertussen de productiegroei met 12% tegen 2050 op te vangen.
De prioriteit moet uitgaan naar het gebruik van alternatieve grondstoffen voor cement. Het gebruik is immers goed voor 98% van de uitstoot die vrijkomt bij de productie van één ton beton.
Vervolgens is het noodzakelijk om een koolstofprijs te bepalen die de werkelijkheid weerspiegelt. Die prijs moet gelden voor de hele industrie, om geen concurrentieverstoring te veroorzaken. Volgens de organisatie CDP (carbon disclosure project) zou de koolstoftaks 3 tot 6 keer hoger moeten liggen dan het huidige niveau.
Nadenken over minder vervuilende processen voor het verhittingsproces dat gebruikt wordt tijdens de productie is eveneens een manier om minder uit te stoten. De ontwikkeling van een cementsoort die minder hoge temperaturen nodig heeft bij de productie is eveneens een mogelijke piste. De maatregelen inzake koolstofafvanging blijven ook een optie. Ze moeten echter op industriële schaal worden ontwikkeld om de kosten te verlagen. Vandaag is de kostprijs van de uitrol ervan een hinderpaal voor hun ontwikkeling.
Tot slot moeten we in het kader van de circulaire economie ook nadenken over controlemethodes voor de productie van nieuw cement. We moeten het proces herzien om een circulaire visie te ontwikkelen op recyclage en hergebruik.
_____________________________________________
Een nieuw platform voor duurzame financiën
28 Oktober 2019
Op 18 oktober jongstleden lanceerde de Europese Unie, tijdens de jaarvergadering van het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank in Washington, een nieuw internationaal platform voor duurzame financiën (IPFS: International Platform on Sustainable Finance).
Internationaal?
We stellen het met de regelmaat van de klok vast: de Europese Unie draagt duurzame financiën hoog in het vaandel. We vermelden met name de groene investeringen en meerdere belangrijke initiatieven op dat vlak, zoals het Actieplan voor Verantwoorde Financiën. Deze proactieve houding van de EU staat in schril contrast met het engagement van andere landen, met name de Verenigde Staten. Loopt de EU, door prioriteit te geven aan de klimaatuitdaging, niet het risico dat zij economische groei (op korte termijn) opoffert, gezien het feit dat andere landen minder bekommerd zijn om hun ecologische verantwoordelijkheid?
Ook dit keert neemt de EU het voortouw, en zij is niet de enige. Ook Argentinië, Canada, Chili, China, India, Kenia en Marokko hebben zich aangesloten bij het initiatief. We moeten echter toegeven dat sommige landen schitteren door afwezigheid. Laten we echter optimistisch blijven: het is een recent initiatief, en het is een kwestie van tijd vooraleer de andere landen zich ook aansluiten bij het initiatief. Bovendien zijn er talrijke waarnemers op het vlak van investeringen: met name de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, de Europese Investeringsbank, de OESO en de Verenigde Naties.
Voor duurzame financiën?
We kunnen het niet voldoende benadrukken: de privésector is van het grootste belang om de biljoenen euro’s te voorzien die nodig zijn om de omslag naar een lagekoolstofeconomie te financieren. De lanceringsvideo van het initiatief is dan ook glashelder: de nadruk ligt op de groene economie en op klimaatverandering. De prioriteit is om de investeringen in vervuilende activiteiten terug te schroeven en meer te gaan investeren in groene activiteiten.
Gelet op de globalisering en de omvang van de uitdaging, is er meer internationale samenwerking nodig. Het platform dat werd gecreëerd, stelt drie belangrijke doelstellingen voorop:
- De uitwisseling en het delen van informatie om best practices op het vlak van duurzame ecologische financiën te stimuleren.
- Het vergelijken van de verschillende initiatieven en de barrières en opportuniteiten identificeren met het oog op duurzame ecologische financiën op internationale schaal.
- Mits naleving van de bijzondere nationale en regionale context, de verbetering van de internationale coördinatie bij de problematieken inzake duurzame ecologische financiën die het vereisen, en een harmonisering van de initiatieven en benaderingen voor de leden die dit wensen.
Een uitwisselingsplatform bij gebrek aan een Europese taxonomie?
Het platform is dus wel degelijk een forum dat de uitwisseling van informatie faciliteert, en de inspanningen op het vlak van ecologische duurzame financiën coördineert. Het is dus vooral gericht op maatregelen voor de financiële markten, zoals taxonomieën, normen en labels. De focus ligt duidelijk om het klimaat en op groene investeringen (#investgreen).
Het project is dus volledig afgestemd op de belangrijkste doelstelling van de recente EU-taxonomie voor het klimaat. Gezien de jongste aankondiging dat de taxonomie pas ten vroegste in 2022 in voege treedt, kunnen we ons terecht afvragen of dit initiatief geen minder strenge tussenstap is in de richting van een harmonisering van groene investeringen. De belangrijkste pijler van het actieplan voor duurzame financiën van de Europese Commissie zal immers twee jaar later in werking treden dan de datum die de Europese Commissie aanvankelijk had vooropgesteld. Dit uitstelgedrag toont aan dat een taxonomie op Europese schaal geen sinecure is.
Het internationale samenwerkingsverband dient er hoogstwaarschijnlijk voor te zorgen dat de nationale belangen nog steeds aan bod komen aan de onderhandelingstafel wanneer er over harmonisering gesproken wordt. Kan het ervoor zorgen dat de taxonomie er in de toekomst gemakkelijker en zelfs sneller komt? Die vraag is nog niet beantwoord.
__________________________________________________________
Wereldtop voor duurzame financiën: kernpunten
27 september 2019
Op 8 september jongstleden werd de jaarlijkse conferentie van de Principes voor Verantwoord Beleggen, de PRI in Person, georganiseerd in Parijs. Dit driedaagse event bracht meer dan 1.800 mensen op de been rond het onderwerp ‘duurzame financiën’.
Dit was een erg belangrijk event, want we kunnen het beschouwen als de wereldtop voor duurzaam en verantwoord beleggen. Enerzijds was het aantal deelnemers indrukwekkend, alsook de activa onder beheer die zij vertegenwoordigen (de PRI vertegenwoordigen meer dan 2.300 ondertekenaars) en de diversiteit van de nationaliteiten die present tekenden. Anderzijds waren op deze top belangrijke ‘decision makers’ aanwezig uit de financiële wereld en van de toezichthouders, zoals de Voorzitter van de Europese Investeringsbank, de Franse minister van Economie, de vertegenwoordigers van grote wereldwijde pensioenfondsen zoals ABP, PGGM, AP-fondsen (Zweden) en het overheidspensioenfonds van Japan.
Onvermijdelijke politieke reactie
Wat moeten we hiervan onthouden? Enerzijds de titel van de conferentie: ‘In an age of urgent transition’. In de gemeenschap is er een consensus ontstaan dat privébeleggers een onmiskenbare rol spelen in de energieomslag. Nu wordt het tijd om naar de volgende fase te gaan. Het tempo waarin deze beleggers hun schouders gaan zetten onder het klimaatvraagstuk, is van het grootste belang. Het bewustzijn over klimaatuitdagingen groeit, en dankzij het huidige momentum ziet het er steeds meer naar uit dat er een ambitieuzer en strenger beleid wordt aangenomen. Bij gebrek aan alternatieven, en gelet op het belang van de landbouw en de biodiversiteit, mogen we ons verwachten aan strengere klimaatregelgeving.
#InevitablePolicyResponse (‘#OnvermijdelijkePolitiekeReactie’) was een van de ’trending’ hashtags van de afgelopen drie dagen. De SEC heeft hiernaar verwezen voor wat Amerikaanse bedrijven betreft, de Europese Commissie heeft het nog eens herhaald en de Europese Investeringsbank heeft het bevestigd: het is belangrijk om geld te kanaliseren richting duurzame beleggingen, en beleggers lopen het risico dat ze opgezadeld blijven met onverkoopbare activa (‘stranded assets’).
Deze ‘onvermijdelijke politieke reactie’ moet zorgen voor een ommekeer bij de huidige regelgeving, die evolueert van de vraag ‘welke kansen biedt de reële economie voor ons’ naar ‘wat betekent u voor de reële economie?’ Deze paradigmaverschuiving moet de reële impact van verantwoorde financiën onderstrepen, met name het risico dat duurzame en verantwoorde beleggingen te veel beloven, en uiteindelijk hun positieve bijdrage tot de reële economie niet kunnen waarmaken.
Impact meten
Begrijpen wat de achterliggende redenen zijn, en nagaan hoe de impact gemeten kan worden waren belangrijke topics van de conferentie. Het gaat immers over impact en opnieuw aansluiting vinden met de echte wereld. Zowat iedereen was het er al gauw over eens dat het een complexe zaak is om de impact te meten, met name omdat er onvoldoende gegevens bestaan om dit op een correcte manier te doen. Vervolgens werd verwezen naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s), die een referentiekader zijn om de duurzame impact te meten van verantwoorde beleggingen. Ook hier moeten we de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen met de nodige omzichtigheid interpreteren. Dat geldt ook voor het rechtstreekse verband tussen de kernactiviteit van een onderneming en een specifieke SDG. We moeten vermijden om een negatieve dynamiek te creëren, met name greenwashing of ‘SDG-washing’, door te snel te willen gaan.
Besluit
Besluit: wie denkt dat verantwoord beleggen een hype is, zou weleens een professionele fout kunnen maken. Het gaat hier immers over een structurele trend. Deze trend zal niet verdwijnen en zelfs nog sterker worden onder impuls van de regelgevers en toezichthouders.
Wie denkt dat het hier gaat om een nieuw verkooppraatje, zou eveneens van een kale reis terug kunnen komen, want de vereisten op het vlak van duurzaam en verantwoord beleggen worden elke dag strenger.
Tot slot, dankzij de volharding van de deelnemers aan PRI in Person, zijn deze beweging en het engagement de afgelopen jaren zo sterk geworden dat ze zijn uitgegroeid tot een krachtige lobbymachine bij de belangrijkste investeringsautoriteiten. De bedoeling is om het tij te keren. En dat met één hashtag: #Inevitableoption!
__________________________________________________________
Klimaatverandering: wanneer ook centrale banken betrokken raken
26 augustus 2019
Institutionele beleggers worden vandaag de dag geconfronteerd met een toenemende druk op hun rol en verantwoordelijkheid bij de financiering van de energietransitie. De steeds strenger wordende Europese regelgeving eist van institutionele beleggers dat ze aantonen hoe klimaatrisico’s in hun beleggingsstrategieën en -processen geïntegreerd worden. Daarnaast moeten ze hun bereidheid en goede wil aantonen om de groene economie te financieren en af te stappen van de meest vervuilende economische sectoren. De regels worden bovendien vaak nog verstrengd door nationale verplichtingen (zoals Artikel 173 van de Franse wet inzake energietransitie).
Maar ligt er een gelijkaardige druk op alle institutionele beleggers? Hoe zit het bijvoorbeeld met de verplichtingen van centrale banken en financiële en monetaire regelgevers?
De Bank of England, een pionier op vlak van klimaatintegratie
In een toespraak enkele jaren geleden (2015) sprak gouverneur Mark Carney van de Bank of England over het concept van “tragedy of the horizon” en de impact van klimaatrisico’s. Ondanks zware kritiek, zogezegd omwille van het overschrijden van zijn verplichtingen en invloedssfeer, bleef hij het belang van de risico’s ten gevolge van de klimaatverandering benadrukken.
De Bank of England blijft een leider op dit vlak en was tot voor kort zelfs één van de enige actieve spelers die klimaatrisico’s trachtte te integreren. Onlangs kondigde ze de invoering aan van klimaat gerelateerde stresstests voor de bank- en verzekeringssector en vanaf 2021 zal de bank een stresstest in het hele Britse financiële systeem uitvoeren om haar veerkracht tegen de financiële risico’s van de klimaatverandering te testen. Verzekeraars houden in hun passiva en verplichtingen rekening met de risico’s ten gevolge van klimaatverandering, en dit door middel van een sterk geïntegreerde en toekomstgerichte aanpak. Maar de situatie is anders voor hun activa en investeringen.
Bovendien zullen de financiële instellingen nu een verbintenis moeten aangaan op het niveau van de raad van bestuur. Deze verbintenis zal onder meer bestaan uit het aanstellen van persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van klimaatrisico’s. De leden van de Raad van Bestuur zullen in de toekomst met andere woorden persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor dit type risico’s.
Een beweging die langzaam van start gaat
Toch is de Bank of England vandaag de dag niet langer de enige die het voortouw neemt. Ook de Franse en Nederlandse centrale banken werken hieraan. Deze laatste heeft zich ook volledig toegelegd op de kwestie van het klimaatrisico en het belang daarvan voor het risicobeheer van de financiële instellingen van het land.
De ‘One Planet Summit’die in december 2017 plaatsvond, heeft de aanzet gegeven tot het ontstaan van een netwerk van verschillende centrale banken op het gebied van klimaatintegratie. Acht centrale banken hebben toen besloten om het Netwerk voor een Groener Financieel Systeem (Network for Greening the Financial System(NFGS)) op te zetten. Het doel van dit netwerk? Het bevorderen van de naleving van het Klimaatakkoord van Parijs. Momenteel telt het initiatief 42 leden en 8 waarnemers (centrale banken en toezichthoudende autoriteiten). Eerder dit jaar, in april 2019, brachten ze hun eerste verslag uit. Op 18 oktober 2018 ondertekenden ze een verklaring dat klimaatverandering daadwerkelijk een bron van financiële risico’s is. Het onderwerp maakt dus duidelijk deel uit van hun mandaat. Grote afwezigen? De Amerikaanse Federal Reserve en de Japanse centrale bank. Zij maken geen deel uit van het netwerk en ondertekende de verklaring niet.
Momenteel richten deze centrale banken, inclusief het NGFS, zich op de ontwikkeling van de instrumenten die risicomanagers nodig hebben.
Mark Carney is bovendien ook voorzitter van een werkgroep binnen de International Financial Stability Board, met name de Task force on Climate-related Financial Disclosures (TCFD), die een reeks aanbevelingen heeft gedaan om bedrijven te helpen bij het meten van dergelijke risico’s.
Tot slot stelt de Wereldbank zich geleidelijk aan open voor het discours rond de integratie van klimaatrisico’s. Zo heeft ze haar nieuwe klimaatdoelstellingen voor 2021-2025 aangekondigd, hetgeen 133 miljard dollar aan directe financieringssteun en 67 miljard dollar aan hefboomwerking in de particuliere sector zal opleveren.
En hoe zit het met de Europese Centrale Bank?
Zoals de meeste centrale banken raakte de ECB zeer laat betrokken bij het onderwerp. Toch erkent ze vandaag de dag wel dat de klimaatverandering een van de belangrijkste bedreigingen is voor de stabiliteit van het bankwezen in het eurogebied en is ze lid van het NGFS.
De ECB heeft al enkele ethische criteria gepubliceerd voor het beheer van de pensioenportefeuilles van haar werknemers en overweegt een soortgelijke aanpak voor het beleggen van haar reserves.
Een interessante studie[1]wijst echter op het gebrek aan samenhang tussen de eisen van de Europese Commissie en haar actieplan voor duurzame financiering enerzijds en het programma voor monetaire expansie of kwantitatieve versoepeling (quantitative easing) van de ECB voor de herlancering van de Europese economie anderzijds.
De auteurs Stefano Battiston en Irène Monasterolo, respectievelijk van de universiteit van Zürich en Wenen, laten in hun paper namelijk zien in hoeverre het kwantitatieve versoepelingsprogramma van de ECB voor de terugkoop van obligaties geïnvesteerd heeft in de sectoren met de grootste CO2-uitstoot. Zo werden de meeste investeringen gedaan in koolstofintensieve sectoren zoals vervoer (bv. VW, Daimler of BMW), fossiele brandstoffen, openbare nutsbedrijven (Electricité France en Engie) en energie-intensieve activiteiten.
In maart 2015, toen ECB-president Mario Draghi zijn kwantitatieve versoepelingsprogramma lanceerde, was het doel de reële economie nieuw leven in te blazen en de effecten van zijn expansief monetair beleid te versterken. Eerst richtte het programma zich op overheidsobligaties (in juni 2016), en breidde vervolgens uit tot bedrijfsobligaties. Het programma eindigde in januari 2019 en de ECB kocht in totaal obligaties van 237 bedrijven voor een totale waarde van €177 miljard. Ze kondigde ook aan dat ze de obligaties die hun looptijd bereikt hebben, zou vervangen door andere, gelijkaardige obligaties. De samenstelling van het programma heeft dus niet alleen betrekking op het verleden en de gedane aankopen, maar ook op de toekomst en toekomstige aankopen. Het programma van de ECB voor de aankoop van obligaties draagt daardoor niet bij tot de doelstellingen van de Europese Commissie voor 2030. Ook zal zij hier in de toekomst niet aan bijdragen, voornamelijk vanwege het gebrek aan aandacht voor groene obligaties. Denk hierbij eveneens aan het feit dat de Europese Commissie erkent dat er jaarlijks bijna 180 miljard euro nodig is voor de financiering van hernieuwbare energie en elektriciteit om de doelstellingen voor 2030 te bereiken.
Verschillende studies tonen echter aan dat het niet afstemmen van het investeringsbeleid op de energietransitie – zoals het terugkoopprogramma van de ECB – kan leiden tot aanzienlijke verliezen voor beleggers met portefeuilles die zeer gevoelig zijn voor koolstofintensieve sectoren en activa. Hetzelfde geldt voor financiële instellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of overheden.
De Europese Investeringsbank (EIB) of de “Klimaatbank”.
Het is met deze woorden dat de toekomstige voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Ursula von der Leyen, de EIB aanwijst als de bank die het groenere beleid van de Commissie moet ondersteunen.
Als de ECB geen voorbeeld stelt als centrale bank en geen leider is op het vlak van klimaatverandering, moet de EIB daar iets aan doen. Als belangrijke geldschieter, voornamelijk via groene obligaties voor de financiering van diverse ontwikkelingsprogramma’s, heeft de bank ook aangekondigd dat zij zich eind 2020 mogelijks uit de investering van fossiele brandstoffen kan terugtrekken. Het plan moet nog worden goedgekeurd door de 28 lidstaten en zou dan een belangrijke mijlpaal kunnen vormen voor de centrale banken en in het bijzonder ook voor andere supranationale instanties die betrokken zijn bij de energietransitie. Vorig jaar nog heeft de EIB voor 2,5 miljard euro aan projecten op het gebied van fossiele brandstoffen gefinancierd, voornamelijk gaspijpleidingprojecten.
Klimaatverandering is een financieel risico
De belangrijkste rol van centrale banken is het bepalen van een passend monetair beleid om schokken in de economie op te vangen. Hoewel de meeste klimaat gerelateerde schokken tot nu toe een relatief kort en beperkt effect hebben gehad, zal de situatie in de toekomst wijzigen doordat deze risico’s extremer en moeilijker te voorspellen zijn. Als centrale motor van het mondiale financiële stelsel hebben de centrale banken de fiduciaire plicht om milieu-, sociale en bestuurlijke factoren, en in het bijzonder klimaatverandering, te integreren in hun investeringsstrategie en besluitvormingsproces. Daarnaast mag van hen worden verwacht dat zij een plichtsbesef en morele verantwoordelijkheid hebben om de milieudoelstellingen te financieren, zodat zij volledig in overeenstemming zijn met de doctrine die door de verschillende bestuursinstanties wordt voorgeschreven.
[1]Battiston, S., & Monasterolo I. (2019). How could the ECB’s monetary policy support the sustainable finance transition?Finexus: Center For Financial Networks and Sustainability (CH).
_________________________________________________________
Europese taxonomie: een eenduidige definitie van duurzaam beleggen
24 Juli 2019
Op 18 juni jongstleden publiceerde de Technische Expertengroep van de Europese Commissie haar tweede verslag over de taxonomie van zogenaamde ‘groene’ activiteiten, dat in het kader van haar Actieplan voor de financiering van duurzame groei.
Dit verslag, dat 414 bladzijden telt, is het resultaat van een jaar werk en behelst 67 economische activiteiten. Het geeft een gedetailleerd overzicht van de taxonomie die de Europese Commissie in een volgende fase in regelgeving zal gieten op het vlak van ecologische duurzaamheid. Die zal over de hele Europese Unie worden uitgerold.
- Oorsprong van het verslag
De twee jongste jaren heeft de Europese Commissie zich sterk geëngageerd rond duurzame financiën en economie. Ze heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij hierin een centrale rol wil spelen. Een groep van 35 technische experts uit de financiële sector, academische wereld en burgermaatschappij heeft gewerkt aan het Actieplan voor de financiering van duurzame groei. Deze expertengroep werd bijgestaan door 160 bijkomende specialisten en heeft haar voorstel voor een taxonomie op het vlak van klimaatverandering uit de doeken gedaan. Op die manier wil de Commissie greenwashing tegengaan en de sectoren identificeren die ecologische meerwaarde opleveren.
- De betrokken activiteiten
Deze taxonomie lijst de economische activiteiten en hun vereiste prestatiecriteria op. Op die manier kunnen we nagaan in welke mate zij reëel bijdragen tot een van de zes ecologische doelstellingen die werden geïdentificeerd, met name:
1) het matigen van klimaatverandering;
2) de aanpassing aan klimaatverandering;
3) het duurzame gebruik en de bescherming van waterbronnen en de rijkdommen van de zee;
4) de omslag naar een circulaire economie, afvalvermindering en recyclage;
5) het voorkomen en beperken van vervuiling;
6) de bescherming van gezonde ecosystemen.
Het gaat niet om de lijst van activiteiten die automatisch onder duurzame financiën vallen. Dit zijn eerder selectiecriteria, die afhankelijk zijn van de economische activiteit, volgens een controleproces dat in vier stappen verloopt:
- Een aanzienlijke bijdrage leveren tot een van de zes doelstellingen die de Europese autoriteiten hebben geïdentificeerd
- Geen andere ecologische doelstellingen ondermijnen
- In regel zijn met de minimumvereisten inzake maatschappelijk welzijn (met name de belangrijke conventies rond arbeidsrecht van de Internationale Arbeidsorganisatie).
- Voldoen aan de technische selectiecriteria.
- De activiteiten die niet in beschouwing werden genomen
Door deze tweede versie van het verslag wordt het aantal bestudeerde en geanalyseerde activiteiten opgetrokken van 24 (in de versie van december) naar 67. Dat neemt niet weg dat meerdere belangrijke activiteiten niet werden opgenomen in het verslag. We denken dan vooral aan de mijnbouwsector, visserij, transport over de zee en in de lucht, de productie van glas, papier en houtpulp.
De taxonomie wil dus strikte beperkingen vastleggen en een technische screening invoeren om in te schatten in welke mate deze 67 activiteiten bijdragen tot de zes gedefinieerde ecologische doelstellingen. Een belangrijke opmerking is dat de technische experts zich in deze fase vooral heeft gericht op de eerste twee doelstellingen, met name de matiging van klimaatverandering en de aanpassing aan de klimaatverandering.
- Koolstofneutraliteit tegen 2050
De experts wilde zo pragmatisch mogelijk tewerk gaan bij de bepaling van de kwantitatieve filter. Zij verwijzen daarbij naar verschillende factoren en drempels die ofwel worden bepaald aan de hand van intensiteit, ofwel in relatieve termen. Deze drempels hebben al heel wat kritiek gekregen. Er wordt gesteld dat ze te ver van de huidige realiteit in de duurzame financiën liggen. Ze sluiten ook onvoldoende aan bij de prestaties die we zien in de economische en industriële wereld.
Met uitzondering van met name steenkool en kernenergie, die sowieso niet in aanmerking komen voor duurzame financiën, bevinden de overgangsactiviteiten zich in een grijze zone, denken we maar aan energie of nutsbedrijven. Die komen in theorie nog steeds in aanmerking, maar moeten voldoen aan strengere criteria. De drempels en criteria werden immers vooral bepaald met het oog op koolstofneutraliteit tegen 2050. Dat is een belangrijke doelstelling die impliceert dat we geleidelijk aan gaan afstappen van energieopwekking op basis van fossiele brandstoffen.
- Bindend karakter en impact
De taxonomie is niet juridisch bindend. Dat neemt niet weg dat institutionele beleggers, waaronder ICBE’s, AIF’s en verzekeringsbeleggingsproducten dienen te voldoen aan het principe ‘comply or explain’. Zij dienen immers te rechtvaardigen op welke manier en in welke mate zij de taxonomie toepassen voor hun beleggingen die als duurzaam worden aangemerkt.
Het verslag dat in juni 2019 werd gepubliceerd, is echter een technisch verslag. Het is nog geen definitieve versie van de taxonomie. In deze fase heeft het dus geen enkele wettelijke grondslag. Bovendien kan men het tot 10 september openbaar raadplegen.
- De volgende fase
De volgende fase bestaat uit een discussie binnen de Europese Raad. Die mikt immers op een tripartiete dialoog en discussies tussen de verschillende instellingen, die in september 2019 van start gaan. Zodra er een akkoord wordt bereikt, kan de Verordening worden aangenomen. Dit is de strengste wetgevingshandeling binnen de Europese wetgeving en is direct van toepassing op iedereen. Parallel daarmee zal de Europese Commissie gedelegeerde handelingen aannemen die de technische criteria vastleggen die moeten worden toegepast. Dat heeft zij al gedeeltelijk gedaan met het verslag dat verscheen in december 2018. Het Europese Parlement en de Raad hebben twee maanden de tijd om opmerkingen te geven op deze handelingen. Wanneer er geen opmerkingen zijn, zal men ervan uitgaan dat ze werden aangenomen. De regelgeving rond de taxonomie zou van kracht moeten worden vanaf 1 juli 2020, althans voor wat de eerste twee ecologische doelstellingen betreft.
- Normen en standaarden
Hoewel de regelgeving een beperkt bindend karakter heeft, zal zij wel de ruggengraat zijn voor de normen en standaarden op het vlak van groene obligaties binnen de Europese Unie. Zij zal eveneens een referentiekader zijn voor beleggers die moeten rapporteren over de duurzame en groene blootstelling van hun beleggingen, en dat in verschillende activaklassen. Een gelijkaardig fenomeen hebben we reeds gezien bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). Dat is een privé-initiatief zonder wettelijk bindende kracht. De SDG’s zijn niettemin uitgegroeid tot een universeel referentiekader. Bedrijven en financiële instellingen maken ervan gebruik om te rapporteren over hun duurzaamheidsimpact. We merken wel op dat het technische verslag van de taxonomie nergens verwijst naar de SDG’s, hoewel ze steeds populairder worden.
- Een flexibel kader
Het referentiekader dat vandaag werd gedefinieerd zal nog verder evolueren. De Commissie is zich daarvan bewust. Met het oog hierop wil zij een permanent platform voor duurzame financiën in het leven roepen, dat experts uit de financiële en -bedrijfswereld verzamelt. Dat platform, dat normaal tegen 2019 zal worden gecreëerd, zal toezien op de taxonomie en deze regelmatig herzien, aanpassen en ervoor zorgen dat ze conform de regel is.
Om volledig te zijn, vermelden we tot slot de overige publicaties van 18 juni:
- De methodologieën voor Europese klimaatindices.Zij bepalen de technische minimumvereisten voor lagekoolstofindices en algemene ESG-informatie. Zij doen eveneens een voorstel voor een index voor klimaatomslag en een index die is afgestemd op het Klimaatakkoord van Parijs;
- De standaardnormen voor groene obligaties in de Europese Unie. Deze vrijwillige leidraad zou de best practices op de markt moeten bevorderen.
_____________________________________________
Is de samenstelling van duurzame fondsen te geconcentreerd?
28/6/2019
In een interessante studie van Morgan Stanley (bron: Morgan Stanley Research – Sustainability Funds: under the hood – 16/5/2019) onderzocht men de samenstelling van duurzame investeringsportefeuilles. Op basis van Bloomberg gegevens werden de top 10 posities van 1919 SRI- of ESG-fondsen geanalyseerd om trends en overtuigingen met betrekking tot sectoren en bedrijven te identificeren.
Met betrekking tot indexen
- Bij 8% van de duurzame fondsen uit de het onderzoek vertegenwoordigen de top 10 posities meer dan 90% van het belegd vermogen. Bij de traditionele fondsen loopt dit op tot 15% van de onderzochte fondsen.
- Grote ondernemingen (zogenaamde ‘large caps’) domineren de top 10 van de portefeuilles. Dit kan echter om verschillende redenen worden verklaard:
- Het bevoordelen van ESG-scores van grote bedrijven door de extra-financiële ratingbureaus, omdat zij over het algemeen beter in staat zijn om informatie te publiceren over hun ESG-gerelateerde activiteiten of -impact.
- Omdat ze meer liquide zijn dan kleinere bedrijven kan het logisch lijken om grotere investeringsaandelen op te nemen.
- De technologiesector, en met name Microsoft, lijkt de top 10 van posities in duurzame beleggingsfondsen te domineren. Apple, Alphabet en Amazon vullen dit lijstje vaak aan.
- De openbare nutssector heeft vaak een overgewicht ten opzichte van de traditionele marktindexen door investeringen in bedrijven die sterk gepositioneerd zijn op vlak van hernieuwbare energie en de energietransitie.
- Het is niet verrassend dat de industriële sector over het algemeen onderwogen is. Toch is het belangrijk om te weten dat deze sector gevarieerd kan zijn en daarom ook segmenten kan omvatten die ook op energie-efficiëntie gericht zijn, zoals bedrijven die gespecialiseerd zijn in waterpompen of die waterdamp als energiebron hergebruiken.
Sectoriële vergelijking van de top 10 posities van duurzame fondsen met wereldwijde blootstelling en de MSCI All World Market Index.
- De posities die over het algemeen worden ingenomen door duurzame fondsen met wereldwijde blootstelling verschillen van de belangrijkste posities van de belangrijkste indexen. 35% van de posities die het vaakst voorkomen in de top 20 van de duurzame fondsen zijn immers niet opgenomen in de top 20 van de benchmarkindices. Aan de ene kant gaat het hier om grote farmaceutische of paramedische bedrijven zoals Roche, Thermo Fischer Scientific en Danaher Corp (deze laatste twee zijn gespecialiseerd in medische apparatuur en technologie). Aan de andere kant gaat het ook om kleinere bedrijven die gespecialiseerd zijn in waterzuivering of hernieuwbare energie, zoals Ecolab, American Water Works of Xylem.
Het is geruststellend om te zien dat duurzame beleggingsportefeuilles verschillen van de belangrijkste beursindexen en een duidelijke positionering durven vertonen in termen van sectoren of individuele posities.
Te geconcentreerd?
Hoewel sommige beleggers bang zijn voor risicovolle sectorconcentraties ten opzichte van het traditionele concept van goede portefeuillediversificatie, is dit toch niet het geval. De overtuiging ten opzichte van bepaalde economische activiteiten, die beter gepositioneerd zijn om vandaag en morgen voordeel te halen uit de mogelijkheden die milieu-, sociale en bestuurskwesties bieden, maakt namelijk ook deel uit van voorzichtig en gezond vermogensbeheer.
Het is altijd belangrijk om rekening te houden met de positionering van uw portefeuille, de waarden waarmee deze is opgebouwd en de afstemming ervan op zowel klimaatscenario’s (om zo een goed beheer van milieurisico’s te garanderen) als structurele trends op vlak van economische ontwikkeling zodat u ten volle kan profiteren van de kansen die deze bieden, zonder dat dit ten koste gaat van de waarden van de portefeuille.
__________________________________________
Hoe duurzaam zijn duurzame investeringen?
31 mei 2019
Duurzaam en verantwoord beleggen wordt nu en dan bekritiseerd vanwege het gebrek aan transparantie en een enkel referentiekader dat particuliere beleggers in staat stelt om een eenduidig beeld te krijgen en de garantie te hebben dat de belegging in praktijk even duurzaam is als op papier.
Verschillende methoden
Een eerste punt van kritiek slaat op de veelheid aan methoden en benaderingen die worden gebruikt bij het ontwerpen van een zogenaamde duurzame portefeuille. Toch hanteert men tegenwoordig steeds vaker zeven specifieke methoden als de norm, althans toch in Europa. Deze 7 duurzame investeringsstrategieën worden gedefinieerd door Eurosif, een gerenommeerde Pan-Europese organisatie voor duurzaam en verantwoord investeren. Elke van deze methoden kent voor- en nadelen.
Aanpak | Beschrijving | Opportuniteiten | Risico’s |
ESG-integratie | Expliciete integratie van ESG- risico’s en -opportuniteiten in de traditionele financiële analyse en beleggingsbeslissingen op basis van een systematisch integratieproces en geschikte onderzoeksbronnen | Beter geïnformeerde beleggingsbeslissing Geen impact op het
beleggingsuniversum – geen enkele filter voor in aanmerking komende effecten |
Geloofwaardigheid van de aanpak dankzij de verschillende niveaus van reële en systematische integratie (integratie versus greenwashing)
Gebrek aan overtuigingen van duurzame en verantwoorde beleggingen |
Actief aandeelhoudersschap | Aandeelhoudersverantwoordelijkheid, d.w.z. stemmen voor aandelen in portefeuille en een engagement aangaan met bedrijven over ESG- uitdagingen om het ESG- gedrag van bedrijven te beïnvloeden of de kwaliteit van hun rapportering te
verbeteren. |
Het effectieve engagement om de werking van het bedrijf te verbeteren.
Geen impact op het beleggingsuniversum – geen enkele filter voor in aanmerking komende effecten |
Doeltreffendheid van het betwistbare engagement Andere beleggers zijn noodzakelijk voor een reële impact
Lang aanslepend en energieverslindend proces |
Duurzame thematische benadering | Investering in thema’s of activa die rechtstreeks verband houden met duurzame ontwikkeling. Thematische fondsen kunnen zich richten op één specifiek thema of op meerdere ESG- aangelegenheden. | Duidelijke ESG-positionering op basis van thematische overtuigingen | Impact op het beleggingsuniversum afhankelijk van de beperkte of ruime thematische focus Risico van hypes en de creatie van speculatieve zeepbellen ten gevolge van een betwistbare
portefeuillediversificatie |
Best-in-class | Selectie van de beste of best presterende beleggingen in hun universum, categorie of activaklasse aan de hand van ESG-criteria | De overtuiging dat ESG- voortrekkers op lange termijn superieur presteren | Impact op het beleggingsuniversum – uiteenlopend, afhankelijk van de geschiktheidsniveaus die werden vastgelegd (positieve
screening) |
Uitsluitingen | Uitsluiting van beleggingen of specifieke activacategorieën, zoals bedrijven, sectoren of
landen van het |
Duidelijke ESG-positionering op basis van sterke overtuigingen
Duidelijke situatie – zwart of |
Impact op het beleggingsuniversum – uiteenlopend, afhankelijk van
de geschiktheidsniveaus die |
Welke posities maken dan deel uit van een duurzame portefeuille?
Naast deze investeringsbenaderingen en strategieën kunnen we ons ook buigen de extra-financiële, duurzame impact van de individuele posities waaruit een portefeuille is samengesteld. De Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (Sustainable Development Goalsof SDGs) maakten de afgelopen twee jaar een sterke opmars en worden steeds vaker gehanteerd als medium om de impact van een duurzame portefeuille te illustreren. De duidelijke taal van de SDGs en de steeds groter worden vraag van beleggers om op tastbare wijze de extra-financiële impact van een duurzame portefeuille aan te tonen, hebben de grenzen van duurzaam en verantwoord beleggen verlegd. Om als duurzaam bestempeld te worden, kan men vandaag de dag niet langer genoegen nemen met het uitsluiten van de meest vervuilende bedrijven, maar moet men ook de bijdrage aantonen tot de energie- en sociale transitie die onze maatschappij momenteel doormaakt.
Hoewel de SDGs het mogelijk hebben gemaakt om een gemeenschappelijk taal te hanteren en gebruik te maken van een gestandaardiseerd referentiekader, moeten we ook de opkomst van “SDG-washing”, zoals gebruikt wordt in financieel jargon, te erkennen. Hoewel de SDGs duurzaam en verantwoord beleggen transparanter zouden moeten maken, wakkert “SDG-washing” wantrouwen aan bij beleggers omtrent de oprechtheid en geloofwaardigheid van duurzaam beleggen.
_____________________________________________
Esg-research: kijk naar de waardeketen!
30 april 2019
ESG-research is een aanvullende en complementaire beleggingstool voor de traditionele financiële analyse. Zo voeden en versterken ESG-research en thematisch beleggen elkaar.
Op dat vlak heeft de positionering op de waardeketen haar strepen al ruimschoots verdiend. Dankzij de thematische en duurzame benadering kan men bijvoorbeeld de structurele trend naar de elektrificatie van voertuigen identificeren. Zodra deze opportuniteit is geïdentificeerd, is het relevant om eens stil te staan bij de volledige waardeketen die bijdraagt tot de elektrificatie van voertuigen.
Vooraleer deze denkoefening te doen, moeten we dus de relevante thema’s binnen de waardeketen identificeren, met name het deel van de waardeketen dat het beste geplaatst is op het vlak van technologische ontwikkeling, dat een solide prijszetting biedt (1) en dat eveneens optimaal zal profiteren van duurzaamheidsaspecten en dus het minste is blootgesteld aan ESG-risico’s (2).
Wanneer we kijken naar de elektrificatie van voertuigen, zijn er voor de toegeleverde producten verschillende metalen nodig. Hierdoor moet men een beroep doen op mijnbouwbedrijven, die zijn blootgesteld aan verschillende kritieke ESG-risico’s, zowel van ecologische aard (exploitatiezones) als sociale aard (naleving van de arbeidsrechten, respect voor gemeenschappen enz.). De identificatie van ESG-risico’s en -kansen zal leiden tot een blootstelling aan de afnemerzijde van de waardeketen.
Ook innovatie en opportuniteiten spelen een belangrijke rol. Op de elektrificatie van voertuigen kan men immers inspelen via de voertuigen zelf, het afgewerkte product, of via de onderdelen ervan. Wanneer je weet dat een elektrisch voertuig vijfmaal meer microchips telt dan voertuigen met een verbrandingsmotor, liggen de kansen voor de hand.
Vervolgens moeten we nog het bedrijf identificeren dat het best geplaatst is om op dit thema in te spelen. Welke speler heeft het grootste duurzame voordeel dankzij een langetermijnfocus op innovatie?
Een bedrijf zoals ASML is al jaren bezig met innovatie rond vermogenshalfgeleiders, en produceert steeds meer dergelijke chips. Daardoor heeft het bedrijf vandaag een aanzienlijk marktaandeel, met hoge instapdrempels (voornamelijk te danken aan het feit dat het bedrijf al vele jaren technologische ontwikkelingen heeft gedaan die de concurrentie moeilijk kan inhalen). Dankzij de visies en doelstellingen op lange termijn op het vlak van duurzame beleggingsthema’s heeft het bedrijf vandaag een concurrentieel voordeel dat moeilijk in te halen is.
Innovatie staat centraal binnen een thematisch en duurzaam denkkader. Door te anticiperen op duurzaamheidsuitdagingen, en door de beleggingskansen van morgen te identificeren, kan men beleggen in de winnende bedrijven van vandaag en morgen.
Laten we om dit aan te tonen het voorbeeld nemen van de agrovoedingssector. Door in te spelen op de groeiende vraag naar gezondere en natuurlijkere ingrediënten, hebben verschillende bedrijven binnen de sector zich al kunnen onderscheiden van hun concurrenten. Hierdoor hebben ze vandaag een concurrentieel voordeel. Een bedrijf zoals Chr. Hansen heeft zich sinds oprichting in 1874 beziggehouden met duurzaamheidsaspecten. Vandaag is het gespecialiseerd in het gebruik van natuurlijke ingrediënten voor een gezondere voeding, maar ook in het verminderen van afval en voedselverspilling. We kunnen het bedrijf alleen maar gelijk geven, want vandaag is de agrovoedingssector in Frankrijk alleen al goed voor € 176,1 miljard. Een belangrijke studie van het Institute of Health Metrics and Evaluation van Seattle heeft aangetoond dat slechte voedingsgewoontes schadelijker zijn voor de gezondheid dan tabak. Zo sterven er per jaar 11 miljoen mensen aan weinig evenwichtige voedingspatronen.
In het kader van deze beleggings- en duurzaamheidskans bestaan er talrijke beleggingen die actief zijn op het vlak van fermentatie, dat een natuurlijke bondgenoot is van verschillende toepassingen zoals de bewaring van voeding, detergenten enz.
Er zijn nog talrijke andere voorbeelden van thematische en duurzame identificatie, zoals de financiering door de overheid van de gezondheidszorg. Dat is een belangrijke uitdaging op middellange en lange termijn voor de meeste landen. Vandaag vertegenwoordigt dit al een kostprijs van 60 % van het bbp voor de Verenigde Staten. In navolging van wat er in Japan gebeurt, het schoolvoorbeeld van een vergrijzende democratie, kan een belegging in zorgbedrijven die de overheidskosten verlagen en ervoor zorgen dat mensen langer comfortabel thuis kunnen blijven wonen een aantrekkelijke kans vormen.
_____________________________________________
Laten we eens stilstaan bij klimaatverandering
27 maart 2019
De 24e klimaatconferentie van de VN, die plaatsvond in Katowice, Polen, sloot 2018 af. De gewenste uitkomst van de conferentie? De afronding en verfijning van het ‘Paris Rulebook’, dat bepaalt hoe het Klimaatakkoord van Parijs moet worden uitgevoerd, om zo een rechtvaardige en doeltreffende energietransitie te verzekeren. In de nasleep van de conferentie en nu 2018 achter ons ligt, is het aangewezen om een stand van zaken op te maken. Wat werd er (al dan niet) overeengekomen in Polen tijdens de 24e klimaatconferentie? Hoe gaan landen over de hele wereld om met de uitdagingen om de opwarming van de aarde te temperen? Doet de EU het goed? Mogen we tevreden zijn, of moeten we eerder rouwen?
2018 ons enkele tekenen van hoop voor de komende decennia …
Alle partijen die aanwezig waren op de klimaatconferentie waren het eens over de regels die in het Paris Rulebook werden vastgelegd om zo hun inspanningen om de uitstoot terug te dringen te meten, te rapporteren en te controleren. We kunnen het Paris Rulebook beschouwen als een nieuwe mijlpaal in de strijd tegen de klimaatverandering, aangezien het voor de landen veel moeilijker zal worden om zich uit hun beloftes te wringen. Zoals reeds werd aangehaald door de Principles for Responsible Investment, zal het vastleggen van deze regels beleggers immers meer vertrouwen geven in de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs. Meer dan 400 beleggers met meer dan 32 biljoen USD-activa onder beheer (AUM) drongen immers aan op het Paris Rulebook. (bron: UNFCCC)
Hoewel Polen nog steeds niet van plan is om zijn steenkoolcentrales in de nabije toekomst te sluiten, zijn er onder het Poolse voorzitterschap verschillende initiatieven gelanceerd om de klimaatverandering te bestrijden, waaronder een verklaring over het behoud van bossen (‘forests for climate’). (bron: Carbon Brief)
Tijdens de klimaatconferentie beloofden verschillende landen (EU, VK, Canada, Argentinië, Mexico) om hun Nationally Defined Contributions in 2020 op te trekken. Een minderheid (India, Canada, Oekraïne en Jamaica) beloofde zelfs om tegen 2020 ambitieuzere doelstellingen voor te leggen. (bron: Carbon Brief)
De Europese Commissie verhoogde haar ambities en presenteerde haar strategische langetermijnvisie voor een ‘welvarende, moderne, competitieve en klimaatneutrale Europese economie tegen 2050’. We moeten er echter wel bij zeggen dat de meerdere EU-lidstaten tot dusver niet op het goede spoor zitten om zelfs maar de oorspronkelijke reductiedoelstellingen voor 2020 te behalen die werden vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. (bron: Europese Commissie, The Guardian, Climate Action Network Europe)
Een van de pijlers van het Klimaatakkoord van Parijs was de collectieve wereldwijde doelstelling om 100 miljard USD per jaar vrij te maken tussen 2020 en 2025 om de energieomslag in de groeilanden te financieren. In 2017 zagen we enkele veelbelovende resultaten, toen de EU in totaal 20,4 miljard EUR uittrok voor de financiering van klimaatplannen. Maar laten we eerlijk zijn: er is nog een lange weg te gaan. (bron: Europese Commissie)
Jammer genoeg is er nog veel meer reden tot ongerustheid …
De klimaattop in Polen was de 24e in de reeks. Sinds de eerste COP in 1995 werd georganiseerd in Berlijn, is de jaarlijkse CO2-uitstoot alleen maar toegenomen, en bereikte in 2018 zelfs een historisch recordhoogte. Volgens Global Carbon Project, een internationaal onderzoeksproject, zal de CO2-uitstoot in 2018 naar verwachting met 2,7 % toenemen in vergelijking met het niveau van 2017. Dat is de snelste toename in zeven jaar tijd. We moeten de zaken zeggen zoals ze zijn: 2018 was nog maar eens een slecht jaar voor het klimaat. Indien deze teleurstellende trend om de uitstoot te verminderen zich doorzet, zullen we een nog snellere en meer drastische energieomslag nodig hebben. Dergelijke transitie zal gepaard gaan met een strenge koolstofprijszetting en een beleid dat zowel gericht is op de vraag als het aanbod. (bron: Our World in Data, NASA, RenewEconomy)
Conclusie: hoopvolle signalen, maar een algemeen gevoel van teleurstelling
We kunnen besluiten dat de COP24 ons enkele hoopvolle signalen heeft gegeven voor de strijd tegen de opwarming van de aarde, met name dat er een nieuwe belangrijke mijlpaal werd bereikt: het Paris Rulebook of de ‘handleiding’ bij de uitvoering van de beloften die in Parijs werden gedaan. Dat neemt niet weg dat we in het algemeen een gevoel van teleurstelling overhouden aan de 24e COP. Er is de komende jaren immers een radicale en dringende transitie van ongeziene omvang vereist, en er moet nog veel meer worden gedaan om de ambitieuze en broodnodige CO2-reductiedoelstellingen 45 % en netto nul te behalen, respectievelijk tegen 2030 en 2050… We hopen oprecht dat COP25 en COP26 meer zullen opleveren en antwoorden zullen bieden over de snelheid waarmee de transitie de komende decennia werkelijk zal plaatsvinden.
Justitie: het ultieme middel om de klimaatverandering doeltreffend te bestrijden?
Als reactie op de beperkte vooruitgang die tijdens de COP 24 in Katowice is geboekt, hebben verschillende Franse ngo’s de krachten gebundeld om hun regering voor de rechter te slepen. Zo verwijten Greenpeace, de Fondation pour la nature et l’homme, Affaires à Tousen Oxfam France de overheid dat ze onvoldoende inspanningen leveren om de klimaatverandering doeltreffend te bestrijden. Of het nu gaat om investeringen, normen, taksen of controles, de maatregelen die worden genomen door Frankrijk, dat toch een leidende positie wil innemen binnen Europa op dit gebied, worden als ontoereikend beschouwd. Gelet op de gevolgen van de klimaatverandering voor de gezondheid, de biodiversiteit en de landbouw, beschouwen ngo’s de passiviteit van hun land als een echt misdrijf. Ze vinden dat ze in gebreke blijven en hun verantwoordelijkheid niet opnemen.
Het is niet de eerste keer dat het gebrek aan ambitie van een overheid uiteindelijk voor de rechtbank komt. Zo had de Urgenda-vereniging in Nederland al in 2015 een klacht ingediend bij het Nederlandse Hof van Justitie. Ze vond immers dat de doelstellingen voor de vermindering van de koolstofuitstoot helemaal niet voldoende waren. Uiteindelijk kreeg de vereniging gelijk. Dat werd bevestigd door het Hof van Beroep in oktober 2015 en de Nederlandse staat werd veroordeeld om zijn CO2-uitstootniveau tegen 2020 met 20 % te verminderen t.o.v. 1990.
Overheden die niet genoeg inspanningen leveren om de energieomslag te laten slagen en hun engagement voor het Klimaatakkoord van Parijs niet opnemen, wezen hierbij gewaarschuwd.
_____________________________________________
Hoe uw portefeuille decarboniseren?
28/2/19
Vandaag zijn veel beheerders “op jacht naar koolstof”. Het concept van het “decarboniseren” van de portefeuilles wordt in dat opzicht vaak genoemd. Wat betekent dit?
Er bestaan verschillende benaderingen om uw portefeuille te decarboniseren waarbij tegelijk alle nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen. Men moet echter wel in het achterhoofd houden dat dit concept is gebaseerd op methodologieëndie nog niet helemaal perfect zijn. Niet elke fabriek of onderneming is immers al uitgerust met een sensor die de koolstofuitstoot opmeet. De uitstoot wordt daarom gerapporteerd of geschat voor het volledige bedrijf. Bovendien is het extra moeilijk om de directe uitstoot (die wordt geproduceerd bij de vervaardiging van het product zelf) en de indirecte uitstoot (die verband houdt met het gebruik van het product) te berekenen.
Bovendien is de decarbonisering gericht op één enkel aspect van de portefeuille, met name het klimaatrisico. Er wordt geen rekening gehouden met andere beheersaspecten van de portefeuille.
Een eerste methode bestaat erin om te gaan investeren in sectoren met een lage uitstoot. Denken we bijvoorbeeld maar aan een portefeuille die de blootstelling aan de sectoren energie, nutsbedrijven, industrie en materialen volledig of gedeeltelijk wil vermijden. Dat is een vrij beperkende benadering op verschillende vlakken: Ten eerste, omdat de sectoren industrials en materials bijzonder ruim zijn. Bovendien is het mogelijk dat sommige mensen als gevolg van de heksenjacht tegen fossiele energie de olie- en gassectoren radicaal links laten liggen. Indien hun inspanningen op dat vlak als ontoereikend worden beschouwd, kan een uitsluiting ervoor zorgen dat we een “point of no return” bereiken op dat vlak. De energieomslag naar een lagekoolstofeconomie moet gepaard gaan met een dialoog met alle spelers en stakeholders. Alleen zo kunnen we een ambitieuze en haalbare omslag bereiken.
Een tweede en meer courante methode voor decarbonisering bestaat erin om de koolstofafdruk van een portefeuille te gaan berekenen, met als doel om deze op termijn te gaan verminderen ten opzichte van een andere portefeuille of benchmark. De doelstelling van de koolstofafdruk van een portefeuille is om het koolstofrisico van een portefeuille in kaart te brengen, met het oog op de omslag naar een lagekoolstofeconomie. Hiervoor wordt de totale koolstofuitstoot van individuele uitstoters berekend en gerapporteerd in functie van hun totale omzet (benadering van de koolstofintensiteit). Deze berekeningsmethode is gebaseerd op degene die erkend werd door het Global Greenhouse Protocol en omvat scope 1 uitstoot (directe uitstoot van bronnen die in handen zijn van of gecontroleerd worden door de uitstoter die de uitstoot bekendmaakt) en scope 2 (directe uitstoot die verband houdt met het energieverbruik (elektriciteit, warmte, stoom) die vereist is voor de vervaardiging van het product zelf).
Deze methode heeft twee voordelen: Hoewel de meting van de koolstofafdruk nog niet 100 % op punt staat, kunnen we hiermee in eerste instantie wel een globale inschatting maken van het risico en dit afzetten tegenover verschillende indicatoren. Bovendien getuigt deze doelstelling om deze koolstofafdruk te verminderen van een sterke behoefte om vooruitgang te boeken en echt bewustzijn te creëren rond de milieuproblematiek.
Het roept echter ook vragen op rond de methodologie die gebruikt wordt. Zo heeft de berekeningsmethode van de koolstofafdruk verschillende tekortkomingen (directe en indirecte uitstoot, vertraagde of geschatte uitstoot, toepassingen op minder traditionele activaklassen, enz.). Daarom is een beleggingsproces en een portefeuilleconstructie die uitsluitend steunen op deze graadmeter intrinsiek risicovol.
De meeste beleggingsoplossingen zijn gebaseerd op de optimalisering van de koolstofafdruk van de portefeuille, door individuele lijnen te overwegen of onderwegen op basis van hun uitstootschattingen. Bovendien wil deze benadering de totale uitstoot van de portefeuille binnen een bepaalde termijn gaan verminderen. De technologie staat ook niet stil. Indien de portefeuille ongewijzigd blijft, kan de koolstofafdruk geleidelijk aan afnemen. Afhankelijk van verbeteringen in de berekeningsmethodologie, zal de koolstofafdruk immers toenemen of afnemen als gevolg van een eenvoudige methodologische verandering.
Daarom wordt algemeen aangenomen dat de koolstofafdruk geen volledig sluitende graadmeter is. Het is niet aangewezen om een beleggingsstrategie te gaan opbouwen die uitsluitend gebaseerd is op de koolstofafdruk. Dat neemt niet weg dat hij een indicatie geeft van het klimaatrisico. Daarom is hij wel relevant, aangezien klimaatverandering gepaard gaat met financiële en economische risico’s op korte en middellange termijn. Het is daarom bijzonder belangrijk om rekening te houden met klimaatrisico voor het beleggingsproces. Dit moet gebeuren op een weloverwogen en verstandige manier, door analisten en beheerders die zich ten volle bewust zijn van alles wat er speelt in de sectoren die zij opvolgen, en dit dankzij diepgaande fundamentele research.
_____________________________________________
Welke maatregelen werden er na de COP24 genomen rond het milieu?
16/1/2019
De 24e klimaatconferentie van de VN, die plaatsvond in Katowice, Polen, sloot 2018 af. De gewenste uitkomst van de conferentie? De afronding en verfijning van het ‘Paris Rulebook’, dat bepaalt hoe het Klimaatakkoord van Parijs moet worden uitgevoerd, om zo een rechtvaardige en doeltreffende energietransitie te verzekeren. In de nasleep van de conferentie en nu 2018 achter ons ligt, is het aangewezen om een stand van zaken op te maken. Wat werd er (al dan niet) overeengekomen in Polen tijdens de 24e klimaatconferentie? Hoe gaan landen over de hele wereld om met de uitdagingen om de opwarming van de aarde te temperen? Doet de EU het goed? Mogen we tevreden zijn, of moeten we eerder rouwen?
2018 gaf ons enkele tekenen van hoop voor de komende decennia …
- Alle partijen die aanwezig waren op de klimaatconferentie waren het eens over de regels die in het Paris Rulebook werden vastgelegd om zo hun inspanningen om de uitstoot terug te dringen te meten, te rapporteren en te controleren. We kunnen het Paris Rulebook beschouwen als een nieuwe mijlpaal in de strijd tegen de klimaatverandering, aangezien het voor de landen veel moeilijker zal worden om zich uit hun beloftes te wringen. Zoals reeds werd aangehaald door de Principles for Responsible Investment, zal het vastleggen van deze regels beleggers immers meer vertrouwen geven in de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs. Meer dan 400 beleggers met meer dan 32 biljoen USD-activa onder beheer (AUM) drongen immers aan op het Paris Rulebook. (bron: UNFCCC)
- Hoewel Polen nog steeds niet van plan is om zijn steenkoolcentrales in de nabije toekomst te sluiten, zijn er onder het Poolse voorzitterschap verschillende initiatieven gelanceerd om de klimaatverandering te bestrijden, waaronder een verklaring over het behoud van bossen (‘forests for climate’). (bron: Carbon Brief)
- Tijdens de klimaatconferentie beloofden verschillende landen (EU, VK, Canada, Argentinië, Mexico) om hun Nationally Defined Contributions in 2020 op te trekken. Een minderheid (India, Canada, Oekraïne en Jamaica) beloofde zelfs om tegen 2020 ambitieuzere doelstellingen voor te leggen. (bron: Carbon Brief)
- De Europese Commissie verhoogde haar ambities en presenteerde haar strategische langetermijnvisie voor een ‘welvarende, moderne, competitieve en klimaatneutrale Europese economie tegen 2050’. We moeten er echter wel bij zeggen dat de meeste EU-lidstaten tot dusver niet op het goede spoor zitten om zelfs maar de oorspronkelijke reductiedoelstellingen voor 2020 te behalen die werden vastgelegd in het Klimaatakkoord van Parijs. (bron: Europese Commissie, The Guardian, Climate Action Network Europe)
- Een van de pijlers van het Klimaatakkoord van Parijs was de collectieve wereldwijde doelstelling om 100 miljard USD per jaar vrij te maken tussen 2020 en 2025 om de energieomslag in de groeilanden te financieren. In 2017 zagen we enkele veelbelovende resultaten, toen de EU in totaal 20,4 miljard EUR uittrok voor de financiering van klimaatplannen. Maar laten we eerlijk zijn: er is nog een lange weg te gaan. (bron: Europese Commissie)
Jammer genoeg is er nog veel meer reden tot ongerustheid …
- De klimaattop in Polen was de 24e in de reeks. Sinds de eerste COP in 1995 werd georganiseerd in Berlijn, is de jaarlijkse CO2-uitstoot alleen maar toegenomen, en bereikte in 2018 zelfs een historisch recordhoogte. Volgens Global Carbon Project, een internationaal onderzoeksproject, zal de CO2-uitstoot in 2018 naar verwachting met 2,7 % toenemen in vergelijking met het niveau van 2017. Dat is de snelste toename in zeven jaar tijd. We moeten de zaken zeggen zoals ze zijn: 2018 was nog maar eens een slecht jaar voor het klimaat. Indien deze teleurstellende trend om de uitstoot te verminderen zich doorzet, zullen we een nog snellere en meer drastische energieomslag nodig hebben. Dergelijke transitie zal gepaard gaan met een strenge koolstofprijszetting en een beleid dat zowel gericht is op de vraag als het aanbod. (bron: Our World in Data, NASA, RenewEconomy)
- Het 1,5°-rapport van het IPCC, dat in oktober vorig jaar werd gelanceerd, zweepte het debat op in Polen. Volgens het Emissions Gap Report 2018 van het Milieuagentschap van de VN dienen we onze inspanningen om de uitstoot te verminderen te vervijfvoudigen om aansluiting te vinden bij het 1,5°-scenario. Maar aangezien de 24e conferentie vooral dieper inging op technische aspecten van het Akkoord van Parijs, bleef de noodzakelijke versterking van de huidige nationale beloften grotendeels dode letter. In 2020 zullen alle partijen hoe dan ook nieuwe en meer ambitieuze doelstellingen moeten vastleggen. (bron: Carbon Brief)
- De finale bespreking van een van de meest technische en moeilijke onderdelen van het Paris Rulebook, namelijk de regels rond (vrijwillige) marktmechanismen (i.e. compensatiemechanismen), werd uitgesteld tot de COP25. Via dergelijk systeem zouden landen de inspanningen die hun klimaatbeloften overstijgen, kunnen verhandelen. Maar als gevolg van bezorgdheid over de risico’s van het dubbel tellen van emissierechten, moeten er afzonderlijke en transparante boekhoudkundige regels worden vastgelegd. Er kon in Polen echter geen overeenkomst worden bereikt, grotendeels als gevolg van de tegenkanting van Brazilië. (bron: Carbon Brief)
- De keuze om Polen als gastheer te benoemen van een klimaattop kan in vraag gesteld worden. Het aandeel van steenkool in de energieproductie van Polen bedraagt momenteel namelijk 80 %. Hoewel Polen zich ertoe heeft verbonden om dit aandeel te verlagen tot 60 % tegen 2030 en 50 % tegen 2050, is de overheid niet van plan om steenkool volledig uit te faseren. Volgens president Andrzej Duda druist ‘het gebruik van eigen hulpbronnen, en in het geval van Polen is dit steenkool, en het verzekeren van de energiebevoorrading op basis hiervan, niet in tegen de klimaatbescherming.’ (bron: Reuters, Carbon Brief, The New York Times)
- Polen is echter niet het enige land dat ons tijdens de COP24 redenen tot ongerustheid Zo stak Brazilië een spaak in het wiel van de gesprekken over koolstofcompensatie, door een vage omschrijving te eisen om zo gebruik te kunnen maken van het CO2-absorptievermogen van het Amazonewoud. Bovendien hebben de nieuwe president van het land, Jair Bolsonaro en zijn regering al gedreigd om uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen en om extreme dereguleringsmaatregelen voor het milieu in te voeren. Australië stelde ook teleur toen het samen met de VS de steenkoolindustrie verdedigde. Daarnaast zitten heel wat EU-lidstaten niet op het goede spoor om hun oorspronkelijke reductiedoelstellingen voor 2020 te behalen. Dat roept vragen op over de nieuwe Europese strategische visie voor 2050. Hoewel Duitsland net zijn laatste steenkoolmijn heeft gesloten, is het land nog steeds sterk afhankelijk van steenkool, dat goed is voor 40 % van zijn energieverbruik. Tijdens de COP kwam er verder nog een teleurstellende uitspraak van de Oostenrijkse vicepremier, die openlijk de klimaatverandering door toedoen van de mens in twijfel trok. Dit duidt toch op enige beperkingen van het Oostenrijkse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie om klimaatverandering daadwerkelijk tegen te gaan. Begin 2019, wanneer 97 % van de klimaatwetenschappers het erover eens is dat de mens klimaatverandering aanzienlijk versnelt, verontrust dergelijke uitspraak ons misschien nog het meest..
- De bezorgdheid over de VS vereist een afzonderlijk paragraaf. Door het gebruik van fossiele brandstoffen aan te moedigen tijdens de gesprekken in Polen, en door haar intentie om het Klimaatakkoord van Parijs tegen 2020 te verlaten, doet de regering-Trump het op zijn zachtst gezegd niet al te best. En er is nog meer reden tot ongerustheid … Aangezien de Amerikaanse regering de onzekerheid over de klimaatregelgeving in de hand werkt (zoals het terugschroeven van het plan rond duurzame energie), is het mogelijk dat investeerders niet genoeg incentives krijgen om hun investeringen te kanaliseren naar koolstofarme oplossingen, aangezien het risico op ‘stranded assets’ als gevolg van een strikt energiebeleid verkleint. Door zich sterk te verzetten tegen het Klimaatakkoord van Parijs schaadt de regering-Trump bovendien het solidariteitsprincipe van het Akkoord, dat uitgaat van een collectieve strijd tegen klimaatverandering, en zet het andere landen ertoe aan om zich eveneens uit het Klimaatakkoord terug te trekken (bvb. Brazilië) of hun ambities terug te schroeven (bvb. Australië). (bron: Institute of International and European Affairs)
Conclusie: hoopvolle signalen, maar een algemeen gevoel van teleurstelling
Conclusie: de COP24 heeft ons enkele hoopvolle signalen gegeven voor de strijd tegen de opwarming van de aarde, met name dat er een nieuwe belangrijke mijlpaal werd bereikt: het Paris Rulebook of de ‘handleiding’ bij de uitvoering van de beloften die in Parijs werden gedaan. Dat neemt niet weg dat we in het algemeen een gevoel van teleurstelling overhouden aan de 24e COP. Er is de komende jaren immers een radicale en dringende transitie van ongeziene omvang vereist, en er moet nog veel meer worden gedaan om de ambitieuze en broodnodige CO2-reductiedoelstellingen 45 % en netto nul te behalen, respectievelijk tegen 2030 en 2050… We hopen dat de COP25 en COP26 meer zullen opleveren en antwoorden zullen bieden over de snelheid waarmee de transitie de komende decennia werkelijk zal plaatsvinden.
_____________________________________________
De opwekkingscapaciteit van hernieuwbare energiebronnen blijft voortdurend toenemen
31/10/2018
In 2017 was 70% van de netto bijkomende opwekkingscapaciteit van elektriciteit op wereldvlak afkomstig van hernieuwbare stroom.
Dat is 3,5 keer meer dan tien jaar geleden, en twee keer meer dan vijf jaar geleden.
In totaal werd er 178 megawatt hernieuwbare elektriciteitsopwekkingscapaciteit geïnstalleerd in de wereld (het equivalent van de opwekkingscapaciteit van Brazilië). Dat is een historisch record.
In 2017 is er in de wereld meer zonne-fotovoltaïsche elektriciteitscapaciteit geïnstalleerd dan de opwekkingscapaciteit van steenkool, aardgas en kernenergie samen.
De wereldwijde investeringen in hernieuwbare opwekkingscapaciteit (310 miljard dollar) lagen drie keer hoger dan de investeringen die werden gedaan in centrales op basis van fossiele of kernenergie (145 miljard dollar).
Deze cijfers tonen aan dat hernieuwbare elektriciteit bijzonder belangrijk is geworden en een verregaande disruptie inhoudt voor de volledige productie- en transportsector van elektriciteit.
Het nieuwe paradigma: groene elektriciteit is competitief
Die doorbraak van hernieuwbare elektriciteit is op de eerste plaats te verklaren door één factor: wind- en zonne-energie zijn vandaag goedkoper dan andere elektriciteitsbronnen, en dat in steeds meer landen.
In de Verenigde Staten ligt de drempel voor de winstgevendheid van fotovoltaïsche projecten drie keer lager dan in 2011.
Voor windenergie is de drempel voor de winstgevendheid over dezelfde periode met meer dan een derde gezakt.
Ook in India en China is groene energie aan het uitgroeien tot de goedkoopste elektriciteitsbron, nog voor steenkool. Deze tweede landen zijn de grootste verbruikers van steenkool ter wereld.
Met betrekking tot fotovoltaïsche elektriciteit is de snelle daling van de productiekost vooreerst te danken aan de belangrijke investeringen die werden gedaan in productiecapaciteit, waardoor aanzienlijke schaalvoordelen kunnen worden behaald.
Hernieuwbare energie wordt niet meer gesubsidieerd dan andere elektriciteitsbronnen!
De critici van hernieuwbare elektriciteit halen vaak aan dat het zogezegd afhankelijk is van subsidies.
Nochtans zijn zonne- en windprojecten in realiteit niet afhankelijk van subsidies.
Dankzij de gedaalde installatie- en onderhoudskosten is zonne- en windenergie competitief en zijn de projecten winstgevend.
In realiteit kan hernieuwbare elektriciteit nog altijd genieten van steunmaatregelen, maar die willen er alleen voor zorgen dat de projecten beschermd zijn tegen de sterk schommelende inkoopprijzen van de elektriciteit.
Bovendien hebben de overheden de steunmaatregelen aangepast aan de boom van de groene elektriciteit. Hierdoor zijn ze minder duur geworden voor de openbare financiën.
De gegarandeerde prijsmechanismen, die vaak kritiek kregen door hun stijgende kostprijs, worden geleidelijk aan vervangen door mechanismen van een aanvullende vergoeding, die overeenkomen met het prijsverschil tussen de marktprijs en een prijs die gedurende 15 tot 20 jaar gegarandeerd is.
Dankzij de voortdurende daling van de drempel voor de winstgevendheid van zonne- en windprojecten en dankzij de concurrentie rond de gegarandeerde elektriciteitsprijs worden nieuwe projecten vrijwel altijd toegekend tegen een gegarandeerde prijs die dicht in de buurt ligt van de marktprijs.
Dit systeem is dus aanzienlijk goedkoper voor de overheden en even doeltreffend.
Over het algemeen is hernieuwbare elektriciteit niet meer gesubsidieerd dan andere energievormen. Bovendien is zij nu al de goedkoopste energiebron.
Waarom zouden we dus niet gaan voor een 100% hernieuwbare elektriciteitsmix?
Er zijn nog verschillende hinderpalen alvorens deze doelstelling wereldwijd kan worden bereikt.
Het voornaamste obstakel voor de ontwikkeling van hernieuwbare elektriciteit is dat de elektriciteitsproductie niet constant is.
Gedurende een jaar draait een fotovoltaïsche zonnecentrale aan gemiddeld 11 tot 29% van zijn maximale capaciteit.
Voor een windpark bedraagt die benuttingsratio doorgaans 23 tot 46%.
Het beheren van die niet-constante productie vereist op de eerste plaats dat de nationale elektriciteitsnetwerken met elkaar verbonden worden.
De ontwikkeling van verbindingen tussen nationale elektriciteitsnetwerken, en meer algemeen investeringen in de transport- en distributie-infrastructuur van elektriciteit (de zogenaamde smart grids) is een belangrijke stap naar de energieomslag van de overheden.
Het stijgende aandeel van hernieuwbare elektriciteit in de energiemix van landen en de niet-constante productie ervan zorgen er ook voor dat het onmisbaar is om belangrijke opslagcapaciteit van energie aan te leggen.
De opslagtechnologie die over de wereld het meeste ingang vindt (95% van de huidige opslagcapaciteit) zijn de zogenaamde pumped energy transfer stations (STEP).
De opslag van capaciteit via batterijen is een tweede oplossing voor het probleem van de niet-constante opwekking van hernieuwbare elektriciteit.
De kostprijs van de batterijen ligt echter nog te hoog om grote opslagcapaciteit te bouwen, alsook gecentraliseerde opslag, een soort ‘batterijenboerderijen’ die hoofdzakelijk worden geïnstalleerd om de elektriciteitsbevoorrading te verzekeren van geïsoleerde elektriciteitsnetwerken, doorgaans op eilanden.
Zonne- en windenergie zal tegen 2030 onmisbaar worden
Het jongste verslag van de IPCC van oktober 2018 toont aan dat om de opwarming van de planeet tegen het einde van deze eeuw te beperken tot 1,5°C en om een klimaatverandering met mogelijk catastrofale gevolgen te vermijden, hernieuwbare elektriciteit minimaal 48% moet bedragen van de wereldwijde bruto elektriciteitsproductie tegen 2030 en tussen 70 en 85% tegen 2050 (gegevens van het IPCC en het Internationaal Energie Agentschap).
Dat is een toename van meer dan 60% van de brutoproductie van hernieuwbare elektriciteit over de komende 13 jaar.
Een dergelijke verandering is technisch haalbaar, maar vereist aanzienlijke investeringen (het IPCC spreekt over 2.400 miljard dollar tussen 2016 en 2035) zowel op het vlak van de elektrische opwekkingscapaciteit als op het vlak van de transport en distributie van elektriciteit, en inzake de opslaginfrastructuur van elektriciteit.
De overheden zullen dus een ongeziene inhaalbeweging moeten maken, en zware beslissingen moeten nemen met een structurele impact op de wereldwijde sector van de elektriciteitsopwekking (sluiting van zo goed als alle steenkoolcentrales, sterke daling van het verbruik van aardgas en olie), om deze doelstelling te behalen.
Zelfs in een scenario waarin de temperatuur met meer dan 1,5°C stijgt is het erg waarschijnlijk dat de opwekkingscapaciteit van zonne- en windenergie tegen 2050 en daarna fors zal stijgen.
In alle scenario’s die het Internationaal Energie Agentschap heeft bestudeerd, heeft fotovoltaïsche zonne-elektriciteit het grootste ontwikkelingspotentieel van alle opwekkingstechnologieën, gevolgd door windenergie.
Het lijdt geen twijfel dat zonne- en windenergie de hoeksteen vormt van de energiemix van de toekomst.
_____________________________________________
Elektrische wagens: wat is de reële impact?
28/9/2018
Sinds de invoering van de Ford T, nu ruim een eeuw geleden, ondergaat de autosector zijn grootste evolutie. Elektrische wagens zijn niet nieuw, verre van zelfs. Het eerste prototype zou al dateren van de negentiende eeuw, nog voor de uitvinding van de verbrandingsmotor dus. De grote technische voorsprong van de verbrandingsmotor zette echter een domper op de ontwikkeling van elektrische voertuigen. Tot nu.
Elektrische auto’s bieden tal van voordelen: het energetisch rendement ervan is hoger, de productie en het onderhoud eenvoudiger (minder bewegende delen), de motor levert hogere prestaties enzovoort. Maar afgezien van die voordelen zijn er nog veel belangrijkere redenen om over te schakelen op elektrische voertuigen: onze gezondheid en ons milieu!
Verbrandingsmotor is gevaar voor gezondheid
Het is algemeen bekend dat verbrandingsmotoren schadelijke stoffen uitstoten, zoals CO2 en stikstofoxide, die mee verantwoordelijk zijn voor de opwarming van het klimaat. Maar op zich al reden genoeg om de verbrandingsmotor in te ruilen voor een elektrisch exemplaar is de uitstoot van fijne deeltjes.
Of het nu om een diesel- of een benzinemotor gaat, telkens bevatten de uitlaatgassen grote hoeveelheden fijne deeltjes (partikels met een omvang kleiner dan 2.5μm) die diep kunnen doordringen in de longen. En zo cardiovasculaire aandoeningen en ademhalingsproblemen kunnen veroorzaken. In 2012 bestempelde de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) diesel- en benzinemotoren als kankerverwekkend. Het debat mag dus niet gaan over de keuze tussen een diesel of een benzine, aangezien ze allebei heel schadelijk zijn.
Elektrische voertuigen komen er sneller dan gedacht
Ook al leidt het geen twijfel dat elektrische voertuigen almaar belangrijker worden, toch is hun marktaandeel vandaag heel beperkt (minder dan 2% van de verkoop). De hoge kostprijs, de beperkte actieradius en het gebrek aan laadpalen zijn daar debet aan. Alles lijkt er echter op te wijzen dat de opmars van de elektrische auto in de komende jaren in een stroomversnelling zal terechtkomen, die zelfs de meest optimistische voorspellingen zal verbazen. Waarom dat zo is, heeft te maken met drie belangrijke factoren die komaf zullen maken met de huidige beperkingen: infrastructuur, regelgeving en accu’s.
Nood aan infrastructuur overschat
Het gebrek aan laadpalen is een veelgehoord argument dat in het nadeel van elektrische voertuigen pleit. Maar is het geen verhaal van de kip of het ei? Want er bestaan verschillende mogelijkheden om een elektrische auto op te laden. Met de drie soorten laders kan dat ultra-traag, traag en zelfs snel.
- Ultra-trage laders worden gebruikt door particulieren. Hun elektrische infrastructuur heeft een beperkte capaciteit (enkele kW) waardoor het opladen doorgaans ’s nachts plaatsvindt. Volgens ramingen kan in 70 à 90% van de laadbehoefte worden voorzien door voertuigen thuis of op het werk op te laden. Dat houdt in dat publieke laadpalen slechts 10 à 30% van de behoefte moeten afdekken.
- Trage opladers laden een voertuig al in enkele uren op (3 à 4 uren). Dergelijke opladers komen het meest voor op openbare plaatsen, meestal in de buurt van winkelcentra en parkeerplaatsen. Je accu opladen terwijl je op restaurant of naar de bioscoop gaat, wordt binnenkort de normaalste zaak.
- Tot slot bestaan er ook nog snelladers die een accu in minder dan dertig minuten kunnen opladen. Voor hen is een specifieke infrastructuur noodzakelijk. Met de volgende generatie van ultrasnelle laders, die zich momenteel in de ontwikkelingsfase bevinden, zal het herladen minder dan tien minuten in beslag nemen. Dat type zal echter alleen in uitzonderlijke gevallen worden ingezet, denk maar aan lange trajecten in het kader van een vakantietrip.
De behoefte aan openbare laadpalen wordt dus overschat, omdat de eigenaars van een elektrische auto de accu’s doorgaans op een andere manier zullen herladen. Vergeet ook niet dat het opladen van een elektrisch voertuig een heel andere procedé is dan tanken. Een hele reeks marktspelers springen trouwens op de elektrische kar. Dat leidde onder meer tot het oprichten van de joint venture Ionity, waar VW, Ford, BMW en Daimler deel van uitmaken. Ook de oliemaatschappijen, de leveranciers van elektriciteit en zelfs technologische ondernemingen investeren in de technologie.
Regelgeving geeft duwtje in de rug
De regelgeving op het vlak van CO2– uitstoot wordt zowel in Europa als wereldwijd almaar draconischer. Daardoor zien autofabrikanten zich genoodzaakt om hybride en elektrische modellen op de markt te brengen om zo aan de strenge emissienormen te voldoen. De jongste tijd hebben heel wat regeringen en lokale overheden aangekondigd dat ze voertuigen met een verbrandingsmotor simpelweg zullen verbieden (in Frankrijk en Groot-Brittannië vanaf 2040). Andere, zoals China, hebben quota uitgevaardigd voor elektrische voertuigen.
Tot slot swingen ook de steunmaatregelen om de aankoop van elektrische wagens te stimuleren, de pan uit. Noorwegen is een goed voorbeeld: de premies kunnen er oplopen tot 15.000 euro per voertuig. Ook Zuid-Korea, Denemarken en China behoren wat dat betreft tot de beste leerlingen. Het doel van die aanpak is de vraag op korte termijn te stimuleren door het prijsverschil tussen klassieke en elektrische voertuigen te compenseren. Maar dankzij de vooruitgang die op het vlak van accu’s wordt geboekt, slinkt dat verschil zienderogen en is het mogelijk om de premies stelselmatig af te bouwen.
Elektriciteit/benzine vergelijkbaar tegen 2025
De accu is een doorslaggevende factor in het verhaal. Tot wel 50% van de huidige kosten van een elektrisch voertuig zijn toe te schrijven aan de accu. En naast de hoge kosten ervan, beperken ze de actieradius. We zijn nog ver verwijderd van de 1.000 kilometer actieradius van de verbrandingsmotor, maar is zo een grote radius überhaupt nodig als we onze auto tijdens de werkuren of ’s nachts zullen opladen?
Sinds enkele jaren daalt de prijs van accu’s maar wel niet genoeg om een alternatief te vormen voor de verbrandingsmotor. Daar komt nu verandering in, waardoor we aan het begin van aanzienlijke prijsdalingen staan. Tegen 2025 zal het verschil zullen elektriciteit en benzine zijn weggewerkt. De technische vooruitgang van accu’s is volop aan de gang. De productie van met nikkel verrijkte kathodes draait op volle toeren en laat toe om de energetische prestaties aanzienlijk op te drijven. De volgende generatie, meer bepaald de ‘solid state’- accu, wordt momenteel ontwikkeld en belooft nog betere prestaties.
Naast die technische vooruitgang is er ook nieuws van het productiefront. Die is namelijk op grote schaal van start gegaan. In de Tesla Gigafactory in Nevada wordt momenteel het grootste aantal accu’s ter wereld geproduceerd. Maar in werkelijkheid zijn er een tiental megafabrieken, het grote aantal nieuwe projecten niet meegerekend. Op het vlak van massaproductie is China een grote speler, die vanaf 2020 goed zal zijn voor 60% van de wereldproductie. De hoeveelheid geproduceerde accu’s zal volstaan om ruimschoots de behoefte van de komende jaren af te dekken (voldoende voor een marktpenetratie van 10% in 2020). Op korte termijn bestaat zelfs de mogelijkheid dat er een overschot zal zijn aan productiecapaciteit, waardoor de accuprijzen onder druk kunnen komen. Op middellange termijn zal het echter een hele uitdaging zijn omdat de vraag naar accu’s het aanbod zal overstijgen.
Impact van de elektrificatie van de auto
De elektrische revolutie brengt een schokgolf teweeg bij de marktspelers uit de automobielsector. De traditionele fabrikanten zullen een moeilijke omschakeling doormaken omdat de winstmarges van elektrische wagens kleiner zijn. De waardeketen verplaatst zich van de expertise in verbrandingsmotoren, waarop de constructeurs flink winst maken, naar de accu’s, de technologie aan boord en de elektronica die traditionele constructeurs zelf niet in huis hebben. De toekomstige winnaars zullen dus allicht de huidige of nieuwe marktspelers zijn die al die elementen voor hun rekening kunnen nemen.
_____________________________________________
Klimaatambities: de doelstellingen verlagen om de geloofwaardigheid te verhogen?
Door Ophélie Mortier, Responsible Investment Strategist
29/8/2018
Terwijl de doelstellingen van de Europese Unie opwaarts worden bijgesteld, verlagen bepaalde landen hun doelstellingen om deze gemakkelijker te kunnen bereiken. De resultaten op het vlak van de strijd tegen klimaatverandering zijn tot op heden immers vrij teleurstellend gebleken.
Drukke politieke agenda
Het was een druk begin van de zomer op het vlak van klimaat en milieu. Duitsland en Polen organiseerden op 18 en 19 juni immers samen de klimaatdialoog van Petersberg als voorbereiding op de volgende COP 24-conferentie, die in december zal plaatsvinden in Polen. De belangrijkste doelstelling zal de praktische implementatie zijn van het Klimaatakkoord van Parijs.
Die dialoog werd gevolgd door de tweede ministerbijeenkomst rond klimaatverandering tussen de Europese Unie, China en Canada.. De doelstelling is om de ministers en hoge vertegenwoordigers van de grootste economieën samen te brengen binnen een kleiner comité, om te spreken over de onderhandelingsmodaliteiten voor de implementatie van het Klimaatakkoord van Parijs. Er was met name sprake om de doelstellingen van de EU opwaarts te herzien. De ministers van Milieu van de Europese Unie zijn op 25 juni samengekomen om te spreken over een eventuele opwaartse herziening van de reductie van de broeikasgassen van 40 naar 45 %.
Kwantitatieve doelstellingen verre van bereikt
De lat hoger leggen is op het eerste zicht een blijk van ambitie, maar het is noodzakelijk als je rekening houdt met de urgentie van de zaak.
Toch kan dit vandaag een weinig geloofwaardige maatregel lijken in het licht van de over het algemeen teleurstellende resultaten die werden bereikt. De vereniging Climate Action Network (CAN) Europe maakt in haar jongste onderzoek immers een overzicht van de EU-landen op basis van hun ambities en vooruitgang inzake de strijd tegen klimaatverandering. De resultaten spreken voor zich.
Bron: Off target, Ranking of EU countries’ ambition and progress in fighting climate change, CAN Europe.
Zo verdient volgens CAN Europe geen enkel land de eerste plaats in het klassement inzake ambities en resultaten op het vlak van de strijd tegen klimaatverandering. Dat geldt met name voor de vermindering van de koolstofuitstoot. Zweden verovert de tweede plek.
Ons eigen land, België, staat pas op de 16e plaats in het klassement. Het presteert niet erg goed inzake milieu, en de vermindering van de uitstoot is niet voldoende om de klimaatdoelstellingen van 2020 en ambitieuzere doelstellingen dan die van de EU te bereiken. De versnippering van de verantwoordelijkheden voor klimaatverandering tussen vier regeringen is een belangrijke oorzaak van het gebrek aan coherentie en ambitie voor het klimaatbeleid van het land. Indien de klimaatdoelstellingen tegen 2030 niet opwaarts worden bijgesteld en indien de doelstellingen niet ambitieuzer worden dan degene die de EU heeft vastgelegd, zal België tegen 2050 geen koolstofvrije maatschappij worden.
Neerwaartse bijstelling van de doelstellingen
Frankrijk staat op de vierde plaats van het klassement van het Europese netwerk voor klimaatactie, en Duitsland op de achtste plaats. Deze twee landen tonen nochtans aan dat het moeilijk is om strategische beleidskeuzes te maken om tot een echte energietransitie te komen. Duitsland is een voortrekker op het vlak van kernenergie, en wil definitief uitstappen tegen 2020. Dat gaat echter ten koste van nieuwe bruinkoolmijnen en steenkoolcentrales. Frankrijk daarentegen zal dit type centrales tegen 2023 niet langer gebruiken, maar talmt met de kernuitstap.
De twee ministers van Milieu hebben hun ambities neerwaarts bijgesteld, om de doelstellingen realistischer te maken:
- Duitsland heeft zijn geplande reductie van broeikasgassen verlaagd van 40 naar 32 % tegen 2020 in vergelijking met de niveaus van 1990. De uitstap uit steenkool ligt momenteel op tafel, en zal tegen het einde van het jaar in een langverwacht rapport worden gegoten;
- Frankrijk wil nu zijn afhankelijkheid van steenkool met de helft verminderen tegen 2030-2035. Het oorspronkelijke plan was om dit te doen tegen 2025. De roadmap met de precieze datum zouden we begin juli moeten kennen.
Sommigen kiezen er dus eerder voor om hun cijfermatige doelstellingen neerwaarts te herzien, om ze zo haalbaarder en geloofwaardiger te maken. Is het een gebrek aan ambitie, of gaat de noodzakelijke energietransitie niet snel genoeg?
_____________________________________________
Wie zijn de luddieten, en hebben ze gelijk?
25/6/2018
Sinds de eerste industriële revolutie heeft technologie steeds gezorgd voor controverse en opschudding. Aan de ene kant zijn er de mensen die profiteren van de technologische vooruitgang, en aan de andere kant zijn er de slachtoffers. In de 19eeeuw lag de invoering van weefgetouwen aan de oorsprong van de luddieten. Dat is een groep van wevers in Engeland die protesteerden tegen deze weefgetouwen en ze zelfs vernielden. Zij waren immers bang dat de tijd die ze hadden gestoken in de ontwikkeling van hun professionele vaardigheden verloren zou gaan aan deze machines. De term ‘luddiet’ is voortaan een generieke term geworden die wordt gebruikt voor mensen die niet houden van nieuwe technologieën of zich ertegen verzetten. Vandaag worden we geconfronteerd met een gelijkaardige technologische vooruitgang, met name die van de robotica.
Dat varieert van productieketens voor de autosector, die worden uitgerust met robotica-armen en heel weinig menselijke tussenkomt vereisen, tot menselijke robots die een pizza kunnen samenstellen in een pizzeria om de hoek bij u. Tezelfdertijd is het aantal industriële robots de afgelopen tien jaar met 72% toegenomen op wereldschaal. Het aantal banen in de maaksector in de Verenigde Staten is daarentegen gedaald met 16%. Bovendien heeft sinds het eind van de jaren 80 technologische vooruitgang zelden geleid tot een verbetering van de productiviteit. Dat noemen we de paradox van Solow. Twee economen zijn eveneens tot het besluit gekomen dat in de Verenigde Staten de regio’s waar de lonen en het aantal banen achteruitgaan, ook de plekken zijn waar er meer robots in gebruik werden genomen. Wie kan er dus niet akkoord gaan met de luddieten?
Een ander fenomeen dat zich aan het ontwikkelen is, is het toenemende aantal cyberaanvallen op grote schaal. Misschien heeft dit niet zozeer een beslissende impact gehad op de verkiezing van Donald Trump, maar het heeft op z’n minst bepaalde gevolgen gehad. We kunnen ons inderdaad alleen maar vragen stellen over wat Facebook, Google en de overheid echt over ons weten. De publieke hoorzitting van Mark Zuckerberg voor het Amerikaanse Congres is daar een voorbeeld van. We zouden kunnen stellen dat de voordelen van de technologie de nadelen ruimschoots compenseren. We geven een aantal specifieke voorbeelden die aantonen op welke manier de technologie bijdraagt tot een duurzamere wereld, zowel op ecologisch als maatschappelijk vlak.
Technologie draagt op vele manieren bij tot een schoner klimaat. Hoewel bepaalde voorbeelden voor de hand liggen, zijn andere minder evident. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de krachthalfgeleiders. Die zetten de energie die afkomstig is van de batterij om in kracht om de motor aan te drijven. Op het vlak van efficiëntie en autonomie hebben we de neiging om ons te focussen op de batterijen, maar de meest recente krachthalfgeleiders zorgen ervoor dat het laatste model van Tesla tientallen extra kilometers kan afleggen. Dankzij de technologie kunnen werknemers van huis uit werken. Kinderen die in het ziekenhuis worden opgenomen, kunnen virtueel de lessen volgen samen met hun klasgenootjes, dankzij leren op afstand. Oudere mensen kunnen langer thuis blijven wonen dankzij systemen die van op afstand de patiënten in de gaten houden.
_____________________________________________
Staan disruptieve beleggingsthema’s haaks op duurzaam en verantwoord beleggen?
Door Ophélie Mortier, Degroof Petercam
28/5/2018
Er gaat geen week voorbij of er duikt wel ergens een nieuwe technologie op die een revolutie teweegbrengt. Dergelijke ‘disruptieve’ technologieën zijn telkens geënt op wetenschappelijke ontdekkingen. De term ‘disruptief’ verwijst naar het rechtstreekse gevolg van dergelijke innovaties. Die creëren namelijk een nieuwe realiteit die ongeziene mogelijkheden biedt. Bestaande producten en diensten zijn dan meteen rijp voor de prullenmand. Het beste voorbeeld daarvan is de smartphone. Toen het hebbeding op de markt verscheen, hadden de mobiele telefoons van de eerste generatie meteen afgedaan. Terwijl diezelfde gsm’s enkele jaren ervoor nog voor de teloorgang van de vaste telefoons hadden gezorgd.
Elke nieuwe technologische doorbraak doet een hele reeks vragen rijzen, maar biedt voor de beleggers minstens evenveel kansen.
Digitalisering, interconnectiviteit en big data
Er zijn een aantal sterke markttendensen die veel in hun mars hebben. Zo zal de datamarkt, en dus ook de markt van de artificiële intelligentie, tegen 2020 hoogstwaarschijnlijk goed zijn voor 210 miljard dollar. Dat de vier Amerikaanse technologiereuzen Google, Apple, Facebook en Amazon samen bijna 75% van het intellectuele eigendom voor hun rekening nemen en hun beurswaarde exponentieel zien toenemen, is tekenend voor deze tijd.
En er zijn nog markante cijfers. Meer dan 81% van alle ondernemingen viel ten prooi aan de diefstal van gegevens! Experts schatten dat de kosten voor databeveiliging in 2021 kunnen oplopen tot zes biljoen dollar! Cyberaanvallen zijn wereldwijd uitgegroeid tot vijand nummer één voor de economie. Ze zijn in de eerste plaats gericht op het stelen van intellectuele eigendom van bedrijven. Maar het gevaar om te worden gehackt, brengt meteen ook kansen met zich mee. Kansen voor wie belegt in bedrijven die gespecialiseerd zijn in de beveiliging van gegevens.
Robotisering
Ook de robotisering is een – weliswaar paradoxaal – thema dat beleggers aanbelangt. De laatste jaren is de verkoop van robots sterk gestegen (groei met dubbele cijfers). Als we de prognoses mogen geloven, dan zullen robots 45% van de manuele arbeid overnemen tegen 2025. Ter vergelijking, nu bedraagt dat percentage al 10%. De productiviteitswinst die robots kunnen opleveren, wordt in veel sectoren op meer dan 30% geraamd. Meteen zouden de loonkosten dan ook met 18 tot 33% afnemen. En precies dat is de keerzijde van de medaille. De robotisering zal namelijk leiden tot groot banenverlies en ten koste gaan van de veiligheid. Ramingen spreken zelfs van twee miljard banen minder tegen 2030, een evolutie die vooral ongeschoolde arbeiders hard zou treffen. 47% van de banen in de Verenigde Staten komt in aanmerking voor automatisering wat een massale uittocht van werkzoekende Amerikanen zou kunnen inluiden. De vraag naar hooggekwalificeerd personeel zal verder toenemen, terwijl ongeschoolden amper aan de bak zullen komen. Het gevolg? Een nog grotere ongelijkheid zal ontstaan.
Millennials en generatie Z
De millennials en de generatie Z vertegenwoordigen momenteel 59% van de wereldbevolking. Een abstractie maken tussen beide generaties die ‘disruptieve’ technologieën met de paplepel binnenkregen, is niet zo eenvoudig. Belangrijker is dat ze in 2020 maar liefst twee derden van de beschikbare krachten op de arbeidsmarkt zullen uitmaken. Wat maakt hen anders? Allereerst is duurzaamheid voor hen een heel belangrijk thema. En daarnaast moet alles wat ze doen, voor hen zinvol zijn. Ondernemend als ze zijn, vertaalt zich dat in innovaties in vele domeinen. Vandaag is 35% van het totale bruto-inkomen wereldwijd in handen van de millennials en de generatie Z. Hun gecumuleerd inkomen zou tot maar liefst 62 biljoen dollar kunnen oplopen. Dus ook daar ontstaan opnieuw beleggingskansen, vooral in de sectoren telecom, media, ontspanning en opleiding.
Bedreiging of opportuniteit?
Verantwoordelijke beleggers met interesse voor die domeinen zullen zich terecht afvragen wat de keerzijde is van het succes. Voor de productie van technologische toestellen wordt immers gretig gebruik gemaakt van grondstoffen die nauwelijks kunnen worden hergebruikt en vaak toxisch zijn. Ook dat is een paradox. Want een probleem dat vandaag onoverkomelijk lijkt, kan morgen nieuwe kansen creëren. Zo recycleren Japan, Korea en Taiwan momenteel al 75 tot 82% van hun elektronische afval of ook wel ‘ewaste’ genoemd. China recycleert slechts 18%, Australië 5 à 6%, en India en Indonesië amper 2%. Een verantwoordelijk belegger moet dus blijven stilstaan bij de vraag wat er met al het restafval uit elektronische toestellen gebeurt, omdat het merendeel daarvan via illegale circuits naar Azië wordt verscheept en uiteindelijk belandt in landen zoals China, Pakistan, India, Bangladesh en Vietnam.
De ondernemingen die nu al rekening houden met die milieukwesties hebben een streepje voor. Zij hoeven immers geen imagoschade te vrezen als de regelgeving een tandje bijsteekt.
In het licht van deze structurele tendensen, zijn er meerdere reacties mogelijk: je kan ze negeren en naast je leer leggen, of er in je dagelijkse leven rekening mee houden. De verantwoorde en duurzame belegger zal deze waarschijnlijk op een pragmatische en verantwoorde manier in zijn leven integreren. Op die manier worden de opportuniteiten verzekerd en worden de risico’s en neveneffecten verminderd.
_____________________________________________
Hoe kan men zijn verantwoordelijkheid opnemen als belegger ?
23/4/2018
Het tweede grote principe van de zes Principes voor Verantwoord Beleggen van de Verenigde Naties is dat aandeelhouders op lange termijn hun verantwoordelijkheid moeten opnemen, en dat verantwoord beleggen gestimuleerd moet worden aan de hand van aandeelhoudersdemocratie.
Stemmen: een nieuwe verplichting voor beleggers
Beleggers moeten zich laten horen tijdens aandeelhoudersvergaderingen, maar daardoor kunnen zij zich wat verloren voelen. Door de nieuwe bestuursmodellen die her en der ontstaan, worden de meer traditionele modellen waaraan wij gewend zijn immers in vraag gesteld. Hoe moeten we dus reageren wanneer het bedrijf Snap, dat aan de basis ligt van de app Snapchat, naar de beurs gaat en geen enkel stemrecht verbindt aan de aandelen voor het grote publiek, zogezegd onder het mom van de heilige principes van dynamiek en flexibiliteit die cruciaal zouden zijn voor zijn bedrijfsmodel? Wanneer fundamentele aandeelhoudersrechten met de voeten worden getreden, kunnen we ons terecht afvragen of stemmen uiteindelijk wel een impact heeft, en waarom het voortaan verplicht zou moeten zijn.
Wat kan trouwens de reële impact zijn die een minderheidsaandeelhouder heeft tegenover een meerderheidsaandeelhouder, referentie- of familiale aandeelhouder door zijn stem uit te brengen? Hetzelfde geldt wanneer het gaat over zeer grote beursgenoteerde bedrijven, waar een stem kan verwateren. Oliegiganten die bezwijken onder de druk van hun aandeelhouders zijn hiervan een goed voorbeeld. Zij leggen voortaan verantwoording af over hun ecologische verantwoordelijkheid en hun risicomanagement inzake klimaatverandering. Een ander mooi recent voorbeeld hiervan is het stemgedrag van minderheidsaandeelhouders ten opzichte van de referentieaandeelhouder Vivendi op de vergadering van Telecom Italia. De Italiaanse regelgeving vereist immers dat de kandidaten voor de raad van bestuur opgenomen worden op een kandidatenlijst die wordt voorgesteld door de meerderheidsaandeelhouder, of door de minderheidsaandeelhouders indien zij erin slagen om hun lijst op te leggen. Met slechts 1,9 % van het kapitaal is de minderheidsaandeelhouder erin geslaagd om een lijst neer te leggen, die zeker niet alle stemmen heeft binnengehaald, maar een verschil van amper 0,5 % vertoonde tegenover de kandidatenlijst voorgesteld door Vivendi. Dat was ongezien voor deze meerderheidsaandeelhouder. De minderheidsaandeelhouders waren erin geslaagd om hun lijst op te leggen op de vergadering van Snam SpA in 2016. Zo werd de Italiaanse traditie van de meerderheidsaandeelhouder die zijn kandidaten voorstelt, gradueel afgebouwd.
Waarom stemmen?
Door te stemmen kunnen we best practices verdedigen, onder andere op het gebied van milieu-, maatschappelijke en governanceuitdagingen. Eerst en vooral geeft een zwakke participatiegraad meerderheidsaandeelhouders nog meer macht. Vervolgens moeten we vaststellen dat door de impact van een toenemende participatie in aandeelhoudersvergaderingen en de toenemende betrokkenheid van institutionele beleggers de governancepraktijken beginnen te veranderen.
Wanneer het ontevredenheidspercentage van de aandeelhouders over een bepaald agendapunt vrij hoog ligt, kan dat een waarschuwing betekenen voor het management. Wanneer er veel negatieve stemmen worden uitgebracht, kan dat de aandacht trekken van de media en andere stakeholders, en ook van beleggers die bezorgd zijn over het langetermijnengagement van hun positie.
Zijn taken op een verantwoorde manier invullen
Vandaag zien we een tegenstelling tussen enerzijds de toenemende wil en zelfs druk om als verantwoorde aandeelhouder zijn stem meer te laten horen, en anderzijds de terughoudendheid om zich te bemoeien met het beheer van het bedrijf, en om eerder de flexibiliteit en souplesse van nieuwe ontluikende bedrijfsmodellen te laten werken. In een dergelijke context is bepalen wat je begrijpt onder deugdelijk bestuur een complexe maar interessante oefening.
De bedrijfscultuur evolueert sterk. Aandeelhouders worden immers steeds meer aangemoedigd om zich uit te spreken over de houding van het bedrijf en zijn vermogen om risico’s te voorkomen. Wanneer we kijken naar de houding van het bedrijf, zien we een groeiende interesse in milieu- en maatschappelijke thema’s zoals klimaatverandering of het beheer van menselijk kapitaal. Risicopreventie is eveneens een belangrijk thema, als gevolg van verschillende schandalen zoals agressieve verkooppraktijken, een zwakke bescherming van persoonsgegevens of corruptie. Een diverse en evenwichtige raad van bestuur wordt een centraal thema.
Stemmen via indexfondsen, een “light” manier van stemmen
Het Amerikaanse concept van “stemmen met de voeten” wordt vaak gebruikt voor beleggers die stemmen als vertegenwoordigers van index- en passieve fondsen.
En nochtans is ook stemmen in naam van index- of passieve fondsen zinvol: enerzijds neemt het belang van dit beheer vandaag toe, en anderzijds versterkt het de impact en het gewicht van de beslissingen die worden genomen in een actieve benadering.
Aandeelhoudersengagement, of het nu de vorm aanneemt van engagement, het stemmen op
aandeelhoudersvergaderingen en/of een dialoog met het bedrijf, is een beheertool die op zich staat. Het is een unieke hefboom voor de belegger die risico’s in hun geheel beter wil evalueren, die waarden en best practices wil verdedigen en bijgevolg bijdragen tot duurzamere bedrijven. Het is dus een langetermijnproces dat – als het gestructureerd wordt toegepast – via een sneeuwbaleffect steeds meer toegevoegde waarde creëert en een positieve invloed heeft op de prestaties van een bedrijf en het langetermijnsucces van een belegging.
_____________________________________________
Duurzaam en verantwoord beleggen: een fiduciaire verplichting van elke beheerder?
21/3/2018
Het actieplan van de Europese Commissie, dat volgt op de aanbevelingen van het finale rapport van de high-level expert groep (HLEG), is gepubliceerd. Voortaan dienen milieu-, maatschappelijke en governance (ESG) criteria te worden opgenomen. Dat behoort immers tot de fiduciaire verplichting van elke portefeuillebeheerder.
Bepaalde partijen verwelkomen dit, terwijl andere zich zorgen maken dat er wetgeving wordt gemaakt over een topic waarover uiteindelijk elke belegger vrij zou moeten kunnen beslissen.
Het aantal publicaties, conferenties en debatten over dit onderwerp neemt gestaag toe over heel Europa. Onlangs werd er in de financiële sector in Luxemburg nog gedebatteerd hierover. De deelnemers aan het debat waren unaniem: de integratie van ESG-criteria is positief om beleggingsbeslissingen te duiden en wordt reeds toegepast bij de meeste asset managers.
Professor Hakan Lucius, Head of Corporate Responsibility and Civil Society Division bij de Europese Investeringsbank en professor aan de Sciences Po in Parijs, opende de conferentie gewijd aan het onderwerp “Een duurzaam en verantwoord financieel systeem presteert beter”.
Wanneer we ervan uitgaan dat duurzaam en verantwoord beleggen op basis van ecologische, maatschappelijke en governancecriteria beter presteert, moeten we ons dan ongerust maken over de jongste regelgevende ontwikkelingen bij de Europese Commissie?
Het antwoord is tweeledig.
Neen, we hoeven ons geen zorgen te maken, want:
- de integratie van ESG-criteria maakt deel uit van de fiduciaire verantwoordelijkheid van asset managers. Dit heeft al ingang gevonden in de sector, aangezien ESG-criteria economische risico’s zijn die moeten worden geïntegreerd in elk beleggingsscenario;
- De beheerexpert heeft eveneens een informatieverplichting en –functie ten overstaan van zijn cliënten. Net als hij informatie dient te geven over macro- of micro-economische risico’s, diversificatie, wisselkoersen of liquiditeit, dient hij zijn klant op te leiden en te informeren over deze issues, uitdagingen en kansen. Sommigen zullen zeggen dat dit de belegger beïnvloedt, maar zoals een panellid terecht opmerkte, zal je het wanneer je op restaurant gaat waarderen wanneer de chef je adviseert en informatie geeft over de samenstelling van het menu, de voedingswaarde, de herkomst van verse en gezonde ingrediënten enz. Beïnvloedt hij u daarmee? Misschien wel, maar uiteindelijk ligt de keuze bij u.
Ten slotte weerspiegelt de angst om de belegger te beïnvloeden en om hem af te leiden van zijn belangrijkste doelstelling, namelijk het halen van optimaal rendement met een beperkt risico, de onderliggende angst die nog steeds gepaard gaat met verantwoorde en duurzame beleggingen: is er een opportuniteitskost mee gemoeid?
Enkel het verstrekken van informatie en bewustmaking zullen ervoor zorgen dat beleggers zich verzetten tegen deze wijdverspreide misvatting. Het zal hen overtuigen van de toegevoegde waarde van beleggingskwaliteit en beleggingsbeslissingen. Duurzame en verantwoorde beleggingen kunnen dus deze doelstelling om het rendement en risico te optimaliseren voordelen opleveren.
We moeten ons zorgen maken indien:
- Allerhande reportingvereisten uitmonden in onnuttige reporting op basis van tekortschietende berekeningscriteria die kunnen resulteren in volledige scenario’s voor beleggingsmodellen. We moeten wat we publiceren blijven kennen en begrijpen. We moeten ons daarbij ten volle bewust zijn van de voordelen en beperkingen van die gegevens. De kwaliteit van een reporting zal afhangen van de kwaliteit van de onderliggende gegevens en de regelgevende verplichtingen ter zake die opgelegd zijn of zullen worden.
Indien de verantwoordelijkheid volledig wordt geplaatst bij de belegger en zijn portefeuillebeheerder, terwijl de toezichthouders een andere overtuiging hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de belegger en zijn portefeuillebeheerder hun bereidheid moeten aantonen om de economie op lange termijn te financieren en dat in het kader van de transitie naar een lagekoolstofeconomie. Dat idee moet aanwezig zijn in de volledige waardeketen.
- Het is vrij moeilijk om een beleggingsbeleid op lange termijn toe te passen wanneer je verplicht bent om elk jaar, semester en kwartaal te rapporteren. Dan spreken we uiteraard nog niet over de verantwoordelijkheid die de overheid op zich moet nemen voor de transitie naar een lagekoolstofeconomie, en de keuzes die vandaag gemaakt worden op het gebied van fossiele en hernieuwbare energieën. Is dit nog wel coherent?
We houden de boodschappen en conclusies die alom aanvaard zijn in het achterhoofd, want ze doen het beste verhopen voor de financiële wereld van morgen: duurzaam en verantwoord beleggen presteert goed, want de analyses wijzen het uit. De beheerders integreren steeds vaker ecologische, maatschappelijke en governancecriteria in hun processen, en beschouwen dit als een fiduciaire verantwoordelijkheid en als onderdeel van een beheer als goede huisvader. Duurzaam en verantwoord beleggen wordt steeds meer mainstream.
_____________________________________________
Verslag van de High-Level Expert Group on Sustainable Finance: zeer belangrijk!
Door Degroof-Petercam
16/2/2018
Het langverwachte finale verslag van de expertengroep rond duurzame financiën (HLEG High Level Expert Group on Sustainable Finance), die de Europese Commissie bijstaat in haar strategie rond duurzame financiën, werd op 29 januari jongstleden publiek gemaakt.
De belangrijkste milieuverenigingen vinden het een ambitieus project. Meerdere aanbevelingen proberen een kleine revolutie teweeg te brengen in de financiële sector, die bepaalde beleggers, met name enkele verenigingen die pan-Europese pensioenfondsen vertegenwoordigen, niet erg positief bekijken.
Europa als model voor een duurzaam en verantwoord financieel bestel
Het finale verslag is de uitloper van het tussentijdse verslag dat vorige zomer werd gepubliceerd. Hoewel sommigen kritiek hebben op het feit dat er weinig nieuwe punten instaan in vergelijking met de vorige versie, is het wel een bijzonder belangrijk verslag omwille van verschillende redenen.
Eerst en vooral geeft het een systematisch overzicht van de dringende veranderingen die noodzakelijk zijn voor een financiële sector die ten dienste staat van de energietransitie, rekening houdend met het scenario dat we de klimaatopwarming moeten beperken tot 2°C.
Ten tweede is het het resultaat van het werk van een comité van experts dat rechtstreeks verbonden is met de hoogste bestuursinstellingen van de Europese Commissie. Dit comité brengt grote specialisten samen met een uiteenlopende opleiding, expertise en nationaliteit. Op die manier worden de verschillende stakeholders, de burgermaatschappij en beleggers vertegenwoordigd.
Wanneer we elke aanbeveling individueel bekijken, kan het erop lijken dat ze gebaseerd is op ideeën die reeds bekend zijn, en weinig revolutionair. Wanneer we het verslag echter als één geheel bekijken, dan is het een krachtige en ambitieuze roadmap.
Vier dimensies voor een uitstekend verslag
De aanbevelingen draaien rond vier belangrijke dimensies.
- De prioritaire aanbevelingen willen de meest dringende actiepunten identificeren.
- De transversale aanbevelingen behandelen structurele problemen.
- De aanbevelingen die eigen zijn aan de verschillende actoren hebben betrekking op elk profiel van de belangrijkste partijen binnen de financiële sector, zoals beleggers, maar ook de banken, de investeringsbanken, de consultants, de kapitaalmarkten en financiële centra alsook de kredietagentschappen en extra-financiële ratingbureaus.
- Ten slotte zijn de aanbevelingen op het vlak van maatschappelijke en ecologische duurzaamheid eerder gericht op specifieke maatschappelijke of ecologische onderwerpen, zoals aardse of mariene hulpbronnen.
De prioritaire aanbevelingen, zonder in detail te gaan, omvatten met name:
- De morele verplichting van de belegger om te erkennen dat ecologische, maatschappelijke en governancecriteria erg belangrijk zijn binnen het beheer;
- Het aanvaarden van een taxonomie van duurzame beleggingen: het ontwikkelen en toepassen van officiële duurzaamheidsnormen op Europees niveau;
- Ervoor zorgen dat de bedrijfscultuur van de financiële sector optimaal is afgestemd op een langetermijnvisie;
- Financiële steun voor duurzame infrastructuur.
Een kracht die angst inboezemt
Deze verschillende aanbevelingen werden eerder gemengd onthaald.
Drie grote verenigingen die grote institutionele beleggers vertegenwoordigen – PensionsEurope, de pan-Europese vereniging van pensioenfondsen, Aba, de vereniging van Duitse pensioenfondsen en ten slotte de pensioenfederatie in Nederland – weigeren regels en maatregels die worden opgelegd door een wet en die betrekking hebben op verantwoord beleggen. De kwestie van de culturele verschillen en de waarden die eigen zijn aan elke sector en zijn pensioenfonds moet uit vrije wil gekozen kunnen worden door het pensioenfonds zelf. Zij scharen zich achter het principe “one size does not fit all” en verzetten zich tegen een regelgeving die waarden oplegt, omdat zo het risico kan ontstaan dat zij hun belangrijkste taak in het gedrang brengen: ervoor zorgen dat de pensioenen die beloofd werden aan hun werknemers betaald kunnen worden.
De ngo WWF van zijn kant bejubelt de werkgroep van experts, met name de klimaatrapporteringsverplichting tegen 2020, het feit dat duurzaamheidsuitdagingen een juridische verantwoordelijkheid van beleggers worden, de verplichting om individuen te raadplegen over hun ESG-beleggingsvoorkeuren en het opnemen van een klimaatscenario in indices die gebruikt worden door financiële producten.
Uitdagingen en volgende fase
De Europese Commissie is vastbesloten om haar strategie inzake duurzame en verantwoorde financiën toe te passen.
Hiervoor omringt zij zich met experts van verschillende strekkingen en profielen, om ervoor te zorgen dat zij de nodige geloofwaardigheid heeft bij de verschillende stakeholders.
Zij engageert zich voor een welomschreven en concreet actieplan, en respecteert tot hier toe de opgelegde deadlines. Zij moet bovendien terugkomen met een actieplan dat gebaseerd is op de aanbevelingen van het uiteindelijke verslag, en dat reeds op 7 maart aanstaande.
De uitdaging ligt uiteraard in de kracht van de maatregelen die zij zal aanbevelen in haar actieplan, en in de tool die wordt gebruikt om de nationale regelgeving toe te passen (Richtlijn, Verordening, Beslissing, enz.)
Institutionele beleggers hebben ongetwijfeld gelijk wanneer zij zich zorgen maken over de prescriptieve maatregelen die de Europese Commissie zou kunnen aannemen indien deze aanleiding geven tot voornamelijk rapporterings- en publicatieverplichtingen, zogezegd in naam van engagement en transparantie.
Hoewel de taxonomie van de duurzame benaderingen zeker noodzakelijk is om de marktpraktijken te verduidelijken en beleggers te beschermen, kan het verkrijgen van een label of een erkenning dat bepaalde normen werden toegepast, al gauw geassocieerd worden met een mooie business die het niet voor elke marktspeler even gemakkelijk maakt om toegang te krijgen.
De rol van een pensioenfonds bestaat er immers in om ervoor te zorgen dat de pensioenen van de aangesloten leden betaald kunnen worden, en dat in alle marktomstandigheden. In al deze marktomstandigheden dient er rekening gehouden te worden met ecologische, maatschappelijke en governance criteria. Is het daarentegen realistisch om de mening te vragen van elk aangesloten lid over zijn ESG-voorkeuren, terwijl voor de ene kernenergie bijvoorbeeld volledig incompatibel is met een duurzame en verantwoorde visie, terwijl voor de andere het gebruik van steenkool volledig onaanvaardbaar is?
Vervolgens is er ook reden tot bezorgdheid over één enkele beleggingsbeweging die sterk in één bepaalde richting evolueert. Het is belangrijk om de energietransitie te financieren. De unieke en exclusieve financiering van een economisch model dat diametraal staat op hetgeen vandaag toegepast wordt, geeft aanleiding tot belangrijke risico’s aangaande economische en maatschappelijke duurzaamheid. Er is immers een klimaaturgentie, en de maatregelen die worden genomen moeten beantwoorden aan die urgentie. Klimaatverandering kan echter niet worden losgekoppeld van andere, vooral maatschappelijke, uitdagingen.
De verenigingen van pensioenfondsen hebben ongetwijfeld gelijk wanneer ze het verslag van de expertengroep aandachtig bekijken. Die groep, net zoals de aanbevelingen van de werkgroep rond financiële klimaatpublicaties (TCFD – Task Force on Climate-related Financial Disclosures) waarnaar ze al vaak heeft verwezen, zou een paradigmaverschuiving kunnen teweegbrengen in de manier waarop wordt belegd.
Dat is ongetwijfeld de reden waarom verdedigers van het klimaat, zoals WWF, erg tevreden zijn. De opname van een klimaatscenario in de indices die worden gebruikt door de financiële producten zou een echte vooruitgang moeten betekenen. Daar ligt bovendien ook de uitdaging voor morgen. Enerzijds is er veel enthousiasme voor indexfondsen en passief beheer geweest de afgelopen jaren. Die indices hebben enorm veel geld aangetrokken. Anderzijds houden zij vandaag erg weinig rekening met de belangrijke uitdagingen inzake klimaatverandering, en onderschatten zij de werkelijke economische en materiële impact ervan.
Het wordt dus voor de Europese Commissie een uitdaging om dit moeilijke evenwicht te vinden tussen enerzijds de dringende nood aan standaardisering van een sector die geëvolueerd is van een nichestatuut naar een sector die een antwoordt biedt op milieu-urgenties die massaal moeten worden toegepast opdat men zich echt bewust wordt van enerzijds de ernst, en anderzijds de ongewenste gevolgen van een regelgeving die te gesloten en weinig flexibel is, die aanleiding geeft tot een systeem van procedures, administratieve lasten en rapportering allerhande die zelden een positieve meetbare impact heeft op de omgeving rond ons. Ter herinnering, men moet op jaarbasis bijna € 180 miljard per jaar vinden om het Europese programma voor duurzame ontwikkeling te financieren tegen 2030!
Er zijn heel wat opportuniteiten om ervoor te zorgen dat de financiering van de economische activiteit duurzamer wordt. Maar dat zorgt ook voor talrijke valkuilen, waarvoor de Europese Commissie steeds aandachtig moet blijven.
____________________________________________
Vooruitzichten voor verantwoorde financiën in 2018 (deel 2)
Door Degroof Petercam
29/1/2018
- Het Eldorado van de groene obligaties
De klimaatverandering heeft de jongste jaren onmiskenbaar een invloed uitgeoefend op ESG-thema’s. Ook in de toekomst zal deze trend zich voortzetten. Groene obligatie-uitgiftes zijn hiermee nauw verbonden en blijven erg populair. Dat bewijzen de verschillende overheden zoals Frankrijk en Polen, die in 2017 groene obligaties hebben uitgegeven. Zelfs de Belgische overheid volgde aan het einde van het jaar.
Nu de groene obligaties ongeveer tien jaar bestaan, is het een goed moment om de balans op te maken van hun markt. Net zoals verantwoorde beleggingen hebben groene obligaties, die voordien een nichesegment waren, voor een echte revolutie gezorgd op de obligatiemarkten. Hoewel de omvang van deze markt (bijna 315,4 miljard USD eind 2017) nog beperkt is ten opzichte van de wereldwijde obligatiemarkt, neemt het aantal groene obligatiefondsen toe. Dat toont aan dat – vooral institutionele – beleggers er erg tuk op zijn.
Groene obligaties voldoen aan een aantal criteria: enerzijds de selectiecriteria van de projecten die worden gefinancierd door de uitgifte, en anderzijds het vooruitgangsverslag over de projecten die werden gefinancierd door de uitgifte. De Principes voor Groene Obligaties, die in 2014 werden aangenomen, trachten een volledig en duidelijk kader te creëren voor groene obligaties en hebben bijgedragen tot het succes ervan. Bovendien zou de High-Level Expert Group on Sustainable Finance, die werd opgericht om de Europese Commissie bij te staan rond duurzame financiën, eveneens een referentiekader moeten creëren voor duurzame uitgiftes.
Op 31 oktober 2017 was de totale uitgifteactiviteit sinds het jaarbegin goed voor meer dan 100 miljard USD, een cijfer dat licht hoger is dan de 93 miljard die in 2016 werd bereikt. Het gaat om het vijfde opeenvolgende recordjaar inzake uitgiftes. De schattingen variëren tussen 110 en 135 miljard EUR aan uitgiftes voor 2018[1]. Terwijl de markt lange tijd werd gedomineerd door de Wereldbank, die bijna de enige emittent was op deze markt, is ze sinds 2013 diverser geworden op het vlak van private emittenten, sectoren en looptijden.
Overheden tonen eveneens steeds meer interesse in dit type uitgiftes. Polen was het eerste land dat een groene overheidsobligatie uitgaf, en werd snel gevolgd door Frankrijk, dat een groot succes kende met zijn 22-jarige obligatie, waarop in totaal voor 7 miljard EUR werd ingetekend. Ten slotte heeft Fiji, dankzij zijn voorzitterschap van de recente editie van de COP 23, eveneens een groene obligatie uitgegeven ter waarde van bijna 50 miljard USD. Zo is het het eerste opkomende land dat een dergelijke obligatie heeft uitgegeven. Door rekening te houden met de noodzaak om zich aan te passen aan de klimaatverandering en het fenomeen terug te dringen, zou de markt voor groene obligaties snel moeten groeien.
De verzekeringsmaatschappijen en andere institutionele langetermijnbeleggers zijn erg tuk op groene obligaties, omdat hun beleggingsprofiel hen massaal in de richting van vastrentende beleggingen duwt om hun betalingsverplichtingen af te dekken. Impactbeleggen maakt doorgaans deel uit van hun verantwoorde-beleggingsstrategie. Bovendien zorgt de regelgeving, met name artikel 173 van de Franse wet op de energietransitie voor groene groei, ervoor dat asset holders zich steeds meer op deze beleggingen gaan richten. Op die manier kunnen ze aantonen dat ze een duidelijke bijdrage leveren aan een lagekoolstofeconomie. Ten slotte zal het enthousiasme voor de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen eveneens de markt voor groene obligaties ondersteunen. Ook de volgende jaren zal die snel groeien.
- Belastingontwijking
Zakelijke ethiek heeft de twee afgelopen jaren verschillende debatten en controverses bepaald. De regelgevende ontwikkelingen op Europees en internationaal niveau, zoals de Anti-Tax Avoidance Directive ATAD en het Base Erosion and Profit Shifting Action Plan (BEPS) blijven eveneens het debat rond verantwoorde fiscaliteit aanwakkeren. Die twee initiatieven hebben geleid tot het toepassen van een hele reeks maatregelen, enerzijds om de dubbele niet-belasting te vermijden, anderzijds om transparantie te bevorderen om de belastingontwijking te beperken.
Alle bedrijfsniveaus zijn betrokken bij de activiteiten van de businessmodellen, cashactiviteiten voor het risicobeheer en hefboomstructuren binnen de onderneming zoals holdings of intra-company-leningen in landen met een gunstigere fiscaliteit. Bijgevolg moeten bedrijven zich voorbereiden op de nieuwe rapportagevereisten (met name de rapportage per land), de huidige fiscale posities herbekijken en de strategie bijsturen in functie van het nieuwe kader en een duidelijke communicatie hierover voorbereiden.
De recente uitlatingen van Facebook, dat erkent dat het advertentie-inkomsten genereert in 25 landen in plaats van zijn gecentraliseerd model met maatschappelijke zetel in Ierland toe te passen, tonen aan dat de attitude van multinationals geleidelijk wijzigt, onder druk van de burgermaatschappij. Multinationals worden aangespoord om fiscaal transparanter te worden en een lokale verkoopstructuur toe te passen, in plaats van de inkomsten te kanaliseren naar fiscaal aantrekkelijkere landen. Dat is de doelstelling van de rapportage per land.
De Europese Commissie houdt deze ontwikkelingen nauwlettend in de gaten, en zal in maart hierover enkele voorstellen publiceren, met name voor multinationals die actief zijn in de digitale sfeer, zoals Google, Amazon en Facebook.
Op 13 december 2017 hebben de Europese Parlementsleden eveneens verschillende aanbevelingen aangenomen om ervoor te zorgen dat de Europese Unie en de lidstaten hun wetgeving rond de strijd tegen belastingontwijking en het witwassen van geld aanscherpen.
Alle landen ter wereld hebben af te rekenen met begrotingsbeperkingen en het fiscale herstelbeleid is een belangrijke hefboom om meer inkomsten te genereren. Hierdoor komen de multinationals van alle kanten onder druk te staan en wordt hun winstgevendheid sterk op de proef gesteld.
[1] Bank of America Merril Lynch
_____________________________________________
Vooruitzichten voor verantwoorde financiën in 2018 (deel I)
5/1/18
Laten we ons naar goede gewoonte eens stilstaan bij de vooruitzichten voor het nieuwe jaar.
2017 stond in het teken van klimaatverandering, en dat zal uiteraard opnieuw een hot topic worden voor duurzame en verantwoorde beleggingen in 2018. Vooral de financiering, omdat het enthousiasme voor groene obligaties (green bonds) steeds meer toeneemt. In ruimere zin worden de Sustainable Development Goals (de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling), steeds belangrijker voor de communicatie en strategie van ondernemingen, hoewel ze een bijna onopgemerkte lancering kenden. Er komt steeds meer communicatie, vooral als het gevolg van toenemende regelgeving op het vlak van ecologische, maatschappelijke en governance gegevens, zowel voor financiële als voor niet-financiële ondernemingen. Ten slotte treedt ook de kwestie van fiscaliteit en verantwoorde belastingen steeds meer op de voorgrond bij grote ondernemingen, die verplicht worden om hun belastingstrategie te herzien onder druk van de burgermaatschappij en regelgeving.
1. Doelstellingen voor Duurzame Ontwikkeling
Als opvolger van de millenniumdoelstellingen werden de 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling aanvankelijk bepaald voor landen. Aangezien ze echter werden aangekomen tijdens een periode waarin het bewustzijn bij beleggers groeide, en omdat de financieringsbehoeften steeds groter werden[1], heeft de financiële en niet-financiële private sector zich deze doelstellingen voor duurzame ontwikkeling op het vlak van economie, maatschappij en milieu tegen 2030 snel eigen gemaakt.
Het risico op ‘greenwashing’ kan aanzienlijk zijn, omdat de 17 gekleurde icoontjes een zeer mooie marketingtool zijn. De DDO zorgen er echter voor dat de toegevoegde waarde en de impact van duurzame en verantwoorde beleggingen opnieuw tegen het licht worden gehouden. Het volstaat niet langer dat duurzame en verantwoorde beleggingsfondsen bepaalde sectoren of bedrijven gaan uitsluiten. Ze moeten voortaan aantonen dat hun beleggingen gericht zijn op de oplossingen van duurzame ontwikkeling. 2018 wordt daarom het jaar van de waarheid, waarin de impact van duurzame beleggingen op de proef zal worden gesteld.
2. Toenemende regelgeving inzake milieu-, maatschappelijke en governance informatie
“Comply or explain”. Dat wordt steeds meer het devies in het kader van de Europese regelgeving.
Bedrijven en beleggers krijgen te maken met steeds meer regelgeving voor wat betreft hun verantwoordelijkheid ten overstaan van de maatschappij en de verschillende stakeholders. Bedrijven moeten voortaan verslag uitbrengen over hun milieu-, maatschappelijke en governance elementen. De Richtlijn 2014/95/EU regelt immers de publicatie van zogenaamde niet-financiële gegevens van grote ondernemingen, die deze vanaf 2018 in hun jaarverslag moeten opnemen.
Het is jammer dat de Europese Commissie het heeft over niet-financiële gegevens en zich nog niet heeft afgestemd op de markttendensen die het eerder hebben over extra-financiële gegevens. Op die manier zou ze de financiële en economische impact erkennen van dergelijke ESG-informatie. Zo zullen bedrijven met meer dan 500 werknemers hun beleid moeten publiceren inzake milieubescherming, maatschappelijke verantwoordelijkheid en de behandeling van werknemers, het respect voor mensenrechten, anti-corruptiebeleid en de diversiteit van de raad van bestuur.
Die laatste kan verwijzen naar de aanbevelingen van OESO op dat vlak. De OESO heeft immers dit jaar aanbevelingen uitgevaardigd voor verantwoord zakelijk gedrag voor multinationals en institutionele beleggers. Bovendien heeft de Commissie in juni jongstleden eveneens haar gedragsregels en –aanbevelingen gepubliceerd voor ondernemingen, om hen te helpen hun maatschappelijke en milieu-informatie te publiceren.
Institutionele beleggers worden geconfronteerd met verschillende regels over dit onderwerp. De voornaamste zijn onder andere de IORP II Richtlijn, die professionele pensioeninstellingen zoals pensioenfondsen en pensioenplannen om uit te leggen hoe ze extra-financiële criteria in rekening brengen, of de herziening van de Richtlijn van de Rechten van Aandeelhouders, die in haar verschillende artikels vaak verwijst naar de verplichting om ESG-criteria op te nemen en er over te rapporteren. De Europese Commissie buigt zich nog steeds over de verplichtingen van institutionele beleggers en asset managers inzake duurzaamheid. Aangezien ze verplicht zijn om loyaal en voorzichtig te zijn, worden institutionele beleggers en asset managers geconfronteerd met fiduciaire verplichtingen, die expliciet milieu-, maatschappelijke en governance criteria (ESG) en duurzaamheid op lange termijn omvatten.
[1] Tussen 5 en 7 biljoen dollar per jaar tussen 2015 en 2030 volgens de Verenigde Naties (United Nations Commission on Trade and Development (UNCTAD)
_____________________________________________
COP 23: technisch maar in de spirit van Parijs
29/11/2017
De eerder technische COP 23 heeft als doelstelling om de spelregels van het Klimaatakkoord van Parijs te bepalen. De structuur en de agenda van de verbintenissen om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen staat voorop. Daartoe hebben de staten die het akkoord hebben goedgekeurd, zich verbonden.
Onder het voorzitterschap van Fiji, een eilandengroep die sterk is blootgesteld aan de gevolgen van klimaatverandering, is er een engagement. De kosten van klimaatverandering voor deze archipel worden de kosten van de klimaatverandering geschat op 4% van het bbp per jaar. Het is een grote uitdaging om de ambities van Parijs overeind te houden, en het gaat zelfs verder dan dat: er is een meer ambitieuze doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graden. Er is heel wat solidariteit tussen de ontwikkelingslanden en de geïndustrialiseerde landen die als eerste de gevolgen van de klimaatverandering aan den lijve zullen ondervinden.
De tweede doelstelling van de COP is om de dialoog te vergemakkelijken. Er wordt een balans opgemaakt van alle inspanningen om klimaatverandering te temperen. Er is gesproken over de doelstellingen van na 2020 met betrekking tot het vijfjarenplan dat voorzien werd door het Klimaatakkoord van Parijs.
Maatregelen en behoeften: een spreidstand
Het jongste verslag van de UNEP (VN Milieuprogramma) rond de wereldwijde uitstoot[1] bevestigt de bezorgdheid van de wetenschappers: de doelstelling om de klimaatverandering te beperken tot 2 graden Celsius zal niet gehaald worden. Er wordt eerder gemikt op 3 graden Celsius op basis van de huidige ambities.
Hetzelfde geldt voor de financiering. Hoewel de uitstap van de Verenigde Staten eerder een symbolische ‘njet’ is – zeker nu Nicaragua in oktober het akkoord heeft geratificeerd en Syrië op 7 november – blijft het een uitstap van een van de belangrijkste spelers. Er wordt geschat dat er tegen 2020 minimaal 100 miljard USD nodig zal zijn voor infrastructuurwerken. Daar zijn we vandaag nog niet, integendeel! De subsidies voor fossiele brandstoffen nemen niet af. Ondertussen blijft de koolstofprijs op een dieptepunt staan. De balans is dus overwegend negatief. En sommige denken zelfs dat er een subprimecrisis zit aan te komen voor de exploitanten van schaliegas aan deze bodemprijzen. Daarom ontstaat er steeds meer het idee om de ontginningen te belasten en de externe uitstootbronnen, in plaats van de uitstoot zelf.
Koolstofprijs en andere alternatieven
Vandaag is 85% van de uitstoot niet onderworpen aan enige koolstofbelasting. En drie vierde van de uitstoot die wel belast wordt, gebeurt tegen een koolstofprijs die minder dan 10 USD per ton bedraagt. Om de klimaatdoelstellingen van Parijs te bereiken, zou deze prijs op wereldvlak moeten stijgen tot een niveau van 40 à 80 USD per ton tegen 2020, en 50 à 100 USD per ton tegen 2030.
De koolstofprijs weerspiegelt in realiteit wat de gemeenschap bereid is te betalen om het klimaat te beschermen.
In een omgeving waarin iedereen zijn bijdrage aan het collectief uitstelt en wacht tot de eerste zijn uitstoot vermindert,[2] is een uitstoottaks niet echt stimulerend. Het feit dat er geen wereldmarkt bestaat voor de koolstofprijs, die complex is, zorgt ervoor dat hij omzeild wordt en dat de spelers geen langetermijninvesteringen aangaan (30-50 jaar) die noodzakelijk zijn voor de omslag naar een lagekoolstofeconomie.
Een andere hinderpaal is eveneens de noodzakelijke financiering, die afkomstig is van de overheden, terwijl er veel zijn die zonder middelen zitten en/of diep in de schulden zitten. Hierdoor hebben sommige zich afhankelijk gemaakt van andere overheden, die voortaan beschikken over een de facto vetorecht voor elke beslissing op wereldwijd niveau. In het kader van deze aangekondigde mislukking is het alternatief ontstaan van een accijnsrecht dat zou worden geheven op private of publieke ontginningsbedrijven en dat zou worden herverdeeld in de vorm van subsidies voor concrete maatregelen en een meetbare impact inzake de vermindering van uitstoot. Dat zou gelden voor gunstig evoluerende projecten zoals vastgoed, transport en infrastructuur, bij gebrek aan een taks op geïmporteerde CO2. Dat is naïef, hoor ik u al denken. Dat is best mogelijk, want het vraagt reeds de oprichting van een internationale instelling die verantwoordelijk is voor het ophalen en herverdelen van de accijns met een perfecte governance. Vervolgens is het vrij typisch dat economische en politieke stakeholders van ontwikkelde landen vrij weigerachtig staan tegenover verandering. Ondertussen blijft de uitstoot van broeikasgassen verder toenemen. Vorig jaar vestigden we een droevig record met de grootste concentratie van koolstofdioxide. En dan spreken we nog niet over de nieuwe records inzake de uitstoot van broeikasgassen.
Hoewel de COP 23 technisch is, is de urgentie op het vlak van klimaatverandering nog steeds bedroevend.
De spirit van Parijs behouden en het momentum overeind houden
Parijs en de COP 21 hebben duidelijk de wereld aan het denken gezet over het koolstofrisico. Het is noodzakelijk dat alle partijen hierbij betrokken worden, niet alleen overheden, maar ook ondernemingen en beleggers. Hoewel de stoel van Donald Trump uiteraard leegt bleef tijdens de conferentie in Bonn, toont het initiatief ‘We are still in’ dat bijna 1700 ondernemingen en beleggers samenbrengt, aan dat de oppositie tegen de beslissing van het Witte Huis aan het toenemen is. Toch hopen we dat er meer ambitie zal zijn dan louter in het Akkoord te blijven. Op 12 december zal de top ‘One Planet Summit’, op initiatief van Emmanuel Macron, de wereldleiders samenbrengen om de tweede verjaardag van het Klimaatakkoord van Parijs te vieren. Dit momentum, dat ontstaat dankzij alle landen die willen meewerken, is vandaag cruciaal. Door de terugtrekking van de Verenigde Staten en het feit dat Europa steeds meer nationalisme en onafhankelijkheidsbewegingen ziet opduiken, is er een gebrek aan leiderschap met betrekking tot klimaaturgentie. China zou een sterkhouder kunnen zijn, maar op het vlak van spelregels, transparantie en kwantitatieve doelstellingen rond de vermindering van uitstoot is het niet echt een voorbeeldland.
Bovendien is het nog belangrijker dat de ambitie overeind blijft, want Warschau zal waarschijnlijk een minder geëngageerde gast zijn tijdens de COP 24. Polen blijft immers de belangrijkste blokkerende factor voor de hervorming van de Europese koolstofmarkt (EU ETS).
De COP 23 zal waarschijnlijk minder in het nieuws komen dan de 21e editie. Deze editie is niet minder belangrijk, gelet op de ambities die twee jaar geleden werden beloofd.
[1] UNEP The emissions gap report
[2] « Waiting Game » – Gollier & Tirole – effective institutions against climate change, April 6 2015
_____________________________________________
Elke graad warmer maakt de Amerikaan armer
20/10/2017
Het is zonde dat de VS uit het klimaatakkoord van Parijs zijn gestapt. Niet alleen voor het klimaat, ook voor de Amerikaanse economie.
De Amerikaanse economie is de dupe van de afspraken om de opwarming van de aarde te beperken tot 2 graden, betoogde de Amerikaanse president Donald Trump eerder dit jaar. Hij trok zijn land prompt terug uit het klimaatakkoord van Parijs. Op korte termijn zal dat wel een positieve impact hebben op de economische groei, maar op langere termijn is het onmiskenbaar negatief. Onlangs nog voorspelde Science[1] dat bij elke graad dat de aarde opwarmt, er een economische kostprijs is van 1,2 procent van het Amerikaans bruto binnenlands product.
Staten zoals Californië, New York en Iowa hebben het zwaar te verduren onder de klimaatverandering en hebben daarom al verregaand hun productiemethodes voor energie aangepast. Een radicale ommezwaai is voor hen uit den boze. De economische sectoren worden vandaag gestuurd door technologische vooruitgang die gericht is op een grotere energie-efficiëntie en economische winsten, en niet door publieke toezeggingen door hun politieke leiders. Ook al kunnen we niet helemaal uitsluiten dat andere landen dezelfde weg zullen inslaan als de VS, toch is het risico eerder klein:
- door de onmiddellijke reacties van Europa en vooral China die zich positioneren als de aandrijvers om het klimaatakkoord van Parijs uit te voeren;
- door de tijdsspanne van meerdere jaren die de uittreding met zich meebrengt.
De klimaatopwarming heeft ook grote humanitaire gevolgen voor de VS. Enkele jaren geleden verklaarde het Pentagon dat de klimaatverandering een gevaar betekende voor de nationale veiligheid. Een groot deel van de Amerikanen woont dicht bij de kust, en een massale volksverhuizing naar het binnenland door een stijging van de zeespiegel heeft enorme gevolgen voor de economie en de sociale structuren.
Het afwijzen van het klimaatakkoord is natuurlijk geen goede zaak, maar de realiteit is gelukkig iets hoopgevender dan de borstklopperij van Trump doet vermoeden. De meeste Amerikaanse staten volgen hem niet in hun regelgeving, en ook in de ondernemerswereld overheerst de realpolitik. Zo zijn er amper nieuwe langetermijninvesteringen in fossiele brandstoffen. Bedrijven beseffen dat toekomstige presidenten de beslissingen van Trump gewoon kunnen terugdraaien, en banken willen zulke investeringen daarom ook niet financieren.
De VS mogen dan wel een steek laten vallen, andere landen steken net een tandje bij. Zo nam China in zijn jongste vijfjaarplan de ambitie op om tegen 2020 uit te groeien tot de wereldwijde leider in milieu-innovatie. Het land neemt ook de plaats over van de VS op het vlak van leiderschap in hernieuwbare energie.
Industriële revolutie
De energietransitie is een enorme werf, die cruciaal is om de opwarming van de aarde in te perken. We maken sinds een paar jaar een industriële revolutie mee. En die maakt het nodig om met een heel nieuwe blik naar sectoren te kijken, en te kiezen voor bedrijven die werken aan de oplossingen van de toekomst. Naast de koolstofvoetafdruk van portefeuilles en allerhande rapportering over duurzaamheid, moeten beleggers vooral pragmatisch blijven bij de inschatting van risico’s en opportuniteiten. Wat wordt bijvoorbeeld het gevolg van de invoering van een vaste koolstofprijs op de concurrentiepositie van een bedrijf? Hoe groot zijn de risico’s van de zogenaamde “stranded assets”, dat zijn olie- en gasreserves die door klimaatmaatregelen nooit meer rendabel ontgonnen kunnen worden? Dat laatste geldt trouwens niet alleen voor bedrijven. Enkele van de grootste oliebedrijven zijn in handen van overheden, denk maar aan Venezuela of Saudi-Arabië.
De transitie naar een duurzame economie is een titanenwerk, dat wereldwijd enorm veel banen creëert. ‘Er zijn immense infrastructuurinvesteringen en financieringen voor nodig. Beleggers in alternatieve energie, of het nu gaat om infrastructuur of nieuwe producten en diensten, helpen die broodnodige omwenteling niet alleen vooruit, maar profiteren tegelijk van hun potentieel.
[1] http://science.sciencemag.org/content/356/6345/1362
_____________________________________________
De rol van de toezichthouder in duurzame beleggingen: een verkeerd debat?
27/7/2017
We hoeven ons niet te herhalen : de wereld van de duurzame en verantwoorde beleggingen vereist dat er Europese normen zijn en dat de concepten en definities geharmoniseerd worden, met het oog op een betere transparantie. De doelstelling is vooral om de eindconsument inzicht te geven in zijn keuze, en om hem een vergelijking te helpen maken. Want uiteindelijk moeten we niet wachten tot er een label wordt gecreëerd om ons bewuster te maken van de transparantie van deze producten.
Welke rol heeft de toezichthouder in dit alles? Twee vaststellingen kunnen we alvast maken:
- Enerzijds is de Europese toezichthouder steeds meer betrokken in allerhande debatten. Hij moet een moeilijke evenwichtsoefening maken tussen de nood aan meer standaardisatie en harmonisering en de regelgeving, die de administratieve lasten steeds verzwaart en de reporting waarmee wij allemaal, zowel beleggers als ondernemingen, te maken hebben vandaag in het kader van de ‘transparantie’. De rol van de Europese autoriteiten wordt steeds groter. Het jongste wapenfeit is dat de Europese Commissie een High-Level Expert Group in het leven heeft geroepen die zich bezighoudt met duurzame financiën. In haar tussentijds verslag wordt uitgelegd dat duurzame financiën de reële economie moeten financieren. Zij heeft dus als taak om de behoeften op het vlak van regelgeving te vertalen in aanbevelingen. Op die manier kan de financiële wereld haar rol spelen in de economie van morgen. Vooral inzake transparantie en publicatie, aangezien duurzame ontwikkeling een volwaardig onderdeel wordt van de fiduciaire verantwoordelijkheid van institutionele beleggers. Op die manier zal de financiële wereld zijn rol spelen in de bijdrage tot een lagekoolstofeconomie.
- Anderzijds blijft de OESO relevante studies en analyses publiceren over gemeenschappelijke thema’s zoals milieu, groene economie, enz. We vermelden met name de opmerkelijke vergelijking tussen ecologische belastingen en belastingen op arbeid.
Lagekoolstofeconomie: wanneer de belastingen op arbeid hoger zijn dan die op milieu
Het gaat hier om de vergelijking tussen de inkomsten van ecologische belastingen ten opzichte van belastingen op arbeid, als percentage van het bruto binnenlands product.
We zullen niet dieper ingaan op de werkelijke doeltreffendheid van een belasting, want de OESO doet dat regelmatig, en dat is niet het onderwerp van dit artikel.
De vraag is echter of we ons niet vergissen van debat wanneer we het hebben over de rol van de toezichthouder om de financiële wereld duurzamer te maken.
Het is eveneens interessant om eens stil te staan over het feit dat beleggers bedrijven uitsluiten die sterk betrokken zijn bij schadelijke stoffen om als duurzaam en verantwoord ‘bestempeld’ te worden, terwijl de tegenkanting van Nicolas Hublot om glyfosaat, een schadelijke stof, opnieuw in te voeren irritatie opwekt. Schadelijke stoffen uitsluiten, de rol van beleggers om een duurzamere wereld te krijgen; wanneer zullen subsidies voor diezelfde schadelijke stoffen worden afgeschaft om tot een duurzaam en coherent regelgevend kader te komen?
Wanneer de OESO-leden mogelijk activiteiten blijven ondersteunen die het milieu schaden
_____________________________________________
Earth Overshoot Day – steeds vroeger
Door Degroof Petercam
2/8/2017
Vanaf woensdag 2 augustus staan we bij onze planeet in het krijt. Dat betekent dat we op slechts acht maanden tijd alle natuurlijke hulpbronnen zullen hebben verbruikt die de Aarde op één jaar kan produceren.
De zogenaamde “Earth Overshoot Day” wordt sinds 1986 berekend. Het is de dag in het jaar vanaf wanneer de menselijke consumptie van ecologische hulpbronnen groter is dan wat onze planeet in dat jaar tijd produceert. De berekening gebeurt aan de hand van meer dan 6.000 gegevens die voor het grootste deel afkomstig zijn van de Verenigde Naties.
Steeds vroeger
Sinds de ngo Global Footprint Network in 1986 voor het eerst de berekening maakte, valt Earth Overshoot Day steeds vroeger op het jaar. We leven dus almaar meer op krediet ten opzichte van de planeet.
1986 | 1990 | 1995 | 2000 | 2005 | 2010 | 2015 | 2017 |
1/11 | 13/10 | 7/10 | 25/9 | 29/8 | 14/8 | 9/8 | 2/8 |
Onze consumptiebehoefte wereldwijd is momenteel gelijk aan de hoeveelheid die 1,7 Aardes aan natuurlijke rijkdommen per jaar zouden produceren. Watertekort en woestijnvorming, bodemerosie, een afname van de biodiversiteit en steeds meer diersoorten die uitsterven: de nefaste gevolgen van dergelijke overconsumptie ondervinden we elke dag.
Move the date
Hoewel Earth Overshoot Day sinds 2005 aan een minder snel tempo opschuift en de mensen zich er steeds meer van bewust zijn dat onze natuurlijke hulpbronnen niet onuitputtelijk zijn, wil Global Footprint Network er met het initiatief #movethedate toe aanzetten om de datum op te schuiven. Maar om de Overshoot Day opnieuw later in het jaar te laten vallen zou het aantal inspanningen vervijfvoudigd moeten worden.
Vandaag is koolstofuitstoot verantwoordelijk voor 60% van de ecologische voetafdruk van een land. Door de totale uitstoot te halveren, zouden we maar liefst 89 dagen kunnen winnen en onze overconsumptie kunnen reduceren tot het equivalent van wat 1,2 Aardes zouden produceren. Dat is trouwens een doelstelling van het nagenoeg wereldwijd aanvaarde klimaatakkoord van Parijs van december 2015. Dat akkoord strijdt tegen de klimaatopwarming en blijft de steun genieten van tal van landen, bedrijven en partners, ondanks het feit dat de Verenigde Staten zich onlangs eruit hebben teruggetrokken.
Ranking van de OECD leden op basis van hernieuwbare energieproductie (exclusief waterkracht).
Energie en landbouw
Energie speelt uiteraard een belangrijke rol in het terugdringen van de koolstofuitstoot. De meeste landen investeren immers massaal in hernieuwbare energie om zelfvoorzienend te worden op het gebied van energie. Zo wordt 100% van de elektriciteit in Costa Rica al geproduceerd door hernieuwbare energiebronnen. En dichter bij huis hebben Portugal, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk investeringen gedaan om meer hernieuwbare energie te kunnen produceren.
De voedings- en landbouwsector draagt eveneens in belangrijke mate bij tot de ecologische voetafdruk van een land (28%). Door te kiezen voor voedingsproductieprocessen die de bodem en de natuurlijke hulpbronnen ontzien, energie-efficiënt zijn en de voedselverspilling verminderen, kan de Earth Overshoot Day ook aanzienlijk worden uitgesteld.
Belangrijke rol weggelegd voor beleggers
Terwijl bedrijven het verschil kunnen maken als ze hun productie- en consumptieprocessen op ecologische leest schoeien, is er ook voor beleggers een belangrijke rol weggelegd. Zij kunnen beslissen om hun centen te stoppen in bedrijven die op een bewuste en verantwoorde manier omspringen met het milieu. En die zich toeleggen op de ontwikkeling van oplossingen voor de problematiek, zoals betere technologieën voor energieopwekking of waterbehandeling. Of die zich inzetten voor een duurzamere en minder vervuilende landbouw. Door best practices en innovaties op het vlak van milieurendement te stimuleren, leveren de beleggers een wezenlijke bijdrage aan de overgang naar een koolstofarme economie en vergroten ze tegelijkertijd hun vermogen.
_____________________________________________
Klimaatakkoord van Parijs: Trump trekt zich terug achter zijn koolstofgordijn
21 Juni 2017
De beslissing van Donald Trump om uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen, is in de eerste plaats een symbolische ‘njet’. Ze doet eerder denken aan een politieke of zelfs psychologische beslissing dan aan een economisch of wetenschappelijk steekhoudende redenering.
Politieke beslissing
Door het van de daken te schreeuwen dat de Verenigde Staten het universele akkoord rond energietransitie verwerpen, richt Donald Trump zich in de eerste plaats tot zijn achterban, met name de blanke middenklasse die niet was gaan stemmen en zich in de steek gelaten voelt. Zij woont in de Amerikaanse staten die enorm zwaar werden getroffen door werkloosheid als gevolg van de sluiting van de steenkoolmijnen. Door een akkoord te verwerpen dat “de arbeiders forse schade toebrengt en de Amerikaanse economie in het gedrang breng”, bereidt Donald Trump zich voor op de tussentijdse verkiezingen. Hij wil het imago schetsen van een president die zijn woord houdt en zijn verkiezingsbeloften nakomt.
Geen verrassing
Hoewel de aankondiging een wereldwijde schokgolf veroorzaakte, was ze geen verrassing. Sinds hij president is, heeft Donald Trump alles ongedaan proberen te maken wat zijn voorganger op punt had gesteld. Dat gebeurde echter op een niet-duurzame wijze, want Barack Obama kon niet rekenen op een meerderheid binnen de Senaat en werkte voornamelijk via decreten. Zo hoefde hij niet via het Congres te gaan. Voor zijn opvolger is het dus vrij eenvoudig om de beslissingen van Obama langs dezelfde weg teniet te doen.
Nochtans een weinig ambitieus engagement
Het is in de eerste plaats een symbolische ‘njet’ van Donald Trump. Het engagement van de Verenigde Staten ten opzichte van het Klimaatakkoord van Parijs was immers weinig ambitieus. We herinneren eraan dat het Klimaatakkoord van Parijs op hun vraag in de eerste plaats bindend is voor degene die het ondertekend hebben. Zij moeten de koolstofuitstoot terugdringen en de krachten bundelen om elke vijf jaar de inspanningen verder te zetten. Sinds zijn inauguratie heeft Donald Trump het Klimaatakkoord van Parijs echter al de facto verworpen, door het Clean Power Plan naar de prullenbak te verwijzen. Hij heropende eveneens enkele steenkoolmijnen en blies het erg controversiële plan om de Keystone-pijplijn te bouwen nieuw leven in. Terwijl de doelstellingen die vooropgesteld waren niet erg ambitieus waren. De Verenigde Staten hebben zich immers geëngageerd om tegen 2030 hun uitstoot met 26 tot 28 % terug te dringen in vergelijking met het niveau van 2005. Hoewel de meeste landen, de Europese Unie voorop, 1990 als vergelijkingsbasis nemen, hebben de Verenigde Staten hun doelstellingen afgestemd op een later jaartal. Dat is uiteraard gunstiger en minder ambitieus. Om een vergelijking te maken die steek houdt, hebben de Verenigde Staten, die de tweede grootste uitstoter zijn van broeikasgassen en de belangrijkste economische wereldmacht die veel R&D en financiële en menselijke hulpbronnen hebben om de energietransitie te ontwikkelen, zich ertoe verbonden om de uitstoot met 10 % te verminderen. In de Europese Unie is dat 40 %. Het is bijgevolg moeilijk om de andere landen, die minder middelen hebben, ervan te overtuigen om evenveel inspanningen te leveren om de uitstoot te verlagen.
Make our planet great again
Nadat president Bush had aangekondigd dat hij het Kyotoprotocol niet zou ratificeren, overwogen meerdere landen om mee te doen, denken we maar aan Japan of Canada, dat zich vervolgens terugtrok. De aankondiging van Donald Trump veroorzaakte in de eerste plaats veel verontwaardiging. Het engagement van de wereldleiders en de private spelers werd zelfs nog sterker.
Frankrijk en zijn pas verkozen president behandelen deze zaak met fluwelen handschoenen. Het land positioneert zich als voortrekker op het vlak van milieu en ecologie. Door de verkiezingsslogan van Donald Trump een eigen draai te geven, aarzelt Emmanuel Macron niet om Frankrijk uit te roepen tot voortrekker op Europees vlak, hoewel de concrete inspanningen van het land op dit moment wel een stuk onder die van Duitsland liggen.
De bijzonder gemediatiseerde aankondiging van de Amerikaanse president is echter een zegen voor Europa en China, die op dat moment trouwens een top organiseerden. Sinds het Kyotoprotocol, dat China weigerde te ondertekenen, is de economische macht van dit land verdubbeld. Dat heeft echter een zware prijs, die de bevolking vandaag, met name de opkomende middenklasse, weigert te betalen. China, net zoals India en Europa, is een dichtbevolkt land met weinig natuurlijke hulpbronnen. Het land begrijpt dus ten volle de uitdaging van de klimaatverandering, in tegenstelling tot een land zoals de Verenigde Staten. Dat is een stuk minder dichtbevolkt en heeft veel meer fossiele energiebronnen. Hoewel bepaalde staten fors lijden onder de klimaatverandering, met name Californië, zijn sommige Amerikanen zich weinig bewust van de reële beperkingen van onze planeet.
We moeten echter ook eerlijk zijn en benadrukken dat achter deze fervente verdedigers van de klimaatzaak ook nog de G7-landen zitten, die massaal fossiele energie blijven subsidiëren, ondanks hun engagement om te evolueren in de richting van een lagekoolstofeconomie.
Een economisch excuus dat de economische groei zelf in het gedrang brengt
“Het akkoord is een blok aan het been van de Verenigde Staten,” zei Donald Trump. Zijn volledige verkiezingscampagne draaide rond jobcreatie en wilde vooral een einde stellen aan de overdreven regelgeving die de arbeidsmarkt verstikt. Tijdens de regeerperiode van Obama werden 11,3 miljoen banen gecreëerd, vooral in de sector van de hernieuwbare energie, waar de banengroei sterker is dan in gelijk welke sector. Dat staat in schril contrast met de 50.000 banen die gecreëerd werden in de steenkoolmijnen. Hoewel Donald Trump verschillende langdurig werklozen, die tot zijn achterban behoren, weer aan een baan heeft geholpen, neemt hij door afstand te nemen van het universele akkoord eveneens het risico dat de Verenigde Staten niet profiteren van de economische groei die noodzakelijk is om te evolueren in de richting van een lagekoolstofeconomie. Deze transitie is een gigantische opdracht voor de hele wereld. Ze zal veel banen scheppen en zal enorm veel infrastructuur en financiering nodig hebben. Daar kunnen meerdere sectoren en economieën van profiteren.
Een president die steeds meer alleen staat
Het Klimaatakkoord van Parijs is een overwinning ten opzichte van de mislukking van het Kyotoprotocol, dat de regering Bush weigerde te ratificeren omdat de ‘levenswijze van de Amerikanen niet onderhandelbaar is’. Twintig jaar later echter, is het bewustzijn over klimaatverandering steeds blijven toenemen. Je kan het niet vergelijken met de tijd van Bush. Ook de private en financiële sector doen mee Hoewel Donald Trump banen wil creëren, vooral door de zware regelgeving die de sector van fossiele brandstof en steenkool belast op te heffen, zullen de ondernemers binnen de sector de banken en andere schuldeisers nog moeten overtuigen om te investeren in een economie die in het slop zit en is blootgesteld aan een steeds groter juridisch risico.
Het is immers interessant om een mogelijke historische parallel te trekken tussen de tabaksindustrie en de sector van de fossiele brandstoffen. Er zijn heel wat Amerikaanse burgers die zich hebben gekeerd tegen de tabaksindustrie, en vooral tegen de staten die een sector die schadelijk is voor hun gezondheid niet voldoende hebben gereguleerd. Bij de Amerikaanse burgers komt naar verluidt steeds meer het idee bovendrijven om opnieuw een rechtszaak in te spannen. De jongste peilingen tonen immers aan dat meer dan 65 % van de Amerikaanse volwassenen wil dat hun land in het historische akkoord blijft.
Dertig staten zullen het Klimaatakkoord van Parijs blijven toepassen. Aangezien heel wat bedrijven al evolueren in de richting van een lagekoolstofeconomie, zal uiteindelijk twee derde van de Amerikaanse structuren de inspanningen voortzetten, waardoor de spanningen tussen het Witte Huis en de staten verder zullen toenemen.
Zelfs de grote oliebedrijven als Exxon hebben de afgelopen jaren niet alleen massaal geïnvesteerd in hernieuwbare energie, maar hebben hun president ook niet gesteund in zijn verwerping. De bedrijfsleiders vrezen immers steeds meer voor represailles van Amerikaanse burgers die hun toevlucht zullen nemen tot juridische middelen om de staat ervan te beschuldigen dat zij het land kwetsbaarder maakt voor klimaatverandering.
Tot hiertoe heeft de president zeker zijn beloftes gehouden, maar hij heeft zich beperkt tot het gemakkelijkste deel, namelijk decreten en dergelijke. Zijn andere beslissingen zullen steeds meer op weerstand van zijn taaie tegenstanders en opposanten stoten, en bovendien ingewikkelder zijn om uit te voeren.
_____________________________________________
Turks referendum: onze vrees wordt bewaarheid
17/5/2017
Je kan niet naast de resultaten kijken: mijnheer Erdogan heeft een nipte meerderheid (51,4%) van zijn volk overtuigd om 72 artikels van de Turkse grondwet aan te passen. Hij versterkt daarmee nog meer zijn centrale macht. Op deze manier kent de Turkse president zichzelf de mogelijkheid toe om zijn heerschappij met twee mandaten uit te breiden, en komt hij in het rijtje van lang regerende patriarchen van autoritaire regimes zoals Algerije, Tsjaad, Kameroen of Angola.
Constante afbrokkeling van burgerlijke rechten en vrijheden
De resultaten van de stembusgang worden sterk betwist, omdat ze zouden zijn gemanipuleerd en omdat er geen recht op vrije meningsuiting was. Dat bevestigt de voortdurende afbrokkeling van de rechten en burgerlijke vrijheden waarmee het Turkse volk de afgelopen jaren werd geconfronteerd. Volgens ngo’s die de situatie van nabij opvolgen, met name Freedom House, tekent het land voor de grootste achteruitgang van individuele vrijheden en politieke rechten. De democratie-index, die wordt gepubliceerd door The Economist Intelligence Unit, bevestigt eveneens de erosie van deze rechten, vooral sinds de mislukte staatsgreep van 15 juli 2016.
De ngo Freedom House, die werkt met zowat honderd experts inzake democratie en mensenrechten, vergelijkt het land geografisch gezien met de West-Europese landen. In dat opzicht behoort het tot de slechtste leerlingen. Er is immers al verschillende jaren geen sprake meer van persvrijheid, en hoewel Turkije nog wordt beschouwd als ‘gedeeltelijk vrij’ op het vlak van burgerlijke vrijheden en politieke rechten, heeft het land zijn status van parlementaire democratie verloren. Het jongste klassement van de ngo heeft het land een negatieve trend toegewezen, wat duidt op zeer ernstige problemen die kunnen leiden tot een verlaging van de democratische status van het land.
Het democratische verval in Turkije is de afgelopen jaren geleidelijk gegaan. Het land tekent, na de Centraal-Afrikaanse Republiek, voor de ergste achteruitgang in de afgelopen tien jaar. Inzake vrijheden situeert het land zich tussen de Kirgizische Republiek en Madagaskar.
Een liquide en aantrekkelijke schuld
Die constante achteruitgang op het vlak van respect van democratische waarden is voor ons van essentieel belang in de beoordeling van beleggingen in Turkije. Beleggers die zich bewust zijn van het relatief hoge risico, waarderen de staatsschuld van het land vaak omwille van de liquiditeit en het rendement ervan. Ze vertegenwoordigt immers bijna 8% in de voornaamste indices van overheidsschuld in lokale munt. Om de aantrekkelijkheid ervan te beoordelen, wordt de Turkse schuld vaak vergeleken met die van Zuid-Afrika, die weliswaar weinig gemeenschappelijke kenmerken heeft met de Turkse, maar wel een gelijkaardig liquiditeits- en rendementsprofiel heeft voor een risico dat doorgaans vergelijkbaar is.
Een onvoldoende rendement in het kader van het duurzaamheidsprofiel
Turkije onderscheidt zich van Zuid-Afrika op het vlak van een reeks duurzaamheidscriteria, met name bevolking, welvaartsverdeling en gezondheidszorgen en ook voor wat betreft de voornaamste economische indicatoren. Er is immers minder maatschappelijke ongelijkheid, er is meer gezondheidspreventie, voornamelijk voor kinderen, en dat vertaalt zich met name in een lagere kindersterfte en een langere levensverwachting.
Vergelijking tussen Zuid-Afrika en Turkije – 5 duurzaamheidspijlers
In ons interne duurzaamheidsmodel voor landen staan transparantie en democratische waarden echter centraal. Op dat vlak behaalt het land een duidelijk lagere score, die tot de slechtste behoort binnen het universum van 87 opkomende landen.
Transparantie en democratische waarden
Hoewel de schuld van het land in theorie in aanmerking komt voor een belegging, aangezien het land (nog) niet wordt beschouwd als niet-vrij, zoals Rusland en China, heeft onze strategie die belegt in schuldpapier uit de groeilanden zich steeds ver gehouden van Turks schuldpapier.
De jongste ontwikkelingen bevestigen onze vrees, en het ziet er niet naar uit dat we in de nabije toekomst een belegging in Turkije zullen overwegen.
______________________________________________________________
Beursintroductie van Snapchat: democratie opgeofferd voor technologische innovatie (Deel 2)
3/4/2017
Bij beursgenoteerde ondernemingen hebben de aandeelhouders dankzij de aandeelhoudersvergaderingen het recht om de raad van bestuur van de vennootschap te benoemen en te ontslaan. Die raad is verantwoordelijk voor de strategie en de toepassing ervan door het directiecomité.
De raad van bestuur staat in voor de ‘checks and balances’
Wanneer de aandeelhouder zijn stem niet kan laten horen, zijn de samenstelling en de kwaliteit van de raad van bestuur erg belangrijk om ervoor te zorgen dat er ‘checks and balances’ zijn voor de beslissingen van de directie.
Vandaag bestaat de raad van bestuur van Snapchat uit negen bestuurders, waarvan zeven onafhankelijke. Hoewel onafhankelijkheid een heikel thema is aangezien het mandaat van deze bestuurders volledig afhankelijk is van de stemrechten die in handen zijn van de twee oprichters, kan hun geschiktheid ook vragen oproepen. A priori zou slechts één bestuurder ervaring hebben in de sector, en zouden er twee een financiële achtergrond hebben. Volgens de publicaties van het bedrijf heeft geen enkele bestuurder kennis van cyberveiligheid. De bescherming van persoonlijke gegevens is echter een belangrijke uitdaging binnen de sector, zeker omdat Snap meer wil inzetten op de opslag van gegevens.
Snapchat heeft zijn succes te danken aan het feit dat het geen gebruik heeft gemaakt van persoonsgegevens, in tegenstelling tot zijn concurrenten Facebook en Twitter. Het businessmodel van Snapchat is gebaseerd op het feit dat gegevens bijna onmiddellijk verwijderd worden nadat ze bekeken werden. Om de winstgevendheid van het bedrijf te verhogen, denken de oprichters echter na over nieuwe ontwikkelingen waardoor het systeem meer zou opbrengen. In een actualisering van de algemene voorwaarden van Snapchat, in oktober 2015, behoudt het bedrijf zich het recht voor de foto’s van gebruikers die in ‘live story’ worden geplaatst te reproduceren, te wijzigen, opnieuw te publiceren en te bewaren. De herziening van deze gebruiksvoorwaarden leidde tot een toevloed aan klachten van gebruikers, tenminste van degene die de gebruiksvoorwaarden van de apps die ze gebruiken goed lezen.
Het is sterk aanbevolen dat er in de raad van bestuur iemand zetelt die kennis heeft van gegevensbescherming en cyberveiligheid. Snap is immers actief op markten waar het regelgevend risico inzake de bescherming van persoonsgegevens toeneemt. In de Verenigde Staten, die goed zijn voor bijna 88 % van de inkomsten van het bedrijf, heeft de nieuwe regering aangegeven dat zij overheidsinstellingen toegang wil geven tot de gegevens van gebruikers van onlinetoepassingen, in naam van de heilige nationale veiligheid.
In de Europese Unie, goed voor 33 % van de gebruikers van Snap, zorgt de Algemene Verordening Gegevensbescherming, die naar verwachting zal worden ingevoerd in de eerste helft van 2018, ook voor enkele uitdagingen bij technologiebedrijven die beschikken over persoonsgegevens van EU-burgers. Die bedrijven zullen moeten voldoen aan steeds strengere vereisten op het vlak van de controle en veiligheid van de persoonsgegevens van hun gebruikers.
Belangenconflicten
Naast het onevenwicht op het vlak van de machtsverhoudingen en checks and balances, centrale thema’s op het vlak van deugdelijk bestuur, moeten we ook stilstaan bij eventuele belangenconflicten tussen het bedrijf en zijn oprichters.
Hoewel het gaat over relatief courante praktijken bij de lancering van startups, werden er door het bedrijf leningen verstrekt aan de twee oprichters. De twee leningen die werden aangegaan in augustus 2014 en februari 2016 werden echter volledig terugbetaald in september 2016.
Ten slotte maakt het bedrijf gebruik van juridisch advies van het advocatenkantoor waarvoor de vader van een van de oprichters werkt. En dat op een moment waarop de banden tussen familie en werk heel wat inkt doen vloeien …
Het is onmiskenbaar dat de beursintroductie van Snap verschillende best practices inzake deugdelijk bestuur met de voeten treedt: onafhankelijkheid en expertise van de raad van bestuur, efficiëntie van de interne controles, tegengewicht voor de almacht van bepaalde aandeelhouders enz.
Hoewel het statuut van startup een verklaring is voor de onvolmaaktheid van bepaalde structuren en een vlakke hiërarchische structuur, wat vrij typisch is voor een dergelijk bedrijf in deze fase van zijn ontwikkeling en in deze sector, blijft het moeilijk te verdedigen dat de democratische rechten van de minderheidsaandeelhouders zomaar worden afgepakt.
De activiteit van Snapchat is er duidelijk een die de volgende jaren succesvol zal blijven. Het valt echter nog af te wachten hoe het bedrijf de flexibiliteit die nodig is voor de dynamiek van zijn businessmodel zal kunnen verzoenen met de principes van deugdelijk bestuur, die beleggers en de burgermaatschappij steeds meer eisen voor de integriteit van het bedrijf en zijn ‘license to operate’.
______________________________________________________________
Beursintroductie van Snapchat: democratie opgeofferd voor technologische innovatie (Deel 1)
21/3/2017
Het feit dat de aandelen die door het moederhuis Snap worden aangeboden aan het grote publiek helemaal geen stemrechten hebben, druist in tegen het principe ‘één aandeel, één dividend, één stem’. Hiermee haalt het bedrijf zich de woede op de hals van institutionele beleggers, die fervente voorstanders zijn van dit principe inzake deugdelijk bestuur. Het enige recht dat aandeelhouders dus hebben, is zwijgen. Bovendien zal hun recht op informatie fors ingeperkt worden, aangezien de vennootschap door haar juridische structuur kan ontsnappen aan bepaalde essentiële informatievereisten voor professionele beleggers. Met andere woorden verlenen de beide stichters, die weliswaar een geniale toepassing op de markt hebben gebracht, zichzelf een absolute macht. Als je hier even bij stilstaat, is deze macht bijna niet betwistbaar en zijn er weinig ‘checks and balances’ van de traditionele controleorganismen.
Als u behoort tot de generatie X, bent u waarschijnlijk niet erg vertrouwd met de toepassing Snapchat. En toch worden de video’s op Snapchat maar liefst 10 miljard keer per dag bekeken! Het is de app van de generatie Z, die ook wel de ‘Snapchat-generatie’ wordt genoemd.
De generaties Y (Millennials tussen 19 en 35 jaar) en Z (Centennials tussen 0 en 18 jaar) vertegenwoordigen 59 % van de wereldbevolking. In de ontwikkelde landen vertegenwoordigen zij 90 % van de marktpenetratie van sociale netwerken en smartphones. Daardoor is het niet verwonderlijk dat de twee oprichters van de moedervennootschap Snap grootse plannen hebben voor hun app, en op 2 maart jongstleden besloten een beroep te doen op het openbare spaarwezen.
Hoewel experts op het vlak van demografie het er allemaal over eens zijn dat de generaties Y en Z verdraagzamer zijn en meer belang hechten aan vaste waarden zoals gelijkheid en billijkheid, opent de beursintroductie van de innovatieve startup een groot debat rond aandeelhoudersdemocratie.
De aandeelhouderstructuur van de vennootschap bestaat immers uit drie aandelenklassen:
- Aandelen van het type A die worden aangeboden aan het grote publiek en die geen enkel stemrecht hebben.
- Aandelen van het type B die worden aangeboden aan de stichters en aan de ingenieurs en andere belangrijke ontwikkelaars die de app mee hebben ontworpen. Elk aandeel heeft één stemrecht.
- Aandelen van het type C die worden aangehouden door de twee oprichters. Elk aandeel heeft 25 stemrechten.
Geen stemrecht, wat zijn de gevolgen?
Bij beursgenoteerde ondernemingen hebben de aandeelhouders dankzij de aandeelhoudersvergaderingen het recht om de raad van bestuur van de vennootschap te benoemen en te ontslaan. Die raad is verantwoordelijk voor de strategie en de toepassing ervan door het directiecomité.
Wanneer dit recht wordt afgeschaft, wordt de aandeelhoudersdemocratie geweld aangedaan, aangezien de aandeelhouders niets in de pap te brokken hebben over de raad van bestuur en geen aandeelhoudersresoluties mogen indienen over andere onderwerpen die hen na aan het hart liggen. Met andere woorden: ze hebben niets te zeggen.
Bovendien ontsnapt Snap aan de Amerikaanse verplichting van de ‘Say on pay’. Het verloningsbeleid van de toplui moet dus niet worden bekendgemaakt.
De twee stichters behouden de absolute macht met 89 % van de stemrechten van hun bedrijf, dat bijgevolg een privébedrijf blijft. De beide oprichters hebben zeggenschap over de verkiezing, het ontslag en de vervanging van de bestuurders, de beslissingen inzake fusies en overnames, kapitaalverhogingen, consolidatie en de gedeeltelijke of volledige verkoop van de bedrijfsactiva.
Bovendien heeft het bedrijf niets bekendgemaakt over een mogelijk opvolgingsplan wanneer een van beide stichters wegvalt. Wanneer vandaag de overeenkomst met een van beide stichters wordt opgezegd, behoudt die het vermogen om het bedrijf te controleren. Wanneer een van beide stichters niet meer in staat is om zijn taken uit te voeren of overlijdt, bezit de tweede alle stemrechten.
Bovendien is het bedrijf door de Amerikaanse ‘JOBS Act’ van 2012 erkend als ‘emerging growth company’. Hieruit vloeit voort dat de geauditeerde financiële reportings geen interne controle hoeven te ondergaan, en dat er geen financiële guidance hoeft te worden gegeven elk kwartaal of jaar. Dat is ook een belangrijk element waarmee beleggers rekening moeten houden. Enerzijds zullen beleggers zeer weinig publieke informatie hebben over het bedrijf, en dan alleen wat het bedrijf zelf wil bekendmaken. Anderzijds zijn de interne audits eveneens instrumenten waarmee het management op een onafhankelijke manier kan worden gecontroleerd. In dat opzicht is het interessant om vast te stellen dat in 2014 de externe auditor, PwC, meerdere tekortkomingen had vastgesteld bij de interne controle van Snap, met name een gebrek aan gekwalificeerde accountants. De raad van bestuur besliste in april 2016 PwC te vervangen door het auditbedrijf E&Y. De reden hiervoor werd niet bekendgemaakt.
Absolute macht voor de twee stichters: Snapchat innoveert
Het uitgeven van verschillende aandelenklassen is op zich niets nieuws. Zo krijgen langetermijnaandeelhouders in Frankrijk (die hun aandelen minimaal twee jaar bijhouden) dankzij de wet-Florange een dubbel stemrecht op hun aandelen.
Het komt zelfs redelijk vaak voor dat de oprichters van technologiebedrijven de controle willen behouden over hun geesteskind. Zo hadden Facebook en Google eveneens verschillende aandelenklassen uitgegeven toen ze naar de beurs kwamen. Zij hadden echter wel een stemrecht toegekend aan de publieke aandelen. Snapchat ‘innoveert’ door elk stemrecht voor de aandeelhouders botweg af te schaffen.
Bij de afsluiting van de IPO hadden CEO en medeoprichter Evan Spiegel eveneens voorkeursaandelen ontvangen die bijna 3 % vertegenwoordigen van de aandelen die werden uitgegeven bij de afsluiting van het aanbod. Die voorkeursaandelen worden onmiddellijk omgezet in aandeleneenheden die ondergeschikt zijn aan de aandelenklasse C, en zullen elk kwartaal worden uitbetaald aan de CEO in de loop van de volgende drie jaren. Deze verloning van de CEO wordt geschat op 624 miljoen dollar. Zonder een waardeoordeel te vellen over de ontwikkeling van een app zoals Snapchat, maar om de zaken in perspectief te stellen: het bedrijf heeft in zijn prospectus reeds een potentiële kost geboekt van 551 miljoen dollar voor deze verloning. In 2016 boekte Snap een verlies van 514 miljoen dollar.
Voor bedrijven zoals Snapchat is het erg belangrijk om de allerbeste ingenieurs en softwareontwikkelaars aan te trekken en te behouden. Op die manier blijft het bedrijf immers aan de top op het vlak van innovatievermogen. De oprichters hebben dat goed begrepen en willen de belangrijkste medewerkers laten participeren in het kapitaal van de onderneming via bonussen en andere regelmatige incentives.
De aanwezigheid van de CEO in de remuneratiecomités druist echter opnieuw in tegen de best practices op het vlak van de onafhankelijkheid van dit comité. Dit versterkt de greep die de oprichters hebben op het bedrijf nog meer.
__________________________________
Steeds ethischer ? Vrijwillig of gedwongen ?
2/2/2017
Hoewel het milieu en meer bepaald klimaatverandering het nieuws zullen blijven beheersen, wordt zakelijke ethiek steeds belangrijker. Enerzijds evolueert de regelgeving in die richting, of het nu gaat om proactieve regelgeving of vonnissen na de feiten. Anderzijds hebben de burgermaatschappij en beleggers steeds meer aandacht voor dit onderwerp, aangezien zakelijke ethiek invloed kan hebben op aandeelhouders en wereldwijde ongelijkheid.
Zakelijke ethiek kan immers mis lopen op drie belangrijke vlakken: corruptie, agressieve fiscale optimalisatie en anti-competitief gedrag.
Corruptie zorgt ervoor dat geld dat oorspronkelijk was bedoeld voor de openbare sector wordt gekanaliseerd in de richting van een elite met hoge inkomsten. Dat heeft als resultaat dat openbare instellingen dus slecht gefinancierd zijn en niet goed werken. De aandeelhouderswaarde wordt ook beïnvloed als gevolg van de kosten van mogelijke rechtszaken, het verlies van contracten en reputatierisico’s.
Extreme fiscale optimalisering zorgt ook voor een daling van de fiscale ontvangsten van de overheid, waardoor de financiering van basisdiensten in het gedrang kan komen. Opnieuw zijn openbare instellingen hierdoor slecht gefinancierd en werken ze niet goed.
Ten slotte kunnen prijsafspraken of het misbruiken van een dominante marktpositie de welvaartsverdeling beïnvloeden, van de laagste inkomens naar de hoogste. Dat komt vooral door de rechtstreekse inflatie van managerslonen. De aandeelhouders lopen ook het risico op rechtszaken en reputatieschade in een regelgevend kader dat steeds strenger wordt.
Aangezien de millennialsgeneratie kortom ongeveer 59 % van de wereldbevolking vertegenwoordigt en 88 % van hen wonen in opkomende landen, blijven hun consumptiegedrag, maar vooral de uitdagingen op het gebied van onderwijs, tewerkstelling en innovatie onze aandacht krijgen, omdat die van fundamenteel belang zijn voor de integratie en de welvaart van deze naar zingeving zoekende generatie.
_____________________________________________
Welke Vooruitzichten voor de financiering van de klimaatverandering in 2017?
24/1/2017
Klimaatverandering zal onmiskenbaar een hot topic blijven in 2017. Dat geldt ook voor de thema’s die ermee samenhangen, zoals de lagekoolstofeconomie en de groene emissies.
Klimaatverandering was immers een van de belangrijkste onderwerpen van 2016.
De vluchtelingencrisis waaraan de meeste Europese landen het hoofd moeten bieden, staat centraal in de politieke debatten in Duitsland, Turkije en andere, en houdt op de eerste plaats verband met het klimaat. Syrië werd geteisterd door een verwoestende droogte tussen 2006 en 2011, wat ervoor zorgde dat Syrische gezinnen talrijke dorpen rond Aleppo en de steden verlieten. Zowat 60 % van het landbouwareaal in Syrië werd de afgelopen jaren geteisterd door droogtes. Meerdere provincies in Turkije werden eveneens getroffen, net als Irak, dat nu heel wat klimaatvluchtelingen telt.
De kwetsbaarheid van het milieu maakt het tot een voedingsbodem voor de opkomst van geweld, politieke en maatschappelijke instabiliteit en extremistische groeperingen.
Hoewel de brexit geen reële invloed heeft gehad op het Europese engagement voor het klimaatakkoord van Parijs, zullen de gesprekken over de voortzetting van de relaties tussen de EU en het VK niet meer gaan over de dringendste en meest alarmerende onderwerpen, zoals klimaatverandering. De grote afwezige in het klimaatakkoord van Parijs is de koolstofprijs, waarvoor de EU een pioniersrol moet spelen met het oog op de klimaatonderhandelingen. Aangezien door de brexit de focust ligt op andere problemen, staat een belangrijk middel voor klimaatverandering van de EU, namelijk de ETS (emissions trading scheme) op de helling.
Ten slotte waren de Amerikaanse verkiezingen een echte verrassing. Trump zette een domper op het akkoord van Parijs. Nochtans zal de ongerustheid over zijn aanstelling er ongetwijfeld voor zorgen dat de ratificatie van het akkoord in een stroomversnelling terechtkomt. Zijn discours pro fossiele brandstof en zijn recente benoemingen van belangrijke posten, zoals de CEO van Exxon Mobil Rex Tillerson als Minister van Buitenlandse Zaken, de voormalige gouverneur van Texas Rick Perry als Secretaris voor Energie of de procureur-generaal van Oklahoma Scott Pruitt als hoofd van het milieuagentschap (EPA), bezorgen ons de koude rillingen. Die laatste verzette zich hevig tegen de maatregelen van de EPA, in het bijzonder het Clean Power Plan. De man, die komt uit de derde belangrijkste staat voor aardgas in de Verenigde Staten, zal ervoor zorgen dat de olie- en gassector de komende jaren zal profiteren van gunstmaatregelen.
Dat neemt niet weg dat de belangrijkste doelstelling van de toekomstige president tewerkstelling is in de Verenigde Staten. Als je weet dat het aantal banen in de Amerikaanse sector van de zonne-energie groter is dan dat in de steenkoolsector, ziet het ernaar uit dat de sector van de hernieuwbare energie niet in het gedrang zal komen. Die sector heeft de afgelopen jaren immers een dubbelcijferige banengroei gekend, die zelfs hoger lag dan 20 %. Dat is duidelijk beter dan in de olie- en gassector. De sector van de hernieuwbare energie heeft zijn kosten-batenratio aanzienlijk verbeterd. Dat zorgt ervoor dat het argument van verlieslatendheid vandaag niet meer opgaat. Bovendien vallen het milieubeleid en de toepassing van de normen die worden bepaald door de EPA regelmatig onder de bevoegdheid van de staten. Dat zijn met andere woorden dus de staten die meer eisen op tafel kunnen leggen, zoals Californië of de noordelijke staten, die koolstofuitwisselingsprogramma’s hebben lopen. De regelgeving en de marktwerking hebben er dus voor gezorgd dat een grote meerderheid van de bedrijven hun investeringen en desinvesteringen hebben aangepast aan een lagekoolstofeconomie, wat erg ingewikkeld zou zijn om terug te draaien.
Maar net zoals over de rest van het programma van Donald Trump bestaat er ook hier veel onzekerheid en onwetendheid.
De sneller dan verwachte ratificering van het klimaatakkoord van Parijs toont aan dat landen en bedrijven zich internationaal meer willen inzetten. Klimaatverandering is voor de meeste van hen een prioriteit. Ze zijn overtuigd van de noodzaak om actie te ondernemen en van de morele verplichting die eruit voortvloeit en begrijpen dat een lagekostenproductie energie-efficiënter is en economische winst met zich meebrengt. Vooral China neemt het stokje over van de Verenigde Staten en de EU, die immers andere zorgen hebben omdat ze zich er goed bewust van zijn dat sociale vrede verband houdt met vervuiling. De smog die de afgelopen dagen in de hoofdstad en in het noorden van het land hangt, verlamt de transportsector en de economie, en zorgt ervoor dat steeds meer Chinezen hun toekomst in vraag stellen.
Zelfs het toonaangevende Internationaal Energieagentschap (IEA) erkent voortaan dat het akkoord van Parijs baanbrekend is en een echte revolutie vereist in de energiesector. Het tempo van de decarbonisatie en de verbetering van de energie-efficiëntie moet radicaal verhoogd worden. Ook wordt het hoog tijd voor een fundamenteel andere allocatie van kapitaal.
In zijn recentste wereldwijde World Energy Outlook van 2016 vernoemt het zijn 450-scenario, dat steunt op het feit dat er 50 % kans is om de doelstelling te halen van maximaal 2 graden opwarming die werd vooropgesteld in het klimaatakkoord van Parijs. Dat is een vooruitzicht dat voortaan tot de mogelijkheden behoort.
Hoewel het een geschikte gelegenheid was om een ambitieuzer scenario te overwegen, dat gebaseerd is op een slaagkans van meer dan 50 %, toont dit nieuwe scenario aan dat er een revolutie heeft plaatsgevonden, wat de weg baant voor het gebruik van hernieuwbare energie in de industriële sectoren, de bouw en transport.
__________________________________
Duurzaamheidsanalyse : De Verenigde Staten, de zwaktes zijn gekend …
26/12/16
De duurzaamheidsanalyse van de landen bleek bijzonder zinvol tijdens de schuldencrisis in de eurozone, en heeft aangetoond dat het belangrijk is om naar duurzaamheidsuitdagingen te kijken op landenniveau. Op die manier kunnen we hun vermogen inschatten om hun schulden terug te betalen, in plaats van hun vermogen om de schuldgraad te laten stijgen. Het model steunt op de vijf grote duurzaamheidspijlers, namelijk transparantie en democratische waarden (1), bevolking, gezondheidszorg en welvaartsverdeling (2), milieu (3), onderwijs/innovatie (4) en economie (5).
Rekening houdend met de verschillende ESG-factoren scoren de Verenigde Staten onder het gemiddelde van de OESO.
Die zwakke duurzaamheidsscore is voornamelijk te wijten aan criteria op het vlak van milieu en maatschappelijk welzijn.
Enerzijds gebruiken de Verenigde Staten nog veel steenkool. Het is een goedkope energiebron, maar stoot veel broeikasgassen uit. Anderzijds blijft hernieuwbare energie in de totale energiemix van het land onder het gemiddelde.
Op maatschappelijk vlak is er zoals bekend veel sociale ongelijkheid in de Verenigde Staten, en de GINI-coëfficiënt toont dat gedeeltelijk aan. De gevangenisbevolking legt ook wat gewicht in de schaal. De alomtegenwoordigheid van obesitas is eveneens een probleem op middellange en lange termijn voor de bevolking, die is blootgesteld aan een aanzienlijk gezondheidsrisico en belangrijke financiële gevolgen.
Hoewel de Verenigde Staten over het algemeen een bevredigende score behalen op het vlak van democratie en burgerlijke vrijheden, betreuren we het feit dat ze het Internationaal Gerechtshof of de Ottawa-conventie over antipersoonsmijnen niet hebben erkend. Ook werd de doodstraf in bepaalde staten niet afgeschaft.
… te weinig sterktes
De Verenigde Staten blinken duidelijk uit op het vlak van innovatie. De Verenigde Staten behouden een voortrekkersrol op dat vlak, zowel op het vlak van R&D-uitgaven als het aantal geregistreerde patenten.
Innovatie is een belangrijke uitdaging voor ontwikkelde landen, en dat hebben de Verenigde Staten duidelijk begrepen. De tewerkstellingsgraad van immigranten ligt ook boven die van verschillende andere lidstaten, met name België, en wordt gedeeltelijk verklaard door het feit dat Amerika goed opgeleide immigranten wil aantrekken. De scholingsgraad van de Amerikaanse en Canadese immigranten ligt een stuk hoger dan die in Europa. Twee derde van de migranten die aankomen in de Verenigde Staten en Canada hebben immers een hoger diploma behaald, bijna het dubbele van in Europa.
Weinig verbetering te verwachten
De verklaringen van Donald Trump wijzen er niet op dat de situatie zal omkeren, wel integendeel. Hoewel het duidelijk wordt dat Trump het klimaatakkoord van Parijs, dat werd getekend door zijn voorganger, niet officieel zal opblazen, is het wel zo dat hij weinig moeite zal doen om de doelstellingen inzake de vermindering van broeikasgassen, die werden opgenomen in het akkoord, te bereiken. Zijn verklaringen tijdens de campagne ondersteunen duidelijk een verhoogde productie van steenkool, de herziening van de uitbating van de oliepijplijn Keystone XL, de exploitatie van olie en gas in Alaska en de Golf van Mexico.
Hoewel het ‘America First Energy Plan’ van Trump het belang van klimaatverandering verwerpt, tonen verschillende studies aan dat de VS erg kwetsbaar blijven op dit vlak: met name de ND GAIN-index toont aan dat Amerika kwetsbaarder blijft dan het gemiddelde OESO-land.
Het engagement om de vennootschapsbelasting te verlagen van 35 tot 20 % is eerder positief voor de fiscale transparantie van Amerikaanse ondernemingen, die er geen belang meer bij zullen hebben om hun winsten te laten belasten in landen met een lagere belastingvoet. Vandaag is het moeilijk om in te schatten of de repatriëring van winsten naar de VS de vermindering van de fiscale ontvangsten zal kunnen compenseren. En zal de toename van de tewerkstelling, de eerste doelstelling van het programma van Trump, voldoende zijn om dit alles goed te maken? Op korte termijn zijn zulke maatregelen weliswaar welkom, maar op middellange termijn is er wel een risico voor de financiering van het overheidsbeleid. Hoewel de maatregel niet gepaard gaat met een reële economische groei, zullen de onderwijs- en gezondheidssector als eerste getroffen worden door de besparingen van de Amerikaanse economie, die al fors met schulden beladen is. Een verbetering van de Amerikaanse score op deze twee duurzaamheidspijlers is dus moeilijk te voorspellen.
_________________________
Trump zet de strijd tegen klimaatverandering op de helling
22/11/2016
De 22e klimaattop van de Verenigde Naties (COP 22) was volop aan de gang in Marrakesh toen bekend geraakte dat Donald Trump op weg was naar het Witte Huis.
Hoewel de vrees dat de Brexit de ratificering van het klimaatakkoord van Parijs in het gedrang zou brengen snel wegebde, zitten we hier met een nieuw probleem dat het slagen van het akkoord, dat in werking is getreden, kan bemoeilijken.
Trump deed immers regelmatig straffe aankondigingen en gaf geregeld zijn mening over de klimaatverandering. Hij opperde in het bijzonder dat klimaatverandering een concept is dat was uitgevonden door de Chinezen om de concurrentiekracht van de Amerikaanse industrie aan te tasten.
De Verenigde Staten vertegenwoordigen 16,4 % van de wereldwijde uitstoot en dienen een belangrijke rol te spelen op het vlak van klimaatverandering en luchtkwaliteit. Bovendien zijn de Verenigde Staten, net als bij alle andere internationale onderhandelingen, een belangrijke gesprekspartner in de onderhandelingen over het klimaatbeleid.
Het resultaat van de Amerikaanse presidentsverkiezingen is dus van groot belang voor de toepassing van het klimaatakkoord van Parijs.
Op 4 november 2016 is het akkoord van Parijs in werking getreden, nadat het was geratificeerd door ten minste 55 partijen die 55 % van de wereldwijde uitstoot vertegenwoordigen. De COP 22-conferentie, die tot 18 november wordt georganiseerd in Marokko, wil de toepassing van het klimaatakkoord van Parijs op punt stellen. Het is immers noodzakelijk om het kader voor de toepassing van de verschillende klimaatplannen van de diverse partijen te definiëren. Die zijn echter moeilijk te vergelijken in de huidige staat, vóór 2020. De ratificering door een land zorgt ervoor dat zijn ‘beloofde’ nationale bijdragen een doelstelling worden, in plaats van louter ‘beloftes’.
De Amerikaanse machtsverhoudingen zorgen voor een systeem van checks and balances dankzij het Congres en de Senaat en neemt wat bezorgdheid weg over Donald Trump, die niet de enige is die aan het roer staat.
Hoewel hij heeft gezegd dat de Verenigde Staten het klimaatakkoord van Parijs zouden verlaten, is de praktische toepassing daarvan niet evident. Om de ratificering van het akkoord te negeren, moet het land immers een vooropzeg van drie jaar naleven, die in werking zou treden in het volgende jaar, dus in totaal vier jaar vanaf nu. Met andere woorden, indien Trump het akkoord zou opzeggen op de eerste dag van zijn presidentschap (20 januari 2017), zouden de Verenigde Staten verbonden blijven aan het akkoord tot januari 2021, dus in de periode waarin de uitstoot wordt teruggedrongen (2020-2030) en na de volgende presidentsverkiezingen. Het risico is dus beperkt. Dat neemt echter niet weg dat Trump technisch gezien eveneens kan beslissen dat de Verenigde Staten uit de kaderconventie voor klimaatverandering van de Verenigde Naties (CCNUCC) stappen. Daar is een opzegtermijn van slechts één jaar van toepassing, waardoor hij alle verplichtingen verbonden aan de CCNUCC, met inbegrip van het akkoord van Parijs, naast zich zou kunnen neerleggen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke stap zou kunnen rekenen op forse kritiek van de internationale diplomatie.
Naast een uitstap uit het klimaatakkoord verdedigt Donald Trump een vrije energiemarkt, goedkope energie voor de consument en de Amerikaanse industrie, en de energie-onafhankelijkheid van de Verenigde Staten. Zijn steun aan fossiele energie is zeer uitgesproken, en hernieuwbare energie, tenzij ze economisch competitief is, zal een negatieve invloed ondervinden.
Trump wil de productie van steenkool verhogen en de exploitatie van de oliepijplijn Keystone XL opnieuw bekijken, net als de productie van gas en olie in Alaska en de Golf van Mexico.
Dat zou uiteraard een ongelukkige beslissing zijn en een stap achteruit, nadat Obama op dat vlak heel wat vooruitgang had geboekt. De Verenigde Staten, die op het vlak van klimaatverandering achteraan het peloton bengelden, hebben na de twee ambtstermijnen van Obama immers meerdere belangrijke milieumaatregelen genomen, zoals het Clean Power Plan, het Climate Action Plan, de Clean Water Rule en het bilaterale klimaatakkoord dat werd afgesloten met China en heeft geleid tot het succes van de COP 21.
De benoeming van de 9e vacante zetel in het Hooggerechtshof zou beslissend kunnen zijn in de plannen van Donald Trump. Het Hooggerechtshof heeft immers de bevoegdheid om de wetten van het Congres die als niet-grondwettelijk worden beschouwd tegen te houden. De kandidaat die werd voorgedragen door Obama werd uiteindelijk niet gekozen, aangezien de verkiezingen voor de deur stonden. Het valt nog af te wachten of Trump erin zal slagen om een van zijn protegés te benoemen.
Tot slot zal de toepassing van het klimaatakkoord van Parijs een zware financiële last worden. De aankondiging van Trump om de Amerikaanse financiële steun aan de programma’s van de Verenigde Naties stop te zetten, is ook een belangrijk risico vanaf nu. De Verenigde Staten hebben in 2014 11,6 miljard dollar aan R&D voor het klimaat betaald. Ze ondersteunen voor 26,1 miljard dollar de klimaatmaatregelen volgens de American Recovery and Reinvestment Act van 2009. Ze hebben eveneens een eerste storting van 500 miljoen dollar gemaakt voor het Green Climate Fund, waarvoor ze 3 miljard dollar beloofden te storten. Hoewel dit op het eerste gezicht lage cijfers zijn in vergelijking met het bbp van het land, zijn ze belangrijk als je kijkt naar de omvang van de behoeften.
De snelheid waarmee het klimaatakkoord van Parijs werd geratificeerd, toont aan dat men zich terdege bewust is van het klimaatprobleem. Maar liefst 82 partijen die het akkoord hebben geratificeerd, bespreken momenteel de modaliteiten van de toepassing ervan. De overwinning van Trump zet ongetwijfeld een domper op de strijd tegen klimaatverandering. Laten we hopen dat de soep niet zo heet wordt gegeten als ze wordt opgediend.
_____________________________________________
Moeten we bang zijn van een ESG-rating voor beveks?
26/10/2016
“Help, mijn fonds gaat een ESG-rating krijgen!” Het wereldje van de beleggingsfondsen en beveks werd enkele maanden geleden door elkaar geschud. Morningstar kondigde toen aan dat het zijn databank zou uitbreiden met de ESG-ratings van fondsen.
Op basis van onderzoek naar milieu-, maatschappelijke en bestuurscriteria van het extra-financiële ratingbureau Sustainalytics kent Morningstar voortaan een ESG-rating toe aan de fondsen die in zijn databank zitten. Hoe beter het fonds scoort op het gebied van milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur, hoe meer planeten het krijgt.
Deze aankondiging zorgde voor nogal wat ophef en levendige reacties bij asset managers, aangezien deze rating betrekking heeft op alle beleggingsfondsen behalve de fondsen die beleggen in staatsobligaties, los van het feit of ze al dan niet een duurzaam beleggingsbeleid voeren en ESG-selectiecriteria toepassen binnen hun beleggingsproces. We zullen het niet opnieuw hebben over het gebrek aan definitie van ‘maatschappelijk verantwoord beleggen’. Dat is immers een ander debat, maar de bekendmaking van de ESG-rating van een fonds zou kunnen suggereren dat deze rating moet worden verbeterd, wat niet ieders bedoeling is.
Als klap op de vuurpijl kondigde de voornaamste concurrent van Morningstar/Sustainalytics, MSCI ESG Ratings, een gelijkaardig initiatief aan, waarbij ook wordt gekeken naar de ESG-kwaliteit van de beleggingsfondsen, maar dit keer op basis van de extra-financiële ESG-research van MSCI ESG Ratings.
Het is duidelijk dat er een hevige concurrentie wordt gevoerd om het marktleiderschap. Maar wat is uiteindelijk de doelstelling van dergelijke initiatieven? Wat schuilt er achter die ESG-rating en waarom is de sector er zo bang voor?
Een solide en strikte methodologie
Ongeacht over welke leverancier van zogenaamde extra-financiële informatie het ook gaat, de hulpbronnen op het gebied van research zijn solide. Er zijn immers 140-150 analisten die de verschillende sectoren en regio’s onder elkaar verdelen, om de bedrijven zo goed mogelijk te kunnen analyseren op het vlak van milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur. Ze concentreren zich op de meest materiële uitdagingen, in functie van hun respectieve sectoren, en kennen een rating toe aan elk van deze aspecten om de bedrijven te kunnen rangschikken van best voorbereid op ESG-uitdagingen tot minst voorbereid. Dat noemen we in het jargon van verantwoord beleggen een ‘best-in-class’-benadering.
Het beoordelingsproces, dat al sinds verschillende jaren bestaat, volgt voortdurend de vooruitgang op die op dat vlak geboekt wordt om zich zo steeds op de meest relevante en materiële criteria te kunnen richten.
We hebben het echter al eens gezegd op deze blog: de methodologie voor extra-financiële ratings voor bedrijven en de best-in-class-benadering hebben op verschillende vlakken de neiging om de voorkeur te geven aan internationale large caps. Dat gaat ten koste van de small caps, met name in de opkomende landen. Die voorkeuren komen uiteraard ook terug in de algemene rating van de beleggingsportefeuille.
Mijn fonds heeft drie wereldbollen, is dat goed of kan het beter?
Of de rating nu wordt toegekend in de vorm van een aantal wereldbollen (Morningstar) of een score van 0 tot 10 (MSCI ESG Ratings), wat betekent dit uiteindelijk voor de beleggers?
Waarschijnlijk niet erg veel. Het gaat hier immers over het gewogen gemiddelde van de ratings van individuele geanalyseerde bedrijven.
Eerst en vooral is het, net zoals bij elk gemiddelde, goed mogelijk dat een portefeuille belegd is in bedrijven met extreme profielen – met andere woorden, de slechtste bedrijven op het vlak van ESG-uitdagingen en de bedrijven die schoolvoorbeelden zijn op dat vlak – en dat men zo hetzelfde gemiddelde verkrijgt als een portefeuille die belegd zou zijn in geen enkel bedrijf onder aan het ESG-klassement maar zich tevreden zou stellen met bedrijven die een redelijk ESG-profiel hebben.
Vervolgens speelt de opvolging van de onderliggende effecten een belangrijke rol. Het zijn immers uitsluitend de effecten die worden opgevolgd door de researchagentschappen waarmee rekening wordt gehouden en de rating van de opgevolgde bedrijven wordt teruggebracht tot de totale score van de portefeuille. Met andere woorden, indien u belegd bent in een portefeuille die bestaat uit 4 multinationals die de nodige middelen hebben om de vragenlijsten in te vullen en te voldoen aan de eisen en programma’s van de onafhankelijke research en ook uit 25 Belgische en buitenlandse small caps die weinig opgevolgd worden, dan zal de rating van uw belegging uiteindelijk die van de 4 grote multinationals zijn. Die kan behoorlijk hoog liggen. Tezelfdertijd zal de portefeuille die belegd is in enkele mid caps, die doorgaans minder goede scores halen, een zwakkere totale rating van de portefeuille hebben doordat er misschien bedrijven in zitten die voortrekkers zijn op het vlak van milieu- of maatschappelijke duurzaamheid. Op die manier hebben bepaalde portefeuilles die fors belegd zijn in oliebedrijven een betere rating gekregen dan portefeuilles die belegd zijn in small caps die innovatief zijn op specifieke duurzaamheidsdomeinen.
We moeten bovendien ook aandacht hebben voor de categorie waarin uw beleggingsfonds is ondergebracht. Zo zal een wereldwijd fonds dat voornamelijk belegt in ontwikkelde landen waarschijnlijk een betere rating hebben dan een fonds dat eveneens wereldwijd belegt, maar meer is blootgesteld aan opkomende markten, aangezien er een sterke correlatie bestaat tussen de mate waarin men rapporteert en de ESG-kwaliteit. Hoe meer een bedrijf rapporteert over ESG-informatie, hoe hoger de ESG-kwaliteit. Men doet hier een poging om een ESG-model te standaardiseren, maar dat is niet altijd geschikt voor elke portefeuille en voor elke strategie. Indien men de score gaat terugbrengen tot een kwantitatief oordeel (planeten of een score van 0 tot 10) en vergelijkingen gaat maken, verliest de informatie aan detail en kan de diversiteit van de beleggingsbenaderingen minder goed tot zijn recht komen.
Er kan tot slot ook belangenvermenging ontstaan, waarbij de extra-financiële ratingbureaus geen slechte scores durven toe te kennen aan de bedrijven die hun cliënten zijn. Dat risico is echter kleiner, aangezien de extra-financiële ratingbureaus doorgaans vergoed worden door de beleggingsondernemingen die gebruikmaken van hun research voor hun beleggingsproces. De geanalyseerde bedrijven vergoeden de ratingagentschappen niet en hebben het recht om feedback te geven in verband met de rating en de controverses die hen worden verweten.
Het voordeel van de benadering … meer transparantie en bewustmaking
Hoewel ze forse kritiek krijgt van de vermogensbeheerders die uiteindelijk “niets gevraagd hadden”, heeft de benadering een dubbel voordeel. Ten eerste zal men door de bekendmaking van een bepaalde rating – die een zekere waarde heeft – stilstaan bij het nut ervan, en ook de oorsprong, de betekenis en de reden van bestaan. Hierdoor zullen beleggers meer nadenken over de integratie van de criteria op het vlak van milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur in beleggingsbeslissingen.
Ten tweede, hoewel ze in enige mate simplistisch is, zorgt ze ook voor meer transparantie, wat op middellange en lange termijn alleen maar goed nieuws kan zijn voor de belegger. Dankzij deze aanvullende informatie en deze transparantie is verantwoord beleggen, dat systematisch ESG-criteria wil integreren in beleggingsbeslissingen, in opmars bij alle beleggingsvormen. Hierdoor wordt er meer rekening gehouden met deze factoren binnen de financiële kringen en is er bijgevolg een groter hefboomeffect.
Het is ook de rol van verantwoorde beleggers om verbeteringen voor te stellen en om de ratingagentschappen te ondervragen over hun ratingproces. Op die manier kunnen we samen een verantwoord financieel systeem gericht op de middellange en lange termijn stimuleren.
_________________________
Brexit : welke impact op duurzaamheid ?
26/9/2016
De Brexit heeft heel wat inkt doen vloeien, zowel voor als na de aankondiging van 23 juni.
Hoewel er heel wat onzekerheid blijft over de gevolgen, maar ook over de modaliteiten van de Brexit, met name de deadline, kunnen we toch eens stilstaan bij de mogelijke impact van de engagementen op het vlak van milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur die het land genomen heeft, en in het bijzonder de invloed op het klimaatakkoord dat in december vorig jaar in Parijs werd bereikt.
Het engagement tegenover de VN-klimaattop (COP 21) in Parijs is genomen op Europees niveau.
Naast de doelstellingen voor 2020[1], heeft de EU ook de doelstellingen voor 2030 gedefinieerd. Concreet betekent dit een vermindering van 40 % van de uitstoot van broeikasgassen, een 27 % hogere energie-efficiëntie en een aandeel van 27 % hernieuwbare energie in het primaire energieaanbod. Deze doelstelling draait rond twee belangrijke assen waarbij ook het VK betrokken is: de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en het aandeel van hernieuwbare energie in het energieaanbod. Hoewel het Verenigd Koninkrijk op dat laatste aspect vertraging heeft opgelopen, scoort het wel goed op het eerste criterium. De uitstap uit de EU heeft een invloed op het engagement voor 2030.
Hoewel het VK inderdaad niet meer is opgenomen in de geaggregeerde statistieken van de EU, zal die laatste ofwel verplicht zijn om zijn engagement neerwaarts te herzien, ofwel om meer inspanningen te vragen van de overblijvende leden om te compenseren. Volgens berekeningen van HSBC zouden de Lidstaten moeten zorgen voor een bijkomende vermindering van 7,6 % om ervoor te zorgen dat de uitstoot van broeikasgassen met 40 % daalt. Het kan belachelijk lijken om dat te verdelen tussen 27 landen. Maar aangezien sommige landen die veel uitstoten zich hiertegen verzetten, is het verre van een eenvoudige taak. Bovendien wint de stem van de landen die veel uitstoten en die een zeker klimaatscepticisme aan de dag leggen, aan belang in het Europees Parlement na de uitstap van het VK, met name in het Oost-Europese blok. Dat brengt het engagement voor grotere inspanningen en dus ook om meer te investeren in de decarbonisatie van hun energiestelsels in het gedrang.
Hoewel dat toch gebeurde, kunnen we aannemen dat er eveneens een grotere impact zal zijn voor de bedrijven en sectoren die actief zijn in de Lidstaten die verplicht worden om bij te dragen tot de energietransitie. We kunnen zelfs nog verder gaan en ervan uitgaan dat er enkele delokalisaties zullen gebeuren naar regelgevingen die soepeler zijn op het vlak van uitstoot. Dat komt een beetje overeen met wat we zien op fiscaal vlak … naar het land dat het meeste biedt …
De EU kan ook aankondigen dat haar engagement neerwaarts wordt herzien, een boodschap die behoorlijk negatief zou zijn gelet op het belang van deze uitdaging en het spoedeisende karakter.
Dat neemt niet weg dat het Verenigd Koninkrijk zich eveneens sterk kan engageren op het vlak van klimaatverandering, met of zonder de EU. We moeten immers benadrukken dat het land in 2008 de Climate Change Act heeft goedgekeurd. Die blijft nog steeds van toepassing en mikt op een reductie van 80 % van de broeikasgassen tegen 2050. Bovendien bestaat er op nationaal niveau wel degelijk een comité voor klimaatverandering dat werkt aan de engagementen van het land op het gebied van de vermindering van de broeikasgassen en energie-efficiëntie. Zoals we hierboven reeds hebben aangehaald, heeft het VK op dat gebied aanzienlijke resultaten geboekt. In de periode 1990-2014 is het energieverbruik van het land met 10 % gedaald terwijl het bbp met 65 % is toegenomen. Ter vergelijking daalde het verbruik in de 28 EU-lidstaten met gemiddeld 4 % en steeg het bbp met 49 %. Ten slotte kan het VK het klimaatakkoord van Parijs als individueel land goedkeuren, net zoals elk ander land.
Het Verenigd Koninkrijk doet het beter dan de EU op het vlak van energie-efficiëntie in de periode 1990-2014
Op het gebied van hernieuwbare energie heeft het land nog werk voor de boeg en is er geen enkel risico dat de doelstellingen van de EU vertraging oplopen. Hernieuwbare energie vertegenwoordigde in 2014 immers slechts 6,93 % van het primaire energieaanbod in het Verenigd Koninkrijk, in vergelijking met 12,53 % in de Europese Unie. De evoluties, met name het engagement van de regering om meer in te zetten op kernenergie en gas, doen vermoeden dat het land noch de doelstelling van 2020 noch die van 2030 zal halen.
De talrijke onzekerheden als gevolg van de Brexit roepen ook verschillende vragen op over de mogelijke invloed op het vlak van het milieu-engagement, met name het klimaatakkoord van Parijs, dat als historisch wordt beschouwd voor de bewustwording van het koolstofrisico.
Hoewel er veel onzekerheid heerst op dit vlak en er meerdere scenario’s mogelijk zijn, moeten we erkennen dat het voornaamste risico op korte termijn de laattijdige goedkeuring van het klimaatakkoord door de EU is. Ter herinnering, het klimaatakkoord dat in december jongstleden werd bereikt, wordt van kracht indien het wordt goedgekeurd door ten minste 55 partijen die minimaal 55 % vertegenwoordigen van de globale uitstoot van de planeet. Hoewel 197 partijen het vandaag hebben toegepast, werd het akkoord eind juni slechts goedgekeurd door 19 partijen die samen 0,18% van de globale uitstoot vertegenwoordigden. De EU moet 28 lidstaten en 12,1% van de uitstoot vertegenwoordigen en hierdoor een belangrijke bijdrage leveren tot het slagen van de goedkeuring. De Brexit zorgt ervoor dat deze goedkeuring vertraging oploopt en de doelstelling van de 55 partijen en 55 % van de uitstoot verder weg lijkt. Hoewel het klimaat niet de prioriteit is van de discussies over de uitstapmodaliteiten, blijft klimaatverandering een actuele uitdaging die een globaal, ambitieus en spoedig antwoord vereist.
[1] De EU engageert zich voor een vermindering van 20 % van de uitstoot van de broeikasgassen, een verbetering van 20 % van de energie-efficiëntie en een aandeel van 20 % van hernieuwbare energie in de energievoorziening. De opgesomde doelstellingen moet men interpreteren in verhouding tot het referentiejaar 1990.
__________________________________
Principes voor Verantwoord Beleggen van de Verenigde Naties: al 10 jaar oud!
25/7/2016
De Principes voor Verantwoord Beleggen, gesponsord door de Verenigde Naties, vieren dit jaar hun tiende verjaardag. Gezien de indrukwekkende stijging van het aantal ondertekenaars en de activa onder beheer, zijn de zes principes duidelijk een succes.
Grafiek : Evolutie van de ondertekenaars van de Principes voor Verantwoord Beleggen (UN PRI)
Ter herinnering, de zes principes willen best practices bevorderen om de toepassing van ESG-criteria (milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur) te stimuleren en om een duurzamer financieel systeem te promoten dat meer op de lange termijn gericht is.
Hoewel de principes niet bindend zijn maar eerder richtinggevend, zijn de ondertekenaars van de PRI sinds twee jaar verplicht om verslag uit te brengen over de toepassing van de principes binnen de organisatie. Deze verplichte rapportage is voor de PRI al een eerste succes geweest, doordat ze er een zeker gewicht aan toekennen. Bovendien vormt de vooruitgang van de PRI op basis van deze jaarlijkse rapportage ook een manier om na te gaan of de toepassing van de principes in gunstige zin evolueert. De ondertekenaar wordt op de hoogte gebracht van de vooruitgang die werd geboekt bij de toepassing van de principes. Die wordt dan vergeleken met de andere ondertekenaars met een gelijkaardige omvang of met de partijen die in hetzelfde jaar ondertekend hebben. Er wordt ook gekeken welke verbeteringen er nog gedaan kunnen worden.
Het engagement voor de PRI verklaart de toenemende integratie van ESG-criteria in beleggingsbenaderingen, of ze nu een formele duurzame doelstelling hebben of niet. Bovendien is het ook een incentive geweest voor beleggers om meer hun verantwoordelijkheid als aandeelhouder op te nemen en motiveert het gedeeltelijk de toename van aandeelhoudersengagementen ten overstaan van de bedrijven. Het biedt ook de gelegenheid om samen met andere ondertekenaars aanwezig te zijn op een platform dat samenwerking mogelijk maakt, en dat is een grote troef voor kleinere spelers.
Vandaag doen de PRI een beroep op hun ondertekenaars, om de doelstelling voor het komende decennium te bepalen. De eerste doelstelling bestond erin om de financiële wereld bewuster te maken over het belang van ESG-doelstellingen. De volgende, getiteld “van bewustwording naar impact”, wil meer impact krijgen en tastbare resultaten neerzetten om een eerlijkere en duurzamere economische ontwikkeling te behalen. De projecten en initiatieven zullen begin 2017 worden voorgesteld op basis van de voorstellen die worden gedaan in de communicatie aan de ondertekenaars. Er werden reeds bepaalde pistes voor verbetering geïdentificeerd, zoals duidelijker gedefinieerde doelstellingen en ambities of het streven naar een grotere impact op de ‘echte wereld’. Er wordt ook nagedacht over de integratie van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties met de PRI.
Door te overleggen met de ondertekenaars van de PRI worden de actoren van de financiële wereld opnieuw bewuster gemaakt van de noodzaak om de financiële wereld duurzamer te maken en meer op de lange termijn te richten. Daar kunnen we alleen maar blij om zijn!
_____________________________________________
Welke lessen kunnen we trekken uit drie jaar duurzaamheidsanalyse van opkomende landen?
23/6/2016
In 2013 leek het ontwikkelingsniveau van opkomende landen niet voldoende om hun duurzaamheid te evalueren.
Welnu, na drie jaar analyse door onze experts lijkt het onderwerp wel zijn relevantie te hebben aangetoond!
Een benadering op maat van de opkomende landen
Om te kunnen omgaan met de specifieke eigenschappen van de opkomende landen, werd de duurzaamheidsmethodologie uiteraard aangepast aan de problematieken van het universum. Hoewel het model gebaseerd is op de vijf grote duurzaamheidspijlers, namelijk transparantie en democratische waarden (1), bevolking, gezondheidszorg en welvaartsverdeling (2), milieu (3), onderwijs/innovatie (4) en economie (5), zijn de parameters verschillend en zijn ze gericht op de grote uitdagingen waarmee deze landen geconfronteerd worden. We denken dan aan toegang tot schoon water, basisonderwijs en respect voor politieke rechten en burgerlijke vrijheden.
Bovendien wordt de ontwikkelde methodologie elk halfjaar herzien door een denktank met externe experts om ervoor te zorgen dat het model constant verbeterd wordt. Zo zijn over de laatste drie jaar de informatiebronnen sterk verbeterd, en is er steeds meer informatie voorhanden voor een groter aantal landen. Bovendien is de methodologie ook steeds beter geworden, met name door het toevoegen van bijkomende indicatoren en de toename van het aantal geanalyseerde landen. Dat aantal is immers gestegen van 84 landen in 2013 tot 87 vandaag.
Het evalueren van de vooruitgang, essentieel binnen het geanalyseerde universum
De laatste verbetering van de methodologie heeft betrekking op de weging van de trendindicator in de evaluatie van de duurzaamheidsprestaties van de landen. De bedoeling van de trendindicator is om na te gaan hoe een land evolueert en vooruitgang boekt op de verschillende duurzaamheidsassen. Dat wordt bekeken aan de hand van de vooruitgang die de afgelopen drie jaar werd geboekt. In het jongste klassement is het gewicht van die trendindicator verhoogd van oorspronkelijk 25 % naar 50 % vandaag. Dat betekent dat de vooruitgang die een land boekt even belangrijk is als zijn absolute positie.
Een analyse die zeker relevant is!
Hoewel talrijke waarnemers denken dat het te vroeg was om de duurzaamheid van opkomende landen te bekijken, tonen de analyses van de performance van dit universum aan dat een dergelijke aanpak zeker een toegevoegde waarde heeft.
Door zich eerst en vooral te richten op de aspecten transparantie en democratische waarden, zorgt de methodologie ervoor dat er een eerste inschatting kan worden gemaakt van de politieke context van het land en zijn stabiliteit. Er wordt met name gekeken naar de kwaliteit van de overheidsinstellingen, de transparantie of zijn gebrek daaraan (mate van corruptie en persvrijheid), en de eerbied van de fundamentele rechten van de bevolking (politieke rechten en burgerlijke vrijheden). De analyse van de bevolking en haar welzijn brengt eveneens zwaktes alsook de ontevredenheid van de bevolking in kaart. Deze kunnen instabiliteit teweegbrengen, wat nefast is voor investeringen.
In het kader van een investering in overheidsschuld, zijn performance en het verminderen van de risico’s erg belangrijk. De bijdrage van de duurzaamheidsfilter wordt belangrijker naarmate de markten volatieler en pessimistischer zijn, en dat toont aan dat een dergelijke tool kan zorgen voor een beter begrip van de risico’s.
Een zekere voorspelbaarheid?
De evolutie van bepaalde landen in de afgelopen drie jaar is eveneens interessant in het licht van een potentiële investering.
Nemen we bijvoorbeeld Argentinië, dat onlangs opnieuw op de internationale kapitaalmarkten is gekomen, met verbazend succes.
Argentinië, dat een schoolvoorbeeld is van een land dat zijn staatspapier in faling zag gaan, is zeer recent teruggekeerd naar de internationale schuldmarkten met obligaties op 3, 5, 10 en 30 jaar. De emissie, die samenviel met een verhoging van de kredietwaardigheid door de drie belangrijkste ratingbureaus, kende een ongezien succes waarbij 15 miljard dollar werd opgehaald.
Eind maart sloot de Argentijnse senaat de uitvoering af van een akkoord dat in februari werd gesloten tussen de overheid en de houders van Argentijns schuldpapier, die slachtoffer waren van de helaas befaamde default in 2001 en die een haircut van 70 % hadden geweigerd tijdens de onderhandelingen in 2005 en 2010. De afsluiting van dit dossier was noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Argentinië opnieuw toegang zou krijgen tot de internationale kapitaalmarkten, na 15 jaar uitgesloten te zijn geweest.
De verschillende stappen werden positief onthaald door beleggers en kredietbureaus, aangezien ze aangeven dat het land een betere solvabiliteit en liquiditeit heeft. Desondanks geven de duurzaamheidsanalyse en de evolutie ervan tijdens de afgelopen drie jaar niet het nodige vertrouwen om opnieuw in Argentijnse schuld te gaan beleggen. De duurzaamheid van het land evolueert immers niet in positieve zin. Integendeel, het land is in de afgelopen drie jaar 17 plaatsen gedaald. Met betrekking tot economische duurzaamheid, bengelt het land onderaan het klassement, op ruime afstand van buurland Chili. Met uitzondering van het tekort op de lopende rekening liggen de prestaties van het land een heel eind onder het gemiddelde van het geanalyseerde universum. Het gebrek aan competitiviteit van de economie hangt nauw samen met de problematieken op het vlak van transparantie en democratische waarden. De vergaande institutionele crisis is met name het resultaat van een gebrekkig bestuur, corruptie en ethische kwesties, en dus ook van een repressief economisch beleid. Het land daalt in het klassement op het vlak van corruptie, maar ook op het vlak van politieke rechten en burgerlijke vrijheden. Er is bovendien ook een sterke ongelijkheid binnen de bevolking. De gezondheidszorg en de vruchtbaarheidsgraad liggen eveneens onder het gemiddelde van het universum. De levensverwachting gaat bovendien achteruit. Daardoor ligt het land bijvoorbeeld ver achter op zijn Chileense buur.
Op het vlak van onderwijs mogen we echter hoop koesteren. Hoewel de uitgaven in dat domein laag blijven, is het merendeel van de bevolking geletterd, meer dan in Chili, en het aantal kinderen dat het basisonderwijs heeft afgemaakt ligt relatief hoog, en is opnieuw beter dan in Chili.
De Argentijnse schuld ligt op het moment dat dit artikel wordt geschreven bijna even hoog als de Braziliaanse schuld. Dat is moeilijk te verantwoorden vanuit duurzaamheidsoogpunt.
In de afgelopen drie jaar moeten we ook de concrete resultaten van de Millenium Development Goals benadrukken. Die zijn bijzonder zichtbaar op het vlak van kindersterfte, onderwijs (toegang tot het onderwijs), toegang tot water en het terugdringen van armoede. De behaalde resultaten, in combinatie met de toename van het gewicht van de trendindicator naar 50 %, heeft er met name voor bepaalde Afrikaanse landen voor gezorgd dat ze fors zijn gestegen in het klassement. We moeten de opvolgers van de Millenium Development Goals van nabij opvolgen, met name de Sustainable Development Goals. We mogen hun directe impact op de duurzaamheidsassen niet onderschatten.
Er is geen twijfel dat een duurzaamheidsanalyse toegevoegde waarde creëert voor elke beleggingsbeslissing.
_____________________________________________
Wat is de waarde van de duurzaamheid in emerging markets?
18/5/2016
Duurzaamheidsanalyse in opkomende landen is erg zinvol! De volgende vijf pijlers definiëren de duurzaamheid van een land: transparantie en democratische waarden (1), bevolking, gezondheidszorg en welvaartsverdeling (2), milieu (3), onderwijs/innovatie (4) en economie (5). Het is natuurlijk belangrijk om de bijzondere kenmerken van de opkomende landen te kennen en om de methodologie aan te passen aan de specifieke problematieken van het universum. De doelstelling is dus om de voornaamste uitdagingen te identificeren waarmee deze economieën worden geconfronteerd, en zo te bepalen welke economieën het beste in staat zijn een duurzame groei te realiseren. Wanneer een land een groei met twee cijfers optekent terwijl het niet kan voorzien in de primaire en levensnoodzakelijke behoeften van de bevolking, komt de duurzaamheid van de groei op middellange en lange termijn in het gedrang.
De parameters zijn verschillend en richten zich op de grootste uitdagingen van deze economieën, zoals toegang tot water, basisonderwijs en het naleven van politieke rechten en burgerlijke vrijheden. Bovendien wordt de methodologie elk halfjaar herzien door een denktank met externe experts om ervoor te zorgen dat het model constant verbeterd wordt. Zo zijn over de laatste drie jaar de informatiebronnen sterk verbeterd, en is er meer informatie voorhanden voor een groter aantal landen. Bovendien is de methodologie ook steeds beter geworden, met name door het toevoegen van bijkomende indicatoren en de steeds uitgebreidere analyse van landen, die tussen 2013 en 2016 steeg van 84 naar 87 economieën.
Hoewel het volgens sommigen te vroeg kan lijken om de duurzaamheid van opkomende landen te bekijken in het licht van maatschappelijk welzijn, milieu en deugdelijk bestuur, aangezien ze nog in volle groei zijn, is het wel relevant om stil te staan bij de groeidynamiek en de vooruitgang die deze landen hebben geboekt. Zo moet het aspect ‘evolutie’ integraal deel uitmaken van het analysemodel. Na rijp beraad hebben we zelfs besloten om het gewicht van deze trendindicator op te trekken tot 50 %, waarmee we willen aantonen dat voor opkomende landen de vooruitgang die de afgelopen jaren werd geboekt ons even belangrijk lijkt als de huidige resultaten.
Hoewel veel waarnemers denken dat het te vroeg was om de duurzaamheid van opkomende landen te bekijken, tonen de analyses van de performance van het universum aan dat een dergelijke aanpak zeker een toegevoegde waarde heeft.
Door zich eerst en vooral te richten op de aspecten transparantie en democratische waarden, zorgt de methodologie ervoor dat er een eerste inschatting kan worden gemaakt van de politieke context van het land en zijn stabiliteit. Er wordt met name gekeken naar de kwaliteit van de overheidsinstellingen, hun transparantie of het gebrek daaraan (mate van corruptie en persvrijheid), en de eerbied van fundamentele rechten van de bevolking (politieke rechten en burgerlijke vrijheden). De analyse van de bevolking en haar welzijn brengt eveneens zwaktes alsook de ontevredenheid van de bevolking in kaart. Deze kunnen instabiliteit teweegbrengen, wat nefast is voor investeringen.
De evolutie van bepaalde landen in de drie afgelopen jaren is eveneens interessant in het licht van de actualiteit. Nemen we bijvoorbeeld Argentinië, dat onlangs opnieuw op de internationale kapitaalmarkten is gekomen, met verbazend succes. Argentinië, dat een schoolvoorbeeld is van een land dat zijn staatspapier in faling zag gaan, is zeer recent teruggekeerd naar de internationale schuldmarkten met obligaties op 3, 5, 10 en 30 jaar. De emissie, die samenviel met een verhoging van de kredietwaardigheid door de drie belangrijkste ratingbureaus, kende een ongezien succes waarbij 15 miljard dollar werd opgehaald. Eind maart sloot de Argentijnse senaat de uitvoering af van een akkoord dat in februari werd gesloten tussen de overheid en de houders van Argentijns schuldpapier, die slachtoffers waren van de helaas befaamde default in 2001 en die een haircut van 70 % hadden geweigerd tijdens de onderhandelingen in 2005 en 2010. De afsluiting van dit dossier was noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Argentinië opnieuw toegang zou krijgen tot de internationale kapitaalmarkten, na 15 jaar uitgesloten te zijn geweest.
De verschillende stappen werden positief onthaald door beleggers en kredietbureaus, aangezien ze aangeven dat het land een betere solvabiliteit en liquiditeit heeft. Desondanks geven de duurzaamheidsanalyse en de evolutie ervan tijdens de afgelopen drie jaar niet het nodige vertrouwen om opnieuw in Argentijnse schuld te gaan beleggen. De duurzaamheid van het land evolueert immers niet in positieve zin. Integendeel, het land heeft in de afgelopen drie jaar 17 plaatsen verloren. Met betrekking tot economische duurzaamheid, bengelt het land onderaan het peloton, op ruime afstand van buurland Chili. Met uitzondering van het tekort op de lopende rekening liggen de prestaties van het land een heel eind onder het gemiddelde van het geanalyseerde universum. Het gebrek aan competitiviteit van de economie hangt nauw samen met het gebrek aan transparantie en democratische waarden. De vergaande institutionele crisis is met name het resultaat van een gebrekkig bestuur, corruptie en een ethische kwestie. Dat leidt bijgevolg tot een repressief economisch beleid. Het land daalt in het klassement wat betreft corruptie, maar dat geldt ook voor de politieke rechten en burgerlijke vrijheden. Er is bovendien ook een sterke ongelijkheid binnen de bevolking. De preventie inzake gezondheid en de vruchtbaarheidsgraad liggen eveneens onder het gemiddelde van het universum. De levensverwachting gaat achteruit. Daardoor ligt het land bijvoorbeeld ver achter op zijn Chileense buur.
Op het vlak van onderwijs mogen we echter hoop koesteren. Hoewel de uitgaven in dat domein laag blijven, is het merendeel van de bevolking geletterd, meer dan in Chili, en het aantal kinderen dat het basisonderwijs heeft afgemaakt ligt relatief hoog, en is opnieuw beter dan in Chili.
Dankzij deze analyse kunnen we nagaan of een belegging in Argentijns schuldpapier duurzaam is. De tijd zal uitwijzen of het engagement voor een nieuw beleid werkelijkheid is.
Net zoals voor de andere landen, zal het van belang zijn om de komende jaren te kijken naar de resultaten in plaats van de aankondigingen. Dat toont het echte engagement aan van een land in het licht van de huidige uitdagingen. De overheden hebben duidelijk ook een belangrijke rol te spelen en moeten hun verantwoordelijkheid opnemen.
_________________________
Debat over beleggingsoplossingen in het kader van lage rentevoeten en scherpere eisen
20/4/2016
Marktparticipanten en houders en beheerders van activa stellen zich vragen bij meer actief beheer en het gebruik van afgeleide producten om een antwoord te bieden op de ultralage rentevoeten. Er zijn weinigen die de scherpere eisen van verantwoord beleggen in verband brengen met de context van lage rentevoeten. Bovendien leidt de zoektocht naar elk basispunt en de jacht op kosten ertoe dat de plaats die wordt toegekend aan een duurzame allocatie vermindert.
Twee reacties in dit verband:
- Duurzaam beleggen zou niet mogen worden beschouwd als een niche waaraan slechts een klein deel van de allocatie van een portefeuille wordt gewijd. Integendeel, verantwoord beleggen moet worden opgenomen binnen het beheer als een echte beheerstool.
- Duurzaam beleggen is geen kostenpost als gevolg van een vermindering van de diversificatie van de universums. Het draagt immers bij tot de optimalisatie van de risico-/rendementsverhouding, waardoor er net rendement kan worden gemaakt tegen de achtergrond van lage rentevoeten, maar niet tegen gelijk welke prijs.
In het kader van actief beheer biedt verantwoord beleggen dat is geïntegreerd in het beleggingsproces, zowel aan het begin als het einde van de waardeketen een andere kijk op beleggingen. Hierdoor gaan mensen zich meer vragen stellen over de werkelijke bedoelingen van het management en het businessplan en gaan ze dus ook de vergoeding van het genomen risico beter begrijpen.
In het kader van de ultralage rentevoeten, die nu al een tijdje een marktgegeven zijn, is verantwoord beleggen een optie om in overweging te nemen.
De zoektocht naar rendement heeft heel wat beleggers eind 2012 in de richting van schuldpapier van opkomende landen geduwd. In die activaklasse is een duurzame en verantwoorde beleggingsaanpak bijzonder zinvol, aangezien hierdoor de meest risicovolle landen en meest instabiele schulden kunnen worden geïdentificeerd.
De drie afgelopen jaren, die werden gekenmerkt door een uitgesproken instabiliteit van het schuldpapier uit opkomende landen, hebben we de bijdrage van onze duurzaamheidsfilter van de landen kunnen aantonen. Door dieper in te gaan op duurzaamheidsdimensies zoals transparantie en democratische waarden (1), bevolking, gezondheidszorg en welvaartsverdeling (2), milieu (3), onderwijs/innovatie (4) en economie, kunnen we de landen identificeren die het verst staan op het gebied van duurzaamheid, en een betere inschatting maken van de risico’s waarmee de minder goed geplaatste landen geconfronteerd worden. Er werd aangetoond dat de filter een aanzienlijke bijdrage heeft tot de alfa van de strategie in neergaande markten, aangezien hij een stabiliserende factor is en extreme risico’s uitschakelt. Hierdoor daalt de portefeuille in mindere mate dan de markten (bèta lager dan één). In opgaande markten is deze bijdrage minder groot, waardoor de expertise op het vlak van het beheer een grotere bijdrage kan leveren tot de waardecreatie. Ze blijft echter wel positief, zodat de portefeuille deelneemt aan de rally met een bèta gelijk aan één.
De lage rentevoeten houden ook aan omdat de groei zwak is. In een dergelijke omgeving is het aangewezen om op zoek te gaan naar bedrijven van hoge kwaliteit. Duurzame bedrijven maken hier de facto deel van uit. Dit zijn bedrijven die op lange termijn kunnen overleven en dus rekening houden met de uitdagingen op het gebied van milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur waarmee ze geconfronteerd worden. Enerzijds kan de analyse op het gebied van verantwoord beleggen extreme risico’s helpen vermijden door bedrijven die niet goed voorbereid zijn op de uitdagingen van morgen te identificeren.
Anderzijds zijn de bedrijven die zullen overleven degene die innoveren en de huidige uitdagingen beschouwen als de opportuniteiten van morgen. Bedrijven van hoge kwaliteit worden vaak gelijkgesteld met dure aandelen. Hoewel de waardering inzake koers-winstverhouding hoog kan lijken in vergelijking met de sectorgenoten, moet het hogere groeipotentieel op middellange en lange termijn niet onderschat worden. Beleggers zijn bereid om meer te betalen voor groei. Deze bedrijven zijn erg innovatief, competitief en beschikken over meer prijszettingskracht dan hun sectorgenoten, met name dankzij aanzienlijke instapdrempels. Op middellange en lange termijn zijn het de winsten van de bedrijven die de waardecreatie voor aandeelhouders bepalen. Die zijn bijgevolg bereid om een hogere premie te betalen voor een meer consistente winstgroei.
De selectie van individuele waarden is dus bijzonder belangrijk, en de interactie tussen de beheersexpertise en verantwoord beleggen is van essentieel belang om een globale analyse te maken van een bedrijf en alle uitdagingen waarmee het wordt geconfronteerd in kaart te brengen. Daarom is duurzaam beleggen geen niche, maar een geïntegreerde benadering die een onderneming als geheel bekijkt, in het licht van alle stakeholders.
Verantwoord beleggen is dus een hulpmiddel voor het beheer om rendement te behalen met een berekend risico, en biedt op zich een antwoord op de lage rentevoeten.
_________________________________
Corruptie brengt niet op?
17/3/2016
Dat is een interessante conclusie van de bijzonder gerenommeerde Harvard Business School[1].
Terwijl heel wat mensen blijven geloven dat het onmogelijk is om in bepaalde regio’s van de wereld zaken te doen zonder smeergeld te betalen, heeft deze studie de unieke kans gehad om toegang te krijgen tot vertrouwelijke gegevens over de strijd tegen corruptie. Er werd een steekproef geanalyseerd van bijna 480 multinationals in 32 landen. Hoewel corruptie de lokale omzet wel een duwtje in de rug geeft, is het globale effect op de financiële parameters van een bedrijf onbestaande.
De omzetgroei over de laatste drie jaren van de bedrijven die de meest uitgewerkte programma’s tegen corruptie hebben, bedraagt gemiddeld 2,6 %, tegenover een gemiddelde groei van 14,1 % voor de bedrijven met de minste scrupules. Dat vertaalt zich echter niet in een superieur aandelenrendement voor die laatste en toont aan dat de kostprijs van corruptie niet wordt gecompenseerd door een omzetstijging.
In het licht van de verdeelde meningen die bestaan over lokale corruptiepraktijken, veronderstelden bedrijfsleiders vaak op een conventionele manier dat er in grote delen van de wereld geen keuze bestond en dat compensatiemethodes die traditioneel gebaseerd waren op omzetgroei deze aanpak verder hebben versterkt. Nochtans, zoals het aandelenrendement al aangeeft, worden de kosten van contracten die op een corrupte manier werden binnengehaald niet gecompenseerd door de winst die wordt gehaald op omzettoenames. Bovendien is het reputatierisico aanzienlijk aangezien het bemiddelingsrisico hoger is. De studie toont immers aan dat de eerste helft van het bestudeerde klassement niet in de pers in verband werd gebracht met een corruptiezaak terwijl 25 % van de rest van de steekproef de afgelopen drie jaar werd vernoemd in minstens vijf persartikels die te maken hebben met corruptie.
Voor hun onderzoek hadden de auteurs George Serafeim en Paul Healy toegang tot de corruptie-indices van bedrijven, opgesteld door de ngo Transparency International. Transparency International publiceert immers elk jaar een allesomvattende studie over de mate van corruptie binnen multinationals en baseert zich daarbij op 14 indicatoren die betrekking hebben op de strategie voor de strijd tegen corruptie, het beleid daaromtrent en de controlesystemen. De twee auteurs hebben de indicatoren van Transparency International, die gebaseerd zijn op het principe van zelfrapportage, eveneens aangevuld met hun eigen onderzoek, met name naar de regelgeving die van toepassing is en de opvolging van de strijd tegen corruptie. Ze hebben ook gekeken naar de risico’s die corruptie met zich meebrengt, zoals de mate waarin smeergeld voorkomt in bepaalde sectoren of landen van oorsprong van de bedrijven. Ten slotte hebben ze de bestuursmodellen van bedrijven tegen het licht gehouden, in het bijzonder de onafhankelijkheid van de raden van bestuur. Hun eigen factoren hebben duidelijk aangetoond dat zelfrapportage en de scores van Transparency International een goede weergave zijn van het engagement voor de strijd tegen corruptie.
De strijd tegen corruptie wint aan belang. De factuur wordt steeds gepeperder, of het nu voor een overheid is of voor een bedrijf. Voor bedrijven is de financiële boete immers afhankelijk van de inkomsten en wordt ze niet langer geplafonneerd. Voor overheden creëert corruptie een omgeving die weinig gunstig is voor zakendoen, met directe gevolgen voor het welzijn van de bevolking en met aanzienlijke risico’s op instabiliteit. Zodoende hekelt Transparency International corruptie als een van de belangrijkste oorzaken van de vluchtelingencrisis, de grootste waarmee de Europese landen worden geconfronteerd sinds de Tweede Wereldoorlog. Mensensmokkelaars betalen immers smeergeld aan douanebeambten om valse paspoorten en visums te krijgen. Deze illegale handel heeft een geschatte waarde van enkele miljarden dollars. Corruptie tiert er welig, van de aanvang van de reis tot de eindbestemming.
Corruptie is uiteraard niet de enige oorzaak van deze massale volksbewegingen. Dat neemt echter niet weg dat een wijdverspreide corruptie de legitimiteit en stabiliteit van een regering in het gedrang brengt, zeker wanneer die er niet in slaagt om een antwoord te bieden op de primaire behoeften van de bevolking.
Elk jaar publiceert de ngo haar klassement van de perceptie van beleidsmakers over corruptie in 168 landen. Deze informatie is van essentieel belang voor de duurzaamheid van een land, maar ook om na te gaan in welke mate bedrijven die actief zijn in de meest corrupte landen schade kunnen oplopen.
De uitdagingen die verband houden met corruptie zijn belangrijke criteria voor een belegger, of hij nu aandeel- of obligatiehouder is. Een verwittigd belegger is er twee waard.
[1] An Analysis of Firms’ Self-Reported Anticorruption Efforts
Paul M. Healy and George Serafeim, Harvard University
_________________________
Vennootschapsbelastingen: wanneer transparantie een vereiste is
10/2/2016
We hadden het reeds aangehaald in onze vier ESG-thema’s voor dit jaar: bedrijven worden geconfronteerd met een toenemende vraag naar transparantie over hun fiscale zaken. Of die druk nu afkomstig is van consumenten en burgers om te beantwoorden aan een zekere morele burgerlicentie om te kunnen werken, of van de regelgevers, die zich steeds ondernemender tonen en initiatief nemen, of van boetes en andere straffen, bedrijven moeten zich steeds transparanter en verantwoordelijker opstellen.
Enerzijds heeft de OESO haar Base Erosion and Profit Shifting Action Plan (BEPS) geïmplementeerd, dat via vijftien maatregelen wil strijden tegen illegale fiscale praktijken.
Anderzijds neemt de Europese Commissie het onderwerp eveneens ter harte, door een richtlijn uit te vaardigen die in het verlengde ligt van het BEPS, maar ook door de lidstaten te veroordelen voor oneerlijke concurrentie. België heeft daar onlangs de tol voor moeten betalen. Volgens een studie van het Europees Parlement zou de schade voor de lidstaten oplopen tot 50 à 70 miljoen euro per jaar.
De uitdaging is groot, maar de opdracht is ingewikkeld. Het is immers behoorlijk complex om een duidelijke lijn te trekken tussen belastingontwijking en fiscale optimalisatie. Vandaag gebeuren heel wat fiscale optimalisatiepraktijken binnen een volstrekt wettelijk kader en in volle transparantie met de bevoegde autoriteiten.
Bovendien hangt het succes van de vijftien maatregelen van de OESO in grote mate af van de coherentie en vooral van de samenwerking en de informatie die de verschillende staten uitwisselen inzake de toepassing van het programma en de afgesloten akkoorden tussen de toezichthouders en de bedrijven. Het gaat hier dus hoofdzakelijk over internationale normen die waarschijnlijk zullen worden beschouwd als best practices, maar het bindende en uniforme karakter van de implementatie ervan blijft afhankelijk van de goede wil van de lidstaat, terwijl voor heel wat van die landen de vennootschapsfiscaliteit een centrale pijler blijft van hun economische ontwikkelingsstrategie.
Een ander debat: het feit of die informatie al dan niet wordt gepubliceerd. Hoewel de maatregelen van de OESO eerder in de richting gaan van een interne publicatie ten bate van de fiscale autoriteiten, zou de EU eerder kunnen streven naar een publieke bekendmaking ervan, en dus het risico kunnen veroorzaken dat de gegevens in verkeerde handen vallen en kunnen worden geraadpleegd door mensen die minder bekwaam zijn om ze op een relevante en correcte manier te interpreteren. Een ander risico is dat de concurrentie gebruik gaat maken van gevoelige informatie. De fiscale autoriteiten blijven waarschijnlijk het best geplaatst om de informatie te verzamelen en te beoordelen.
Hoewel de impact van deze maatregelen op de bedrijven moeilijk meetbaar is, heeft het initiatief wel degelijk een reden van bestaan, in het bijzonder de fiscale rapportage per individueel land. Vandaag verplicht de CRD IV-richtlijn de Europese banksector om gegevens per land te publiceren, wat al een idee geeft van over welk soort informatieverplichting het gaat. De financiële instellingen van de Unie moeten sinds juli 2014 een rapportage maken van hun inkomsten per land, het aantal werknemers en bijkantoren, en eveneens van hun winsten, belastingen en openbare subsidies die ze ontvangen hebben in hun belastingaangifte 2015.
We herinneren eraan dat de rapportage per land de zwakke schakel is in de inspanning die wordt geleverd om bedrijven transparanter te maken, wat wordt aangetoond door het jaarlijkse klassement van Transparency International.
De rapportagenormen variëren bovendien ook van de ene jurisdictie tot de andere, wat vergelijkingen maken nog bemoeilijkt.
De rapportage per land zou beleggers meer transparantie geven over de betaalde belastingen, maar zou er ook voor zorgen dat ze een beter idee krijgen van de blootstelling aan bepaalde landen, met name die landen die een zwakker bestuur vertonen, een hoger corruptierisico of zelfs een mogelijke schending van fundamentele principes zoals de mensen- en arbeidsrechten kennen, en ESG-risico’s in het algemeen vertonen.
De wil om transparanter te zijn, moet worden aangemoedigd en kan ook worden beoordeeld aan de hand van andere domeinen dan fiscaliteit, wat een complex en gevoelig onderwerp is. De transparantie van het management over de samenstelling van de raad van bestuur, de bezoldigingsprocessen, het beleid inzake corruptiepreventie of de maatregelen die worden toegepast op alle bedrijfsniveaus, met inbegrip van de bijkantoren en de onderaannemingsketen. Fiscale transparantie is hier ook niet helemaal vrij van een bepaalde mate van greenwash aangezien dit onderwerp voor pure marketingdoeleinden kan worden gebruikt. Dat neemt echter niet weg dat het verdedigen van correct fiscaal gedrag vandaag deel moet uitmaken van de fiduciaire verantwoordelijkheid van een bedrijf. Bovendien maakt de fiscale strategie van een bedrijf voortaan deel uit van de methodologie van de duurzame Dow Jones-indexen.
Vanuit het standpunt van de integratie van ESG-criteria zullen we eveneens aandacht besteden aan de stabiliteit van het fiscale kader waarin een bedrijf actief is. Het is immers soms bijzonder moeilijk voor een bedrijf om te anticiperen op zijn fiscaliteit en die te plannen – laat staan te optimaliseren – aangezien het fiscale kader van de landen constant wijzigt. Hoewel verschillende landen maatregelen nemen om te strijden tegen fiscale erosie, zoals het Verenigd Koninkrijk en zijn beruchte Googletaks, of Ierland, dat zich zou enten op de initiatieven van de OESO, mogen we niet uit het oog verliezen dat deze initiatieven over het algemeen samengaan met een verlaging van de nominale belastingvoeten. De Britse regering heeft immers voorgenomen om de belastingvoet te verlagen van 28 % tot 20 % over de periode 2008-2015 en tot 18 % tegen 2020.
Zoals eerder gezegd, hoewel de goede leerlingen nog niet geprofiteerd hebben van hun betere gedrag in vergelijking met anderen, zal fiscale transparantie een steeds belangrijker onderscheidend criterium worden en op middellange en lange termijn zijn vruchten afwerpen. Want naast het financiële risico op boetes of andere moeilijk in te schatten parameters, is het met name het reputatierisico dat het meeste doorweegt, en dat als gevolg van de evoluerende verwachtingen van de burgermaatschappij tegenover grote multinationals in het bijzonder.
__________________________________
Wat zullen de grote thema’s inzake verantwoord beleggen zijn in 2016?
13/1/2016
We denken dat de grote thema’s van 2015 ook volgend jaar zullen domineren.
1. Koolstofarme beleggingen – desinvestering van fossiele brandstoffen en het concept van de stranded assets
De beweging aangaande de desinvestering uit fossiele brandstoffen, voornamelijk dan uit steenkool, stond centraal bij de COP21-debatten. Het concept van de ‘stranded assets’, dat lange tijd niet werd vermeld tijdens financiële debatten, wint geleidelijk aan belang bij beleggers, die erkennen dat het een reëel risico is.
Terwijl er in 2016 een recordconcentratie zal zijn aan koolstofdioxide, zal de jacht op de meest vervuilende energiebronnen voortgaan. Zoals aangekondigd heeft het engagement om de economie koolstofarmer te maken het functioneringsparadigma van de meest blootgestelde sectoren zoals olie en gas en de nutssector aanzienlijk gewijzigd. Zo daalt het aandeel van fossiele energie in de elektriciteitsopwekking gevoelig, ook al zal het naar verwachting boven de 50 % blijven tegen 2030, meent het Internationaal Energieagentschap. Indien er een strengere regelgeving komt voor de uitstoot van broeikasgassen, zou dat aandeel sneller kunnen afnemen, ten gunste van hernieuwbare energiebronnen zoals waterkracht, die voortaan goed zijn voor meer dan de helft van de opwekking van nieuwe energiecapaciteit, met name in China, de VS, Japan en Duitsland. De investeringen hierin blijven belangrijk en zorgen ervoor dat de kosten gestaag blijven dalen.
Figuur 1: Aandeel van fossiele energie in elektriciteitsopwekking (%)
De ondernemingen kunnen een echte katalysator zijn voor de klimaatactie, aangezien ze zich kunnen engageren om de uitstoot van koolstof aanzienlijk te verminderen, en er een strategisch managementpunt van kunnen maken.
2. Groene obligaties en energietransitie
In het jaar 2015 werd een nieuw recordbedrag aan groene obligaties uitgegeven: meer dan 42 miljard dollar per eind november, met name in het kader van de energietransitie. De markt is vandaag goed voor meer dan 100 miljard dollar en is gediversifieerd over verschillende sectoren. Hoewel multilaterale banken en supranationale instellingen nog steeds sterk vertegenwoordigd zijn, is de bedrijfswereld voortaan de grootste producent van CO2, goed voor bijna 45 % van de uitstoot in 2015.
Gesteund door de principes van de groene obligaties wordt de sector ook steeds geloofwaardiger, met name dankzij een rapportage en een opvolging van de engagementen die steeds professioneler wordt. Die initiatieven ondersteunen de sector en geven hem de komende jaren een impuls, aangezien de investeringen in koolstofarme infrastructuur gigantisch zijn, vooral in opkomende landen zoals China en India, die alleen al goed zijn voor het equivalent van respectievelijk $ 450 miljard per jaar en $ 165 miljard om ervoor te zorgen dat ze tegen 2030 hun klimaatdoelstellingen halen.
Figuur 2: schatting van de wereldwijde investeringsbehoeften 2015-2060
3. Belastingontwijking
Het regelgevende kader is het afgelopen jaar steeds strenger geworden, en die trend zou zich ook in 2016 moeten doorzetten. Dat is met name het gevolg van de verschillende maatregelen die de lidstaten van het OESO-programma Base Erosion and Profit Shifting Action Plan hebben genomen, en van de diverse EU-richtlijnen. De eerste effecten zijn reeds zichtbaar: Nederland en Luxemburg werden al veroordeeld tot het terugvorderen van € 30 miljoen belastingen bij Starbucks en Fiat Chrysler. Een recenter geval was België, dat € 700 miljoen belastingen moet recupereren bij multinationals die hebben geprofiteerd van onterechte belastingvoordelen. De Europese Commissie heeft immers een retroactief recht van tien jaar op onbetaalde belastingen.
De multinationals worden hier duidelijk geviseerd. Vanaf 2016 zullen de eerste maatregelen van de BEPS van toepassing zijn, met name de strijd tegen transfer pricing, een systeem waarbij de winsten worden geëxporteerd naar landen met de meest gunstige fiscale stelsels vanuit het land waar het zwaartepunt van de productie ligt (investeringen en personeel). De transparantie en de rapportage per land is een element dat bijzonder belangrijk is. De maatregelen willen immers een einde maken aan de dubbele niet-belasting en zouden de manieren om belastingen te ontwijken gevoelig moeten verminderen.
Bovendien treedt vanaf 2016 de Europese boekhoudkundige richtlijn in werking die ijvert voor meer transparantie in de ontginnende nijverheid.
Het Verenigd Koninkrijk wil ook wat doen aan de situatie met de belasting die de bijnaam Googletaks heeft gekregen, namelijk een belasting van 25 % op de kunstmatige winsten die worden gegenereerd in de landen met de hoogste belastingvoet, maar die worden aangegeven in de landen met het meest gunstige belastingstelsel.
De evolutie van het kader in de Verenigde Staten moet worden opgevolgd, aangezien de regel van de SEC die multinationals toelaat om enkel te rapporteren over zogenaamde ‘significante’ activiteiten de deur heeft opengezet voor fiscaal duistere praktijen. Dat neemt niet weg dat de Amerikaanse multinationals steeds vaker worden geconfronteerd met hervormingen buiten de landsgrenzen.
Alle landen ter wereld hebben af te rekenen met begrotingsbeperkingen en het fiscale herstelbeleid is een belangrijke hefboom om meer inkomsten te genereren, zodat de multinationals langs alle kanten worden aangevallen en hun rendabiliteit onder druk komt te staan.
Hoewel fiscale optimalisatie regelmatig gebeurt binnen de wettelijke grenzen, zorgen de recente maatregelen, maar bovenal de gewijzigde verwachtingen van de burgermaatschappij tegenover grote multinationals ervoor dat de ontsnappingsroutes steeds minder toegankelijk worden, en de financiële en reputatierisico’s steeds toenemen. Nogmaals, hoewel de goede leerlingen nog niet hebben geprofiteerd van hun betere gedrag in vergelijking met anderen, zal fiscale transparantie een steeds belangrijker onderscheidend criterium worden, en op middellange en lange termijn zijn vruchten afwerpen. Ter herinnering, DJ Sustainability heeft aan zijn methodologie een criterium rond fiscale strategie toegevoegd, wat aantoont dat het onderwerp steeds belangrijker wordt. En als we kijken naar het rapport van Transparency International over de 125 belangrijkste multinationals ter wereld, zijn er nog veel manieren om zich te onderscheiden.
4. Cyberveiligheid
Elk jaar worden er 80 tot 90 miljoen cyberaanvallen geteld, waarvan bijna 70 % niet wordt gedetecteerd. Alle sectoren zijn hierbij betrokken: financiën en verzekeringen op de eerste plaats, maar ook informatie- en communicatietechnologie (ICT), de industrie en de kleinhandel. De kostprijs van cyberaanvallen kan aanzienlijk zijn: hij wordt geschat op gemiddeld $12,7 miljoen voor Amerikaanse bedrijven in 2014. Cybercriminaliteit kan tot $ 575 miljard per jaar kosten. In de toekomst wordt deze kost zelfs geschat op $3 biljoen als gevolg van de voortdurende toename van onlinefuncties en de toenemende connectiviteit tussen bedrijven en consumenten.
Cybercriminaliteit heeft een invloed op de handel, de concurrentiepositie, innovatie (verlies van intellectuele eigendom) en daardoor ook de wereldwijde economische groei.
Hoewel de grote bedrijven tot de eerste slachtoffers behoren, worden de kleine en middelgrote bedrijven steeds meer geviseerd, aangezien ze denken dat ze door hun omvang veiliger zijn en nog steeds geen budgetten hebben uitgetrokken om zich tegen dit risico te beschermen. De budgetten gaan in stijgende lijn bij de bedrijven die beseffen wat er op het spel staat. Volgens PwC zijn de budgetten die werden toegewezen aan cyberveiligheid de afgelopen twee jaar verdubbeld voor de Amerikaanse bedrijven, maar blijven ze weinig betekenisvol. Bedrijven hebben immers de neiging om weinig voorbereid te zijn op dit belangrijke risico. Het probleem gaat immers verder dan IT en moet centraal staan binnen de ontwikkelingsstrategie van het bedrijf. Een directiecomité dat expertise heeft op dit domein heeft zeker een streepje voor in de toekomst.
Deze vier thema’s zullen het jaar 2016 blijven domineren.
Daarbij komt voortdurende aandacht voor de verantwoordelijkheid die bedrijven dragen voor hun leveranciers, en dat over de hele keten.
Het deugdelijk bestuur van bedrijven, dat ook verband houdt met de problematiek van cyberveiligheid, staat ook centraal binnen bredere discussies over het belang van diversiteit en de onafhankelijkheid van de bestuurders.
_____________________________________________
De COP21: zal er een COP22 nodig zijn?
15/12/15
De langverwachte klimaattop van Parijs is op 30 november van start gegaan in een uiterst beveiligde omgeving. De verwachtingen zijn hooggespannen. De regeringsleiders leggen achtereenvolgend verklaringen af en ook de beleggers gaan soms verregaande verbintenissen aan. Toch menen veel waarnemers dat er een groot risico bestaat dat het uiteindelijke resultaat teleurstellend zal zijn. Onze kijk op de zaken.
De aankondigingen van de verschillende landen
Sinds begin dit jaar hebben al verschillende regeringen in de aanloop naar de klimaattop van de Verenigde Naties hun programma bekendgemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. De Verenigde Staten, de Europese Unie, Noorwegen, Zweden, Rusland en Mexico – die samen verantwoordelijk zijn voor een derde van de wereldwijde uitstoot van koolstofdioxide – hebben relatief snel bekendgemaakt welke inspanningen ze tegen 2020 willen leveren om de temperatuurstijging te beperken tot maximaal 2 %.
Onlangs maakte Frankrijk, het gastland van de klimaatconferentie, een langetermijnstrategie bekend die als doel heeft de CO2-uitstoot tegen 2020 met 30 % te doen dalen en tegen 2050 terug te brengen tot een vierde van het huidige niveau.
Heel wat aandacht gaat ook naar steenkool, omdat dat de fossiele brandstof is die niet alleen het meeste koolstofdioxide uitstoot, maar ook andere deeltjes die schadelijk zijn voor de luchtkwaliteit. Verschillende regeringen hebben al programma’s goedgekeurd om steenkoolcentrales te sluiten, omdat steenkool door de OESO als de meest bedreigende grondstof wordt bestempeld voor de klimaatverandering. Zo kondigde het Verenigd Koninkrijk aan dat het land zijn steenkoolcentrales tegen 2025 zal sluiten. Duitsland verbond er zich van zijn kant toe om acht van zijn belangrijkste bruinkoolcentrales te sluiten. Nederland, dat al door zijn eigen gerechtshof in Den Haag werd veroordeeld voor zijn te nonchalante klimaatstrategie en dat door dat gerechtshof werd verplicht om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 met een kwart te verminderen ten opzichte van 1990, werd aangepakt door een hele batterij professoren die het land vroegen om snel zijn steenkoolcentrales te sluiten. Buiten Europa is het vooral uitkijken naar China. Aangezien de economie grotendeels afhankelijk is van steenkool, begint het verbruik van die grondstof slechts heel geleidelijk af te nemen. Door de economische uitdagingen (verkeer dat vastzit, vliegtuigen die niet kunnen opstijgen enz.) maar ook onder invloed van de toenemende druk van de bevolking ten aanzien van de luchtvervuiling, investeert China massaal in hernieuwbare energie zoals zonne- en windenergie. En hoewel China nog altijd wordt beschouwd als een van de meest vervuilende landen van onze planeet, beschikt het ook over het grootste windmolenpark ter wereld en staat het voor het gebruik van zonne-energie op de tweede plaats.
Ook de Verenigde Staten hebben inmiddels beloofd hun steenkoolcentrales te sluiten. Sinds 2010 zijn 40 % van de steenkoolcentrales op het Amerikaanse grondgebied dichtgegaan. De klimaatverandering is een thema dat president Obama na aan het hart ligt. Maar de inspanningen die hij op dit vlak wil leveren botsen op veel tegenkanting van de politieke oppositie. Dat is precies waar het schoentje knelt voor de klimaatconferentie in Parijs: heel wat beloftes van regeringsleiders moeten immers nog worden vertaald in wetgeving die moet worden goedgekeurd door de parlementen.
Zo is Obama al eens op een “njet” van de Amerikaanse senaat gebotst. De republikeinse meerderheid in de senaat keurde immers twee resoluties goed die de belangrijkste maatregelen van een regeringsprogramma om de uitstoot van broeikasgassen te doen dalen, teniet deden. Op die manier toonde de oppositie overduidelijk dat ze zich verzet tegen het Clean Power Plan van de Amerikaanse president.
Hoewel de groten der aarde op de eerste dag van de conferentie hun goede bedoelingen konden benadrukken, doken op de tweede dag al onenigheden op en vroeg men zich af hoe de doelstellingen in de praktijk zouden worden gebracht.
China en India herinnerden aan de historische verantwoordelijkheid van de ontwikkelde landen in de klimaatverandering en in het licht van de milieurechtvaardigheid eisen ze een zekere bewegingsvrijheid en een financiële vergoeding voor de aanpassing en de energietransitie, om hun economische groei niet in het gedrang te brengen.
De vraag of er al dan niet een bindend akkoord komt, is eveneens een van de belangrijkste risico’s van de COP21 en bepaalt of ze een succes of een mislukking wordt.
Zoals vermeld hebben de Verenigde Staten reeds hun verzet tegen het bindende karakter aangekondigd. Bovendien is het interessant om te vermelden dat de Verenigde Naties, met uitzondering van de Veiligheidsraad, erg weinig bindende beslissingen uitvaardigen.
De beloftes van de beleggers
Rekening houdend met de verschillende beloftes die door de regeringen zijn gedaan, is ook de financiële sector zich geleidelijk meer voor het onderwerp klimaatverandering gaan interesseren, vooral als gevolg van de toenemende druk van de maatschappij op de fiduciaire rol van (met name institutionele) beleggers.
De ngo’s hebben indertijd niet geaarzeld om de banken met de vinger te wijzen voor hun verantwoordelijkheid voor de klimaatopwarming en ze hebben nog sterker aangezet om niet langer te beleggen in fossiele energie. Dankzij hun grote financiële middelen beschikken de spelers uit de financiële sector bovendien over een belangrijke hefboom om deel te nemen aan de energietransitie.
Volgens de jongste cijfers van Novethic hebben meer dan 960 institutionele beleggers, die samen een bedrag vertegenwoordigen van 30 triljoen euro zich geëngageerd in de strijd tegen de klimaatopwarming. De meeste van die beleggers komen uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, maar ook Frankrijk legt gewicht in de schaal. Laten we blij zijn met het feit dat de grote meerderheid van de geëngageerde beleggers afkomstig is uit landen waar de overheid niet aarzelt om actie te ondernemen, zoals Canada en Australië. Daarom mogen we hopen dat ze uiteindelijk hun overheid zullen dwingen om iets te doen, aangezien het koolstofrisico, naast het aanzienlijke milieurisico, een belangrijk economisch risico met zich meebrengt. Buiten het reputatierisico dat beleggers lopen, heeft het concept van de ‘stranded assets’ de waarderingsmodellen van sectoren zoals olie en gas fundamenteel veranderd. Het risico van niet-verbrandbare olie- en gasreserves als gevolg van strengere regelgeving om de klimaatopwarming te beperken tot maximaal 2 graden is een realiteit die elk jaar aan belang wint. Klimaatverandering wordt elk jaar een belangrijker thema.
Die realiteit van het koolstofrisico zorgt ervoor dat de betrokken sectoren geleidelijk gaan veranderen. Hoewel de olie- en gassector vandaag nog overheidssubsidies geniet, is het niet uit te sluiten dat die subsidies plaats zouden maken voor belastingen voor de bedrijven die de grootste hoeveelheden koolstof uitstoten. De mentaliteit tegenover de sector en de wereld zijn in volle evolutie.
De klimaattop, die zich tussen hoop en risico beweegt, roept duidelijk op tot actie bij de overheden en beleggers. De COP21 heeft geleid tot ongeziene beloftes bij de overheden.
De beleggers hebben eveneens deelgenomen aan de strijd tegen de klimaatopwarming, met een belangrijke beweging tegen fossiele brandstoffen. Hoewel steenkool het zwarte schaap is geworden bij verantwoorde beleggers, terwijl olie en andere fossiele brandstoffen in de meeste geëngageerde portefeuilles getolereerd blijven, is er niet minder dan een paradigmaverschuiving aan de gang bij de meest getroffen sectoren, zoals olie en gas en de nutsbedrijven.
Beleggers kunnen deze evolutie niet negeren. De economie wordt nu eenmaal ‘low carbon’ en de moeilijkheid bestaat erin de materialiteit van de uitdagingen te meten alsook de impact op de performance van de portefeuilles.
De COP21 vormt dus een keerpunt voor de toekomst: de klimaatverandering is niet alleen een risico, maar ook een opportuniteit.
_________________________
Immigratie: een zegen voor Europa?
12/11/2015
Terwijl de Europese grenzen te kampen hebben met stromen immigranten die wanhopig onze kusten proberen te bereiken, staat het nationalistische discours, dat een beperking op de immigratie wil zetten, in schril contrast met diegenen die pleiten voor meer openheid en gastvrijheid.
De achteruitgang van het democratische proces, burgeroorlogen en terrorisme verklaren gedeeltelijk deze migratiebewegingen, die in grote golven plaatsvonden op het einde van de 19e en 20e eeuw. Het gaat hier echter ook om een gevolg van de globalisering. Na de handel en het kapitaal is het aan de bevolking om te globaliseren en zich vrij te kunnen bewegen.
Hoewel sommigen deze evolutie als een bedreiging voor hun binnenlandse markt beschouwen, kan ze echter ook een belangrijke opportuniteit inhouden, zeker in het licht van de demografische evolutie binnen het verouderende Europa.
Onze planeet telt vandaag 7,3 miljard mensen, en tegen 2100 zal dat meer dan 11 miljard zijn. Er zijn echter grote verschillen in de bevolkingsgroei tussen de verschillende continenten en landen, maar ook tussen de leeftijdsgroepen.
De vergrijzing in Europa is een alom bekend fenomeen. Dat geldt voor het merendeel van de rijke ontwikkelde landen, waar migratie vaak de enige manier is om de bevolking te laten aangroeien. De vergrijzing van de bevolking is echter geen exclusief Europees fenomeen: tegen 2050 zal het aantal 40 tot 49-jarigen ook in Afrika en Azië explosief gestegen zijn, met de bekende gevolgen voor de arbeidsmarkt en de afhankelijkheidsratio (het aantal actieve mensen tegenover het aantal mensen ouder dan 65).
Vandaag tellen de 34 OESO-lidstaten bijna 115 miljoen emigranten, goed voor 10 % van hun bevolking. Die zijn verantwoordelijk voor meer dan twee derde van de groei van de arbeidskracht, een belangrijke factor in het licht van de huidige arbeidstrends in de regio.
De Verenigde Staten blijven veruit de belangrijkste bestemming van emigranten. Duitsland behoort eveneens tot de meest populaire bestemmingen en wordt binnen Europa gevolgd door Frankrijk en Spanje.
De jongste emigratiegegevens van de OESO vertonen meerdere trends. Eerst en vooral met betrekking tot het land van herkomst van de migranten: steeds vaker Azië (met name China en India), maar ook de Europese Unie (Roemenië en Polen). Ten tweede ligt het opleidingsniveau hoger dan in het verleden: meer dan 30 % van de emigranten heeft hogere studies gevolgd en een universitair diploma behaald. Dat blijkt uit de jongste statistieken van de OESO. Toch hebben emigranten nog steeds te kampen met ernstige discriminatie op het gebied van werk, aangezien een immigrant twee keer zoveel kans heeft om overgekwalificeerd te zijn voor de baan die hij krijgt in vergelijking met een autochtoon. Dat is nu precies de uitdaging voor de rijke landen, aangezien er een belangrijk verlies is inzake economisch ontwikkelingspotentieel. De hoge werkloosheid bij de migrantenbevolking is eveneens een belangrijke uitdaging. Jammer genoeg vertoont de kloof tussen de werkloosheidsgraad bij allochtonen en autochtonen een opwaartse trend in Europa (van 4,1 % naar 5,3 % tussen 2008 en 2013) terwijl ze in de Verenigde Staten in dezelfde periode afgenomen is.
Hebben de Verenigde Staten, tegen de achtergrond van de belangrijke emigratie uit Zuid-Amerika, een beter integratiebeleid dan Europa? Zijn ze zich beter bewust van het potentieel van de Zuid-Amerikaanse bevolking voor de arbeidsmarkt? Of wordt de hoge tewerkstellingsgraad bij de emigranten voornamelijk verklaard door laag gekwalificeerde en onderbetaalde hamburgerjobs? Het antwoord ligt ongetwijfeld ergens in het midden. Het is interessant om te zien dat twee derde van de immigranten in de Verenigde Staten en Canada een hoger diploma heeft. Dat is bijna het dubbele van de cijfers in Europa.
Migranten per onderwijsniveau in % van het totaal | Europese Unie | Verenigde Staten |
Primair | 48 | 22 |
Secundair | 28 | 36 |
Tertiair | 24 | 42 |
Bron: OESO (2000)
Europa moet dus een oplossing vinden voor het lage opleidingsniveau van zijn immigranten.
De cijfers voor België zien er al niet veel beter uit. Hoewel de immigratiestromen naar ons land op de keper beschouwd relatief laag liggen in vergelijking met het OESO-gemiddelde, is de immigrantenbevolking goed voor een belangrijk deel van de totale bevolking in België, waardoor ons land in de top 10 staat van de OESO-lidstaten.
Bron: OECD Migration Outlook 2014
De tewerkstellingscijfers tonen echter aan dat er nog ruimte voor verbetering is wanneer het gaat over integratie. Allochtonen hebben immers te kampen met hogere werkloosheidscijfers dan autochtonen.
En hoewel we op 8 september de Wereldalfabetiseringsdag vierden, zijn er in ons land nog heel wat analfabeten bij de immigranten. Het is geen verrassing dat dit cijfer hoger ligt bij vrouwen.
Bron: OECD Migration Outlook 2014
De stokkende technologische vooruitgang en de vergrijzing van onze bevolking zetten een domper op het groeipotentieel van onze economieën. De productiviteitswinst daalt immers en de actieve bevolking groeit niet langer. Immigratie zet dus een mogelijke hefboom op de groei. Daardoor zou ze geen vrees moeten opwekken, maar worden opgenomen in ons ontwikkelingsbeleid als groeimotor, naast een gezonde begroting. In het licht van de vergrijzing van de bevolking moet de kwaliteit van deze mogelijke arbeidskrachten verbeterd worden, zodat de actieve bevolking werkelijk kan aangroeien en de vraag naar goederen en diensten kan verhogen, dankzij een bevolking die over reële koopkracht beschikt en onze economie aanzwengelt.
_________________________
De actualiteit rond Volkswagen: gefundenes Fressen voor de SRI-wereld?
14/10/2015
Volkswagen deed de afgelopen dagen de aandelen- en obligatiemarkten op hun grondvesten daveren door het schandaal over de fraude met de CO2-uitstoot van hun dieselvoertuigen in de Verenigde Staten.
Terwijl de financiële ratingagentschappen het bedrijf op ‘Watch’ hebben gezet, zijn de extra-financiële agentschappen heel wat strenger en beschouwen ze de controverse als de meest ernstige volgens hun ratingsysteem. Hoewel we de ernst en de omvang van de fraude niet in twijfel willen trekken, kunnen we ons wel vragen stellen bij de strengheid van de extra-financiële agentschappen, die tijdens de COP21-top aan het einde van het jaar in Parijs van VW een schoolvoorbeeld inzake CO2-uitstoot willen maken en het preventief de laagste rating willen toekennen om elke kritiek later in de kiem te smoren. Dat lijkt een beetje op wat de financiële agentschappen indertijd deden met de ratings van de periferielanden.
Naast het uitroepen van VW tot een ongezien voorbeeld, moeten we ook eens stilstaan bij de audits en certificeringen inzake ESG-normen. De automobielfabrikant was inderdaad lid van de Dow Jones Sustainability Index. In 2013 werd het bedrijf eveneens erkend als het meest duurzame bedrijf binnen de sector. Volkswagen had het Carbon Disclosure Project ondertekend en daardoor kreeg het een A-rating voor de kwaliteit van zijn milieurapportage.
Het was dus bijzonder moeilijk voor de analisten om een hoog milieurisico toe te kennen aan het bedrijf en om aan te tonen dat ESG-research proactief kan zijn en de aandacht kan vestigen op bepaalde risico’s.
De automobielfabrikant heeft officieel toegegeven dat er met de gepubliceerde cijfers werd geknoeid. Dat doet denken aan een geval zoals Enron, waar de auditors ook betrokken waren bij het schandaal. Het geval VW roept dus fundamentele vragen op over de betrouwbaarheid van de gepubliceerde gegevens in de duurzaamheidsrapporten. Net zoals voor financiële gegevens moeten extra-financiële cijfers door een onafhankelijke en bekwame auditor worden nagekeken.
Het geval VW toont enerzijds aan dat de meetindicatoren nog betrouwbaarder moeten worden en moeten evolueren. Anderzijds toont het aan dat er bijzondere aandacht moet worden besteed aan het bestuursmodel van een bedrijf, aangezien dat een sleutelrol speelt in de duurzaamheid ervan. Hoewel weinig mensen de gepubliceerde milieugegevens in twijfel hadden kunnen trekken, vertoont het bestuursmodel van het Duitse bedrijf al een tijdje enkele zwaktes, met name op het gebied van de onafhankelijkheid van het directiecomité en de onafhankelijkheid van het auditcomité. Het bedrijf deed ook aan lobbying en hield nauw contact met de politieke wereld. Twee politici die ook zetelen in het directiecomité, vertegenwoordigen de overheid van Nedersaksen. Zij zijn gevoelig voor de tewerkstellingskansen die VW biedt, maar ook voor de fiscale bijdrage die het bedrijf levert.
De omvang van de fraude in vergelijking met de productie doet vermoeden dat het management op het hoogste niveau betrokken was.
Hoewel er stemmen opgaan die zeggen dat de ESG-impact van duurzame portefeuilles beter moet worden gemeten, zoals de publicatie van de ecologische voetafdruk van de portefeuille in Frankrijk in de aanloop naar de COP21, is het zaak om de gepubliceerde cijfers met de nodige omzichtigheid te behandelen. Zelfs te goeder trouw kunnen er fouten zitten in de gepubliceerde cijfers, gezien de vrij beperkte ervaring ter zake en een gebrek aan nauwkeurigheid. Dit initiatief verdient uiteraard het nodige lof, omdat het debat hierdoor wordt aangezwengeld. We moeten er echter voor opletten dat we niet overdrijven met deze rapportage die afwijkt van de voornaamste doelstelling van een verantwoorde en duurzame belegging, die als doel heeft om de voor risico gecorrigeerde performance te verbeteren op middellange en lange termijn, en ervoor te zorgen dat de belegger verantwoorde keuzes maakt.
_____________________________________________
Voedselverspilling: een probleem op grote schaal
14/9/2015
Op 3 september keurden de 193 lidstaten van de Verenigde Naties na twee jaar werk, waarbij uitzonderlijk het maatschappelijk middenveld werd betrokken, een nieuwe en ambitieuze agenda voor duurzame ontwikkeling goed die in september op de Top voor Duurzame Ontwikkeling in New York zal worden goedgekeurd.
Een van de 17 doelstellingen was een einde te maken aan de armoede, de welvaart en het welzijn van de bevolking te bevorderen en het milieu te beschermen tegen 2030. De 12e doelstelling heeft betrekking op de strijd tegen voedselverspilling.
Inderdaad, volgens schattingen van de Verenigde Naties wordt één derde van al het voedsel verspild, wat overeenkomt met 1,3 miljard ton. Om die hoeveelheden te produceren, waren er natuurlijk grote oppervlakten landbouwgrond nodig. In de Europese Unie wordt elk jaar bijna 100 miljoen ton gezonde voeding verspild. Als er niets aan wordt gedaan, zal dat tegen 2020 120 miljoen ton bedragen. Maar de Europese Unie heeft deze problematiek aangepakt en de ambitieuze doelstelling vooropgesteld om tegen 2020 de voedselverspilling met 50 % te verminderen. Met name het project FUSIONS (Food Use for Social Innovation by Optimising Waste Prevention Strategies), een belangrijk onderzoeksprogramma dat in augustus werd gelanceerd met een looptijd van vier jaar, heeft drie doelstellingen in de strijd tegen voedselverspilling: definities van concepten, gemeenschappelijke strategieën en sociale innovatie om de strijd met deze plaag aan te binden.
Het recht op voeding verzekeren voor negen miljard mensen tegen 2050 en dat in een context van klimaatverandering en extreme weersomstandigheden is een belangrijke uitdaging om aan te gaan en daar heeft verspilling een belangrijke rol in.
Inderdaad, het paradigma om de productie op te voeren om de twee miljard bijkomende mensen op onze planeet te voeden wordt steeds meer in twijfel getrokken. In dat opzicht bestaat er vandaag een paradox, want enerzijds sterven er mensen door obesitas en anderzijds door ondervoeding. Voor het eerst in de geschiedenis is obesitas trouwens een belangrijker doodsoorzaak geworden dan ondervoeding.
Het blijkt immers dat de voedselhoeveelheid die wordt geproduceerd ruimschoots voldoende is voor de caloriebehoeften van de wereldbevolking. We zouden efficiënter moeten produceren in plaats van louter meer te produceren. Er is ook steeds meer vraag naar voeding van hoge kwaliteit, waarbij technologie een belangrijke rol te spelen heeft.
Voedselverspilling wordt voornamelijk veroorzaakt door twee factoren:
- In de groeilanden is er het probleem van bewaring en transport
- In de industrielanden dragen voedseloverschotten en het consumentengedrag (te strenge vervaldatums, marketingcampagnes zoals ‘twee kopen, één gratis’) in grote mate bij tot voedselverspilling.
Verticale integratie van het productieproces, van productie tot consumptie, is een eerste manier om het probleem aan te pakken.
Efficiënte consumptie is nog een manier om op lange termijn voor voedselzekerheid te zorgen.
En dan spreken we nog niet over het waterverbruik om deze niet-eetbare goederen te produceren.
Consumenten dragen hier een verantwoordelijkheid, maar zijn beleggers ook niet verantwoordelijk? Kunnen zij een antwoord bieden op de voedselproblematiek? Zou voedselspeculatie nu werkelijk de enige doelstelling zijn van landbouwbeleggingen?
Hoewel we de mogelijke invloed die speculatieve fondsen kunnen uitoefenen op de volatiliteit en prijsstijgingen van grondstoffen geenszins willen minimaliseren, zijn er ook andere elementen die een rol spelen.
Demografische evoluties, veranderende voedingsgewoonten en de productie van bio-ethanol zijn immers ook belangrijke verklarende factoren voor de prijsstijgingen. Wanneer bepaalde opkomende landen een groot deel van de wereldbevolking vertegenwoordigen en tegelijkertijd slechts een klein gedeelte van het landbouwareaal en de drinkwaterbronnen hebben, is dit een manifest onhoudbare situatie en komt er heel wat druk te staan op de landbouwmiddelen. De stijgende prijzen hebben directe gevolgen voor het beschikbare landbouwareaal.
Beleggingsfondsen in landbouwgrondstoffen worden vaak beschuldigd van voedselspeculatie, met dramatische gevolgen voor de armste bevolkingen. Deze toenemende kritiek heeft ertoe geleid dat verschillende financiële instellingen hun beleggingsfondsen die investeren in afgeleide producten van landbouwgrondstoffen, veelal indexfondsen, hebben gesloten.
Termijncontracten en futures werden oorspronkelijk gecreëerd om de producenten en de verwerkende nijverheid te beschermen tegen de risico’s die eigen zijn aan de volatiele prijzen van landbouwgrondstoffen. Vandaag zijn deze afgeleide producten misschien hun doel voorbijgeschoten en hebben ze het tegenovergestelde effect, namelijk een toegenomen volatiliteit en stijgende prijzen. Er zijn twee belangrijke risico’s verbonden aan deze voedselspeculatie: enerzijds berokkenen de stijgende prijzen veelal schade aan de armste bevolkingen, anderzijds leidt winstmaximalisatie tot landroof.
Buiten de afgeleide producten kunnen beleggers een andere, meer duurzame en constructieve keuze maken door op zoek te gaan naar innovatieve bedrijven die in staat zijn om een antwoord te bieden op toekomstige uitdagingen. En bovendien kiezen voor bedrijven die investeren in en profiteren van nieuwe ontwikkelingen upstream in de productieketen. De landbouwsector werd immers lang genegeerd door de beleggers en heeft een forse achterstand opgebouwd in investeringen in de productieketen. Tegenwoordig investeren bedrijven meer upstream in de productieketen; de positieve impact daarvan op de landbouwprijzen zou na verloop van tijd duidelijk moeten worden. Het einddoel zou moeten zijn om voldoende, kwaliteitsvolle en betaalbare voeding te verzekeren, om te voldoen aan de behoeften van een groeiende wereldbevolking, terwijl de natuurlijke hulpbronnen behouden en verbeterd worden om de levenskwaliteit van toekomstige generaties niet in het gedrang te brengen.
Met betrekking tot verspilling zouden financiële experts en milieuactivisten elkaar tegemoet moeten kunnen komen. Voor de eerste leidt dit immers tot een ondermaats gebruik van economische hulpbronnen; voor de tweede tot een slecht gebruik van natuurlijke hulpbronnen.
_____________________________________________
Vervuiling in China, maar wat doet de overheid eraan?
10/8/2015
De documentaire uit 2015 over luchtvervuiling in China met als titel Under the dome, haalde op de sociale media maar liefst 155 kijkers binnen de drie dagen na verschijning.
Deze documentaire van twee uur, gemaakt door de voormalige vooraanstaande televisiejournalist Chai Jing, wijst de energiebedrijven, staalproducenten en steenkoolfabrieken, in handen van de staat, als de partijen die de toepassing van de Chinese regelgeving rond vervuiling tegenhouden. De film stelt immers de effecten van smog op de gezondheid en de weinig proactieve houding van het Chinese Ministerie van Milieu aan de kaak. Bovendien wil de journalist het bewustzijn van burgers doen toenemen en hen ervan overtuigen om hun verantwoordelijkheid op te nemen, en actie te ondernemen om de situatie aan te pakken.
Luchtvervuiling in China is geen nieuw onderwerp. De hoeveelheid fijn stof (PM 2,5) ligt tot tien keer hoger dan de aanbevelingen van de Wereldgezondheidsorganisatie en daarmee tekent het land voor de ergste luchtvervuiling op dat vlak (PM 2.5). Dat geeft natuurlijk aanleiding tot gezondheidsproblemen en vroegtijdige overlijdens.
Bovenop de gezondheidskosten is smog een hinderpaal geworden voor de economie. De zichtbaarheid kan immers terugvallen tot minder dan 250 meter en zelfs 50 meter tijdens piekmomenten. Het weg- en luchtverkeer wordt onderbroken (waardoor de toegang tot snelwegen wordt afgesloten en vluchten worden afgelast).
Bovendien zorgt de slechte luchtkwaliteit ervoor dat het moeilijker wordt om getalenteerde expats in China aan te trekken of te behouden. Voor Amerikaanse, maar vooral voor Europese bedrijven, is de leefomgeving een belangrijke bekommernis. Ondanks de hogere verloning en betere ziekteverzekering die multinationals willen bieden, staan getalenteerde expats steeds weigerachtiger tegenover een baan in de grote Chinese steden (en in India is er hetzelfde probleem[1]).
De overheden zijn zich terdege bewust van dit belangrijke probleem voor het land. De Chinese regering geeft nu zelfs meer uit aan onderzoek en ontwikkeling naar hernieuwbare energie dan gelijk welk land. China is een belangrijke exporteur van zonnepanelen en windturbines. Hoewel dit succes gedeeltelijk te danken is aan lagekostenproductie, kan het ook worden verklaard door de aanzienlijke investeringen in R&D die het land maakt.
De overheid heeft immers een ambitieus plan gemaakt voor 2013-2017 om de luchtvervuiling aan te pakken, goed voor zowat 3% van het Chinese bbp. Investeringen in milieubescherming zijn toegenomen van 0,5% van het bbp in de jaren 80 tot 1,9% in 2010 en bijna 3% vandaag.
Dat neemt niet weg dat Under the dome de gebrekkige implementatie van een dergelijk plan aanklaagt.
Een belangrijke succesfactor is om ervoor te zorgen dat de beslissingen van de centrale overheid worden uitgevoerd op lokaal niveau. De centrale overheden gaan daarom na in welke mate de lokale machthebbers bijdragen tot het succes van dergelijke plannen.
Het is interessant om na te gaan wat de belangrijkste bronnen zijn van deze PM 2,5 emissies. In het geval van Peking, dat behoorlijk representatief is voor het land in zijn geheel, zijn transport en zware industrieën de belangrijkste verantwoordelijken voor deze emissies.
Bron: Bureau voor Milieubescherming in Peking, Exane 22 september 2014
Als we naar transport kijken, dan heeft het land al verlagingen doorgevoerd van het brandstofverbruik van wagens tegen 2020 (-5,3% op jaarbasis). Deze beperkingen horen tot de strengste ter wereld.
Steenkool is ook verantwoordelijk voor ten minste 25% van de slechte luchtkwaliteitsnormen. Sinds 2013 hebben de lokale en centrale overheden een soort controlesysteem opgezet voor hun steenkoolverbruik. Naast het controleren van het verbruik, wordt de kwaliteit ook gecontroleerd en opgevolgd. Desalniettemin blijft steenkool een erg goedkope bron van gecentraliseerde energieopwekking. China, dat een van de grootste steenkoolverbruikers is, kijkt aan tegen een grote uitdaging om zijn energiemix opnieuw in evenwicht te brengen en om de afhankelijkheid van steenkool te verminderen. Het land heeft immers het voornemen om het aandeel van steenkool terug te dringen tot minder dan 65% tegen 2017, wat een aanzienlijk deel van de energiemix blijft. Het valt nog af te wachten of een relevant systeem voor de prijszetting van koolstofdioxide hieraan kan verhelpen.
De centrale overhead heeft milieubescherming bovenaan de prioriteitenlijst gezet, aangezien het aanpakken van milieuvervuiling een belangrijk gezondheidsrisico inhoudt. De economische gevolgen hiervan zijn zo verreikend dat de overheden geen andere keuze hebben dan snel efficiënte oplossingen te vinden.
De afgelopen jaren is het engagement van het land toegenomen. Als we de situatie analyseren, zoals die door de film Under the dome wordt weergegeven – zelfs als je je vragen kan stellen bij de onafhankelijkheid en juistheid ervan – moet de implementatie op lokaal niveau, en zeker het effect ervan nog volgen.
Het bereiken van doelstellingen inzake luchtvervuiling behoort tot de evaluatie en doelstellingen van lokale machthebbers.
Belangrijker zijn de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de milieuwetgeving wordt nageleefd. Hoewel deze waarschijnlijk niet erg drastisch zullen zijn, gaan ze in de juiste richting en omvatten ze:
- Een verhoogd risico op boetes voor bedrijven die niet in orde zijn;
- Investeringen in monitoringsystemen om doelgerichte controles mogelijk te maken
- Meer macht die wordt toegekend aan officieel erkende ngo’s ten aanzien van bedrijven die de milieuwetgeving met voeten treden, met name de mogelijkheid om ze voor de rechtbank te dagen.
De film Under the dome heeft een bekend feit aangeklaagd en wil iedereen op zijn verantwoordelijkheid wijzen. De vervuiling in China is zodanig toegenomen dat alle maatregelen waarschijnlijk niet zullen volstaan om het probleem aan te pakken. De genomen maatregelen en de middelen die er zijn worden echter steeds belangrijker, en door de economische impact zullen de overheden gedwongen zijn om het beleid en de maatregelen verder aan te scherpen, weliswaar niet om de juiste redenen. Het hoeft geen betoog dat er heel wat op het spel staat voor de staatsbedrijven.
Naast de milieuproblematiek roept de documentaire ook vragen op over het gebrek aan vrijheden, net name persvrijheid en burgerrechten. China loopt natuurlijk ver achter op een land zoals Nederland, dat door de Nederlandse justitie werd verplicht om de uitstoot van broeikasgassen verder te verminderen na de klacht van 900 burgers. Dat neemt niet weg dat de film een belangrijke stap vooruit is voor de vrije meningsuiting.
Lees ook corner Duurzame beleggingen http://moneystore.be/nl/duurzame-beleggingen
[1] [1] {0>This issue was already discussed in previous blog :<}0{>Dit onderwerp werd reeds behandeld in een vorige blogpost:<0} {0>https://insights.petercam.com/responsible-investment/clean-air-the-next-precious-element-you-will-have-to-pay-for<}0{>https://insights.petercam.com/responsible-investment/clean-air-the-next-precious-element-you-will-have-to-pay-for<0}
____________________________________________________________________________
Transparantie : een sleutelwoord bij verantwoord beleggen
16/6/2015
Vorige week vond de zesde editie plaats van het Geneva Forum For Sustainable Investment (GFSI) in Genève. De gelegenheid om nog eens stil te staan bij de laatste (markt)ontwikkelingen buiten onze landsgrenzen.
Het kernwoord van het forum: transparantie.
Iedereen was het erover eens dat duurzaamheid op een kantelpunt staat, aangezien alle actoren zich ervan bewust zijn dat niets doen op het gebied van milieunormen, sociaal welzijn en deugdelijk bestuur (ESG) duurder zal uitvallen dan actie ondernemen.
Het gedrag van de drie economische actoren, namelijk de overheid, de consumenten en bedrijven, legt nieuwe regels op en vraagt om een aanpassing van de economische sectoren, met inbegrip van de financiële sector.
De overheid dwingt immers via steeds meer regelgeving, maar ook via fiscale maatregelen, een meer verantwoord gedrag af.
De consumenten geven blijk van nieuwe noden en consumptiepatronen, die vanuit een globaal duurzaamheidsoogpunt een breuk vormen met het verleden.
Ten slotte passen de bedrijven, die zich bewust zijn van hun rol en rekening houdend met het nieuwe paradigma van hun klanten, hun gedrag en beleid aan om hun werkingsmethoden te verantwoorden.
Op dit keerpunt voor een duurzaam financieel bestel blijven de mogelijkheden en kwaliteitsnormen steeds verbeteren en evolueren. De grote uitdaging vandaag ligt in de overgang van bewustwording naar de integratie en toepassing in het globale beheer. Beleggers zien echter door de bomen het bos niet meer door het bijzonder rijke aanbod aan duurzame en verantwoorde beleggingen. We moeten vaststellen dat de kennis van de tussenpersonen beter kan.
Het is dus belangrijk om de doelstellingen van twee verschillende werelden te leren kennen en te definiëren, namelijk die van het verantwoord beheer en die van de beleggers, om tot een gemeenschappelijk doel te komen.
De tussenpersonen dienen in dit proces een cruciale rol te spelen.
Transparantie op de markten wordt steeds belangrijker. In eerste instantie met betrekking tot de oorsprong van het geld; vervolgens inzake de bestemming ervan. De traceerbaarheid van de geldstromen is van het grootste belang, met name om elk reputationeel risico te vermijden.
Daarom moeten tussenpersonen en eindklanten in alle transparantie worden geïnformeerd over de aanpak van de duurzame producten, hun filosofie, hun doelstelling, samenstelling en kostenstructuur.
De organisatie van fora, zoals dat in Genève, zorgt ervoor dat een groot aantal beleggers en specialisten kan samenkomen en debatteren. Op die manier kan het kennisniveau verbeteren. Zo kan men ook kennismaken met minder bekende benaderingen, zoals de integratie van ESG-criteria in activaklassen zoals infrastructuur of staatsobligaties, die minder courant zijn dan aandelen of bedrijfsobligaties.
Centraal binnen de duurzame en verantwoorde benadering staat transparantie, waarmee een echte uitwisseling van informatie en best practices bereikt kan worden. De doelstelling hierbij is om voortdurend te evolueren en een bijdrage te leveren aan een duurzamere financiële sector in de toekomst.
In het licht van een toenemende individuele en collectieve bewustwording en groeiend activisme bij beleggers en individuen, is duurzaam beheer hopelijk meer dan louter een niche voor gespecialiseerde beleggers. Idealiter wordt de benadering totaal geïntegreerd binnen een globale benadering die begrijpelijk en toegankelijk is voor iedereen, met een reële impact op de werking van het economische systeem.
_____________________________________________
Afrika, de smart grids van morgen – duurzaam beleggen in Afrika
18/5/2015
Afrika, dat tot voor enkele jaren nog het ‘verloren continent’ werd genoemd, wordt vandaag beschouwd als het continent van de toekomst. Het is inderdaad zo dat dit continent indrukwekkende groeicijfers optekent. Eerst en vooral bestrijkt Afrika een oppervlakte die even groot is als Europa, de Verenigde Staten, China, India en Argentinië samen!
Het grondgebied is erg rijk aan grondstoffen. Dit continent is goed voor een derde van de wereldwijde reserves aan minerale grondstoffen (buiten energie). De export bestaat voornamelijk uit olie, ertsen en landbouwproducten. Bovendien telt Afrika vandaag 1 miljard inwoners, en dat cijfer zal tegen 2050 verdubbelen. Dit betekent een echte stedenbouwkundige uitdaging aangezien de steden vandaag zowat 350 miljoen inwoners hebben, en 1 miljard tegen 2030!
Bovenop de stedenbouwkundige uitdaging komt nog eens de uitdaging van onderwijs. Dat is de tweede Millenniumdoelstelling voor ontwikkeling van de Verenigde Naties. Er werden al veel investeringen gedaan op dat vlak, waardoor het schooltraject werd verlengd. Maar dat geldt ook voor de ontwikkelde landen, waardoor de kloof inzake onderwijs niet is afgenomen. Dat zorgt ervoor dat de nivellering van de kwalificatie van de arbeidskrachten in deze landen een uitdaging is.
Hoewel velen de economische groei naar voren schuiven, dient toch te worden opgemerkt dat deze ongelijk verdeeld is en dat de creatie van arbeidsplaatsen die ermee samenhangt onvoldoende is. Daarom moeten we aandacht hebben voor de duurzaamheidspijlers waarop de groei van Afrika als langverwachte groeimotor is gebaseerd.
Eerst en vooral is er de politieke stabiliteit. De ratingagentschappen hebben in hun modellen criteria opgenomen zoals de governance-indicatoren van de Wereldbank. Andere indicatoren kunnen eveneens wijzen op risico’s van politieke instabiliteit. Het voorbeeld van de massamoord op Mexicaanse studenten in de westelijke provincie Guerrero in september vorig jaar illustreert dit probleem. Deze studenten behoorden over het algemeen tot de oorspronkelijke bewoners van Mexico en waren kinderen van boeren. Ze waren de leerkrachten van morgen, die belast waren met de alfabetisering van de meest landelijke gebieden. Ze studeerden aan scholen die waren opgericht na de revolutie en nog steeds het onderwerp zijn van heel wat controverse. Deze gebeurtenissen toonden aan dat de georganiseerde misdaad en de drugstrafiek diep zijn doorgedrongen in de Mexicaanse overheidsinstellingen. In combinatie met een arme bevolking en een ongelijke welvaartsverdeling geeft dat aanleiding tot heel wat sociale spanningen.
Vervolgens is er de bevolking. Het demografische potentieel van de Afrikaanse landen is enorm. Die groei moet dan wel duurzaam zijn, hoewel epidemieën zoals ebola de bevolking van bepaalde landen hebben gedecimeerd en aids een belangrijke plaag blijft. Er is ook nog steeds een aanzienlijke kindersterfte en een gebrekkige primaire vaccinatie.
De jongeren zullen voor de groei moeten zorgen, op voorwaarde dat ze een opleiding hebben genoten en dat ze geïntegreerd worden op de arbeidsmarkt. Hoe lager het onderwijsniveau van een bevolking, hoe hoger het risico op opstanden. Dat geldt des te meer als de groei slechts een minderheid ten goede komt.
Het is dus noodzakelijk dat de groei inclusief is en gedragen wordt door innovatieve en dynamische lokale kmo’s.
Een land zoals Kenia bijvoorbeeld diversifieert zijn groeibronnen om niet afhankelijk te zijn van een of meerdere grondstoffen, zoals wel het geval is in Nigeria, dat sterk afhangt van de evolutie van de olieprijs.
Ten slotte is er de milieu-uitdaging. We hebben het al gehad over de stedenbouwkundige uitdaging, die positief onthaald kan worden aangezien de opkomst van zogenaamde smart grids en andere smart cities op de eerste plaats plaatsvindt in Afrika, voordat deze ontwikkeling overwaait naar Europa.
Er zijn ook nog andere belangrijke uitdagingen, zoals droogte en de toegang tot drinkbaar water.
Droogte is een aanzienlijk risico voor de Hoorn van Afrika en sub-Sahara-Afrika. De toegang tot drinkbaar water is uiteraard problematischer op het platteland dan in de stad. In sommige landen, zoals Botswana en Senegal, kan drinkbaar water dubbel zo moeilijk te verkrijgen zijn op het platteland.
We willen beleggers hier absoluut niet ontmoedigen door een opsomming te geven van de vele uitdagingen waarmee het Afrikaanse continent te kampen heeft. Wel integendeel! De bedoeling is om de opportuniteiten en de diversiteit van de landen in kaart te brengen. Nigeria is Ghana niet, dat op zijn beurt Mozambique of Zuid-Afrika niet is. Deze diversiteit is interessant voor beleggers, die eveneens kunnen profiteren van de decorrelatie van de verschillende valuta’s.
Als goed geïnformeerde en verantwoorde belegger is aandacht hebben voor de duurzame groei van een land een garantie voor de stabiliteit van zijn rendement op lange termijn.
_____________________________________________
Verantwoord beleggen moet actief beheer heruitvinden
28/4/2015
Een rondetafelgesprek was georganiseerd door Les Echos op 15 april in Parijs met als titel “Verantwoord beleggen moet actief beheer heruitvinden gezien de massale opkomst van indexmatig beheer.”
Onder impuls van de Verenigde Staten wint indexmatig beheer fors terrein en vertegenwoordigt het nu al meer dan 15 % van de wereldwijde activa onder beheer. Zonder concrete cijfers te vermelden, maken specialisten ter zake gewag van een forse vooruitgang, met name omdat indexmatig en passief beheer niet per se hoeft te botsen met actief beheer. Wel integendeel, aangezien er heel wat institutionele beleggers zijn die deze strategie gebruiken als aanvulling in een portefeuille omwille van de liquiditeit en efficiëntie. De lage kosten worden immers het vaakst aangehaald als belangrijkste beleggingsargument.
Toch roept indexmatig en passief beheer verschillende vragen op.
Eerst en vooral moeten we eens dieper ingaan op de indexen die worden gevolgd, die immers gebaseerd zijn op de beursgenoteerde waarde van de bedrijven voor de aandelenindices, en op de schuldgraad voor de obligatie-indices. De overheidsschuldencrisis in de eurozone heeft de tekortkomingen van dergelijke constructies al eerder blootgelegd. Toch blijft de grote meerderheid van de obligatie-indices, zowel voor overheids- als bedrijfsemittenten, gebaseerd op de schuldgraad van de overheid of het bedrijf. Zo zag Lehman Brothers amper twee weken voor de neergang zijn weging in de Amerikaanse iBoxx-index verdubbelen tot 5 % als gevolg van een nieuwe emissie. We kunnen ons afvragen of het wel aangewezen was om de samenstelling van deze index slaafs te volgen en de positie te verdubbelen twee weken voor de ineenstorting van deze grote bank.
Dit alles werd uiteraard diepgaand geanalyseerd na de val van Lehman Brothers, en er werden diverse lessen uit getrokken. Er gebeurt immers heel wat rond passief en indexmatig beheer, en er worden regelmatig innovatieve strategieën op de markt gebracht die gebaseerd zijn op indices die op een andere manier zijn samengesteld. We denken dan aan ‘equally weighted’ indices, waarbij alle posities een gelijke weging krijgen, of aan ‘low risk contribution’ strategieën, waarbij een positie een grotere weging krijgt in functie van haar bijdrage aan het totale risico van het universum. Dergelijke strategieën, die met een modewoord ‘smart bèta’ worden genoemd, zijn gesteund op puur financieel-economische overwegingen en worden samengesteld op basis van ingewikkelde wiskundige modellen. We kunnen ons eveneens vragen stellen over de samenstelling van de index en de definitie die eraan wordt toegekend. Als een index bijvoorbeeld als ‘weinig volatiel’ wordt bestempeld of als strategieën ‘low vol’ worden genoemd, wat is dan de gehanteerde definitie van volatiliteit? Wordt het risico dat de belegger loopt echt alleen maar bepaald door het concept standaardafwijking of standard deviation?
Er gebeurt ook heel wat in de wereld van ETF’s en indexmatig beheer. En in het kader van al deze innovaties loont het ook de moeite om eens na te gaan of passief beheer uiteindelijk actief beheer niet opslorpt.
SRI of verantwoord beleggen is een fundamentele strategie, en op zich al een ‘smart bèta’-aanpak in het jargon, die gebaseerd is op een andere kijk op economische spelers die geïntegreerd zijn in een complexe, geglobaliseerde en geconnecteerde omgeving. Binnen de activaklasse van de obligaties houdt deze benadering meer rekening met de capaciteit van de economische speler (overheid of bedrijf) om zijn schulden terug te betalen dan met de capaciteit om meer schulden aan te gaan. Het gaat hier om een strategie die gebaseerd is op overtuigingen, die durft af te wijken van de traditionele beursindices. En neemt een belegger in werkelijkheid een hoger risico, zelfs al is de tracking error hoog aangezien het beheer weinig rekening houdt met de indexsamenstelling?
Vervolgens kunnen we eens stilstaan bij de impact van de belegger. Hoewel passief beheer zo sterk groeit dat het actief beheer wel eens zou kunnen verdringen, vertonen beleggers kuddegedrag aangezien ze allemaal dezelfde indices kopiëren. Terwijl we ons uiteraard vragen kunnen stellen bij de liquiditeit van de markten, is het systemische risico eveneens belangrijk.
Ten slotte is er in deze periode van algemene aandeelhoudersvergaderingen een belangrijke rol weggelegd voor een welbepaalde speler: de aandeelhouder. Verantwoord beleggen houdt inderdaad ook in dat men zijn verantwoordelijkheid moet opnemen en zijn stem moet laten horen door te stemmen en een geëngageerd dialoog aan te gaan met het bedrijf. Enerzijds wil dat zeggen dat aandeelhouders hun verantwoordelijkheid moeten opnemen: door beleggingsbeslissingen te nemen oefenen wij invloed uit op het bedrijf met betrekking tot maatschappelijk welzijn, economie, milieu en deugdelijk bestuur. Anderzijds toont academisch onderzoek aan dat een geslaagd geëngageerd dialoog met het bedrijf leidt tot een waardevermeerdering, en daar heeft iedereen baat bij.
Passief en indexmatig beheer laat nog maar zelden zijn stem horen bij bedrijven, en dat komt voornamelijk omdat dan de vraag wordt gesteld wie de kosten voor het verwerken van de stemmen zal betalen.
Verantwoord beleggen vindt het actief beheer niet opnieuw uit. Het is er een aanvulling op, en een logische evolutie in de huidige omstandigheden.
Verantwoord beleggen is dus een globale benadering en strategie die een aanvulling is op actief beheer, en innoveert constant aangezien het een antwoord probeert te bieden in een wereld die onderhevig is aan voortdurende verandering.
_____________________________________________
Internationale Vrouwendag : nog steeds een noodzaak !
12/3/2015
Internationale Vrouwendag is altijd een goede gelegenheid om na te gaan in welke mate vrouwen deelnemen aan de macht.
Vorig jaar werd vooral de privésector onder de loep genomen, meer specifiek de vertegenwoordiging van vrouwen binnen de raden van bestuur van bedrijven. Het opleggen van genderquota voor de bestuursorganen van openbare of grote bedrijven vindt steeds meer ingang en zorgt ervoor dat de vrouwelijke vertegenwoordiging toeneemt. Toch blijven vrouwen fors in de minderheid. Onderzoek en verschillende studies tonen echter ondubbelzinnig aan dat diversiteit binnen het directiecomité een toegevoegde waarde heeft en ervoor zorgt dat de genomen beslissingen kritisch worden beoordeeld. Bovendien worden de zaken vanuit een ander standpunt belicht en andere denkpistes aangereikt.
Laten we dit keer eens de openbare sector van dichterbij bekijken, aangezien de regeringen en andere instellingen van een land een cruciale rol spelen in de ontwikkeling ervan. Ook hier blijven vrouwen in de minderheid op de verschillende hiërarchische niveaus, of het nu gaat over bestuursorganen, juridische diensten of openbare besturen Vrouwen bekleden gemiddeld amper een derde van de topfuncties bij de OESO.
Nochtans spreekt het voor zich dat de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het opstellen, toepassen en controleren van de wetten en regels een weerspiegeling zijn van de bevolking waarvoor deze regels gelden.
Hoewel er grote verschillen zijn tussen de verschillende landen, vooral tussen de verschillende OESO-lidstaten, blijft dit een wereldwijde uitdaging. Socio-economische en historische factoren verklaren waarom mannen nog steeds de plak zwaaien binnen de openbare instellingen. Enerzijds zijn de verplichtingen die verbonden zijn met topfuncties vaak moeilijk te verzoenen met de familiale verantwoordelijkheden vanuit cultureel oogpunt voornamelijk op de vrouwen rusten. Anderzijds blijven leiderschap en ondernemerschap kwaliteiten die vooral aan mannen worden toegeschreven.
Uiteraard heeft deze kwestie ook te maken met het kiessysteem, aangezien het voor een groot aantal functies de kiezers zijn die de posten verdelen. België is een goed voorbeeld van een land dat steeds de vrouwelijke vertegenwoordiging in het parlement heeft gestimuleerd door quotawetten in te voeren voor de kieslijsten. De eerste quotawet werd van kracht in 1994, met een minimumvertegenwoordiging van 25 % vrouwen. Die minimumdrempel werd in 2002 opgetrokken tot 50 %, met de bijkomende eis dat de eerste twee kandidaten van een verschillend geslacht moeten zijn. Dankzij die verschillende wetten is het aantal vrouwen in de verschillende Belgische parlementen fors toegenomen.
Genderongelijkheid komt tot uiting in de mate waarin het aantal vrouwen de bevolking weerspiegelt, maar ook in de lonen. Net zoals in de privésector is er nog steeds een loonkloof tussen mannen en vrouwen met gelijkaardige functies. Bovendien zijn vrouwen sterker vertegenwoordigd in functies met een lager loon.
In de privésector hebben verschillende studies aangetoond dat er een positief verband bestaat tussen de aanwezigheid van vrouwen in de raden van bestuur en de prestaties van een bedrijf. Dat geldt ook voor de openbare sector, waar er een positief verband bestaat tussen minder genderongelijkheid in een land en het aandeel vrouwen in de regering. Er is tevens een positief verband tussen het aantal vrouwelijke ministers in een regering en het vertrouwen dat die regering geniet bij de bevolking. Ten slotte is diversiteit in het directiecomité van een bedrijf van groot belang om de competitiviteit ervan te verbeteren. Dat gebeurt door maatregelen te nemen die innovatie en groei stimuleren.
_____________________________________________
Laten we dit jaar Valentijn eens op een andere manier vieren!
13/2/2015
13 en 14 februari zijn immers de twee dagen die volledig zijn gewijd aan de internationale campagne om van fossiele brandstoffen af te stappen (Global Divestment Day – http://gofossilfree.org/).
Er gaan steeds meer stemmen op over de hele wereld om volledig van fossiele brandstoffen af te stappen. De sympathisanten willen hetzelfde resultaat verkrijgen zoals indertijd met de strijd tegen apartheid in Zuid-Afrika. Die leidde toen tot een grootschalige campagne om belangen in elk betrokken bedrijf te verkopen.
Hoewel 2014 nog maar pas werd uitgroepen tot het warmste jaar sinds het begin van de temperatuurmetingen bijna tweehonderd jaar geleden, kan men niet ontkennen dat de dreiging van klimaatverandering wel degelijk aanwezig is, en dat een radicale ommezwaai op het gebied van energiegebruik noodzakelijk is. Die zogenaamde energietransitie berust op het afbouwen van fossiele brandstoffen ten gunste van hernieuwbare en schone energiebronnen. De uitdaging om de koolstofuitstoot terug te dringen wordt steeds groter, aangezien er een toenemend risico bestaat dat de regelgeving steeds strenger wordt om elke vorm van klimaatopwarming tegen te gaan. De doelstelling om de wereldwijde klimaatopwarming te beperken tot 2 graden blijft erg ambitieus en zal zeker verdere maatregelen en beperkingen met zich meebrengen.
In deze context, en ook met olieprijzen die blijven dalen, moeten de energiebedrijven hun investeringen in dure exploitatieprojecten, gebaseerd op fossiele hulpbronnen die erg veel koolstof uitstoten, in vraag stellen. Dat geldt ook voor projecten waarvan de rendabiliteit onder druk kan komen te staan als de olieprijs onder de 90 USD per vat noteert.
De bedrijven uit de olie- en gassector staan dus voor een cruciaal moment in hun ontwikkeling. De allocatie van kapitaal wordt immers steeds complexer. Op middellange termijn wordt het een echte uitdaging om te bepalen van waar ze inkomsten gaan halen en hoe ze zich zullen ontwikkelen.
Deze twee campagnedagen willen beleggers en andere partijen mobiliseren voor een collectief engagement om de overheden ertoe aan te zetten een einde te maken aan de subsidies voor fossiele brandstoffen. Die zijn voor de sector goed voor miljarden per jaar en bepalen in belangrijke mate de prijs van koolstof.
De koolstofprijs is een belangrijke factor die het risico bepaalt waaraan bedrijven in deze sector blootgesteld zijn. We hadden dit al eens behandeld in onze vorige blog, die ging over de zogenaamde stranded assets. Dit zijn namelijk reserves die niet meer ontgonnen kunnen worden wanneer de wetgeving strikter wordt en de uitstoot van koolstof steeds meer wil inperken. Het gaat grotendeels om niet-conventionele activa, waarvan de exploratie en de productiekosten behoorlijk hoog zijn, zoals oliezanden, offshore projecten of diepwaterprojecten. Aangezien de olie- en gasbedrijven deze fossiele energiereserves niet langer kunnen exploiteren, zullen ze hun waardering fors zien dalen als gevolg van hun sterke correlatie met hun bewezen energiereserves. Ze worden dus geconfronteerd met een nieuw paradigma dat meer aandacht zou moeten hebben voor de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen.
In dat kader zouden ze eveneens een interessante financieringsbron kunnen aanboren via de zogenaamde “green bonds”. Die groene obligaties zijn traditionele obligaties, maar worden als groen beschouwd omdat het opgehaalde geld moet dienen om een concreet milieuproject te financieren. De markt lijdt momenteel onder het gebrek aan een uniforme definitie en normen op dit vlak. Vorig jaar was er echter behoorlijk wat belangstelling voor deze obligaties, aangezien er zowat 20 miljard USD werd opgehaald en verschillende zaken doen vermoeden dat er ook in 2015 een sterke groei zal zijn.
Immers:
- Energietransitie, energie-efficiëntie en duurzame ontwikkeling zijn immers een echte hefboom voor de markt.
- De markt wordt beter gediversifieerd, niet enkel qua emittenten (oorspronkelijk eerder supranationale instellingen, vandaag steeds meer privébedrijven), maar ook qua sectoren (voorlopig nog grotendeels gedomineerd door de nutssector, maar andere sectoren komen steeds meer opzetten). De omvang van de emissies neemt toe en benadert stilaan de standaardomvang van traditionele emissies voor institutionele beleggers;
- De toepassing van de Principes van Groene Obligaties is een stap in de goede richting en zal bijdragen tot de verdere structurering en standaardisatie van deze markt.
Ten slotte is het ook interessant om in het kader van dit nieuwe sectorparadigma eens stil te staan bij de opvang en opslag van koolstofemissies. Op die manier kan de technologie de leefbaarheid van het project bevorderen, want dat vormt vandaag nog een probleem
Gelukkige Valentijn 😉
_____________________________________________
Vooruitzichten 2015: 0 % koolstof?
12/1/2015
Zoals de traditie het wil, geven economen aan het begin van het jaar hun vooruitzichten voor het nieuwe jaar.
Voor Europa zijn de vooruitzichten eerder bescheiden: zowel de economische groei, inflatie als rente staat dicht bij 0 % … maar wat zouden we zeggen van 0 % koolstofuitstoot?
Het concept
Het is nu bijna twee jaar geleden dat het debat werd gelanceerd over de zogenaamde decarbonisatie van de economie en de thesis van de ‘stranded assets’. Dit zijn activa, voornamelijk van de energiesector (olie, gas en openbare nutsvoorzieningen), die onontginbaar zouden worden als de wetgeving inzake de beperking van de temperatuurstijging op aarde aanzienlijk strenger zou worden. De theorie van de stranded assets gaat ervan uit dat een groot gedeelte van de reeds afgeschreven koolstofreserves niet meer winbaar zou worden bij een stijging van de koolstofprijs en dus een gevoelige stijging van de exploitatiekosten.
Om de opwarming van de aarde te beperken tot 2°, een internationaal erkende maatregel, zou de totale koolstofuitstoot niet hoger mogen zijn dan een budget van 565 gigaton CO2 tegen 2050. De huidige kool-, gas- en oliereserves zijn momenteel echter 5 keer groter dan de mogelijke koolstofuitstoot die dit budget voorziet. Er is bijgevolg een aanzienlijk risico dat de regelgeving steeds strenger zal worden. Bovendien is het aantal maatregelen de afgelopen 10 jaar reeds verdrievoudigd in meer dan 60 landen.
Als deze beperkingen inzake koolstofuitstoot effectief zouden worden toegepast, zouden met name de oliebedrijven niet langer in staat zijn om bepaalde reserves te exploiteren. Die activa worden dan ‘stranded’ of niet langer winbaar.
Het gaat in essentie over de meest blootgestelde en kwetsbare activa, namelijk degene met de hoogste productiekosten en koolstofuitstoot, zoals oliezanden, diepwateroperaties, offshore activa op de Noordpool of elk actief met exploitatiekosten die hoger liggen dan die van conventionele olie, gemeten in vaten olie-equivalent.
Het Internationaal Energie Agentschap schat dat 2/3e van de bestaande fossiele energiereserves onontginbaar wordt als de internationale gemeenschap haar doelstelling toepast om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan 2° boven de pre-industriële niveaus.
Een risico voor beleggers?
Het concept van stranded assets komt met name voort uit het risico dat de regelgeving inzake koolstofuitstoot steeds verder toeneemt. Het is gebaseerd op de veronderstelling dat de regelgeving steeds strikter en dwingender wordt. De verschillende klimaattoppen die werden georganiseerd tonen aan dat steeds meer landen hun verantwoordelijkheid willen nemen, zelfs de meest vervuilende landen, zoals blijkt uit het jongste akkoord dat de VS en China sloten. Aan de vooravond van de klimaatconferentie van de Verenigde Naties, de COP 21 in Parijs, verwacht men een duidelijker en becijferd engagement. Ook al verwachten sommigen reeds dat de top een grote ontgoocheling wordt, toch zal de COP21 de druk verder opvoeren om het koolstofrisico beter in kaart te brengen.
Een striktere en strengere regelgeving kan aanleiding geven tot het ontstaan van een koolstofzeepbel die beleggers duur te staan kan komen, aangezien zij zullen moeten leren omgaan met een decarbonisatie van de economie op lange termijn. Dit scenario zou ertoe leiden dat de meest blootgestelde activa worden geïsoleerd en dat er indien mogelijk een herschikking komt van de exploitatiesites.
Hoe kan men zich beschermen?
Als bedrijven effectief niet langer in staat zouden zijn om een groot gedeelte van hun fossiele energiereserves te ontginnen, houdt de markt voor dit type producten op te bestaan, wat een belangrijke uitdaging zou inhouden voor beleggers. De waardering van energiebedrijven is immers sterk gecorreleerd met de bewezen energiereserves, die fors in waarde kunnen dalen.
Een verwittigd belegger is er twee waard. Maar hoe moet men dit risico benaderen, dat tot hiertoe voornamelijk theoretisch is en sterk afhangt van hypotheses rond klimaatopwarming en eventuele nieuwe regelgeving?
De jongste tijd hebben verschillende institutionele beleggers, zoals het Deense pensioenfonds PensionDanmark, ervoor gekozen om hun beleggingen in deze sector van de hand te doen. De campagne om uit deze bedrijven te stappen met het oog op een economie die niet langer fossiele brandstoffen gebruikt, draait op volle toeren. De wettelijke pensioenfondsen in Zweden, de zogenaamde AP-fondsen, hebben eveneens het initiatief genomen om hun beleggingsportefeuilles op te delen in functie van het koolstofrisico (hoog, gemiddeld of zwak) en om wereldwijde bedrijven met een hoog risico te verkopen.
De wereldwijde indexleverancier FTSE heeft ook samengewerkt met een van de grootste fondsbeheerders ter wereld, Blackrock, om een nieuwe reeks indices te creëren waarin geen enkel bedrijf zit dat actief is in fossiele brandstoffen. Bedrijven die actief zijn in de ontginning of exploitatie van fossiele brandstoffen worden geweerd uit deze index.
De andere mogelijkheid is engagement, en het belonen van de bedrijven die het meest proactief met deze problematiek omgaan, met name degene die zich meer richten op hernieuwbare energie in plaats van fossiele brandstoffen. Bovendien bestaan er programma’s voor het opvangen en opslaan van koolstofdioxide.
Ondanks het feit dat er geen wereldwijde regelgeving bestaat, zit de energiesector in een fundamenteel transformatieproces. Denken we maar aan de regelgeving inzake luchtkwaliteit, afnemende kosten voor hernieuwbare energie, beschikbaarheid van water, enz. De nutsbedrijven worden geconfronteerd met het feit dat de levensduur van hun krachtcentrales onzeker is en marktmechanismen zoals koolstofprijzen dragen daartoe bij. Bijgevolg zijn ook zij gevoelig voor activa die minder waard kunnen worden.
Het concept van stranded assets, dat weliswaar nog erg theoretisch en hypothetisch is, creëert belangrijke uitdagingen voor de sector van fossiele brandstoffen. Financieel analisten zouden verschillende hypotheses moeten opnemen in hun modellen, om hun waardering te toetsen aan plausibele scenario’s. De traditionele waarderingsmaatstaven zoals de vervangingsratio van de reserves zullen worden vervangen, of op zijn minst worden verfijnd, zodat aanvullende parameters kunnen worden opgenomen die beter rekening houden met een wereld die moet leven met een beperking van de koolstofuitstoot.
_____________________________________________
Respect voor de mensenrechten: een belangrijke taak voor beleggers!
24/12/2014
Enkele dagen voor de Internationale Dag van de Mensenrechten nam ik deel aan een rondetafelgesprek met als thema: “respect voor de mensenrechten: een belangrijke taak voor beleggers!
Voor één keer waren het niet enkel mannen, wat doorgaans het geval is binnen de financiële sector, maar waren er drie vrouwen en een moderator. Bovendien waren er drie Scandinaviërs aanwezig in het Parijse auditorium!
In Scandinavië engageren zowel bedrijven als beleggers zich sterk rond dit onderwerp.
We denken bijvoorbeeld aan de zwarte lijst van bedrijven die worden uitgesloten van de portefeuille van het Noorse Pensioenfonds omwille van sterke vermoedens van schending van arbeids- en mensenrechten. Die lijst wordt door ethische beleggers als referentie beschouwd.
Voor beleggers bestaat er een drievoudig risico. Enerzijds is er een reputatierisico, niet alleen voor het betrokken bedrijf, maar ook voor de belegger die vanaf dat moment onrechtstreeks betrokken is, en ten tweede is er een economisch en financieel risico, aangezien de schending van mensenrechten een groot risico inhoudt voor een waardedaling van het aandeel.
De aangetaste reputatie en de financiële en operationele impact die eruit voortvloeien, blijven doorgaans de belangrijkste gevolgen, aangezien de geldboetes minder aanzienlijk zijn. De beleggingswereld moet zich een nieuw concept binnen de financiële analyse eigen maken: het is niet langer de P/E-ratio die staat voor ‘price to earnings’ (beurskoers afgezet tegenover de winst) maar de ‘Price to Ethics’ (beurskoers afgezet tegenover ethische normen).
De geëngageerde Scandinavische beleggers zijn vooral voorstanders van een dialoog met asset managers en bedrijven die zich schuldig maken aan overtredingen. Om meer impact te hebben, kan het engagement zich uiten in een samenwerkingsverband, zoals nu reeds gebeurt via het platform PRI Clearing House van de Verenigde Naties (UNPRI). De belegging in het bedrijf van de hand doen is het laatste redmiddel wanneer de engagementsprocedure mislukt.
Aangezien vandaag 35,8 miljoen mensen het slachtoffer zijn van moderne slavernij, is het relevant om nog eens te herinneren aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948.
Als we bovendien de dagelijkse nieuwsbrief van de ngo Human Rights Watch raadplegen, die erg verscheiden en internationaal is, dan zien we dat er nog heel wat vooruitgang geboekt moet worden om deze elementaire rechten te waarborgen.
Er bestaan heel wat schendingen van mensenrechten. De onderstaande grafiek toont jammer genoeg aan dat het aantal controverses aangaande schendingen van mensenrechten in stijgende lijn zit.
Buiten de problematiek rond de bevoorradingsketen, die vaak verband houdt met moderne slavernij of maatschappelijke discriminatie, zoals de schending van de vrijheid van vereniging, blijft het respect voor lokale gemeenschappen vaak een probleem, met name in de landbouw- en de ontginnende sector.
JA, beleggers hebben een rol te spelen. De brand in Rana Plaza in Bangladesh, die de slavernij in de kledingindustrie blootlegde, is een goed voorbeeld dankzij de Clean Clothes Campaign. Beleggers en bedrijven hebben zich geëngageerd om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, en willen ook druk uitoefenen op de overheid om een minimumsalaris voor de arbeiders te bekomen.
Het schandaal van de Thaise kweekgarnalen heeft eveneens aangetoond dat er slavernij bestaat op vissersboten, en dat bedrijven uit de voedingsmiddelensector in dit geval een verantwoordelijkheid hebben inzake de controle van hun volledige bevoorradingsketen.
Beleggers hebben steeds meer aandacht voor de integratie van de bevoorradingsketen in het engagementsbeleid van de bedrijven. Beleggers willen zich immers niet schuldig maken aan de schending van bepaalde rechten en hanteren steeds vaker het principe Weten, Observeren, Waarschuwen, Beïnvloeden en Oplossen.
Een referentie-index!
Beleggers kunnen vanaf nu verwijzen naar een index rond mensenrechten. De index Corporate Human Rights Benchmark werd op 1 december jongstleden aangekondigd in Genève op het derde forum van de Verenigde Naties rond mensenrechten. De doelstelling ervan is om een referentiekader te bieden voor materiële problemen die verband houden met de schending van mensenrechten. In samenwerking met de werkgroep bij de Verenigde Naties die zich over dit onderwerp buigt, biedt deze index eveneens een transparante databank aan beleggers en bedrijven. De index richt zich in eerste instantie op de 500 grootste ondernemingen in de sectoren die het grootste risico lopen op een schending van de mensenrechten: landbouw, elektronische apparatuur, informatie- en communicatietechnologie en de ontginnende sector.
Wetgeving voor meer transparantie
Steeds meer landen eisen van – meestal beursgenoteerde – bedrijven dat ze een rapport afleveren over hun beleid inzake mensenrechten. De benadering die daarbij gehanteerd wordt, is er meestal een van ‘comply or explain’.
Bedrijven worden dus geconfronteerd met steeds strengere regels. Ofwel zijn ze in staat om verslag uit te brengen over de kwaliteit, het begrip en de integratie van hun beleid ter zake, of als ze dat niet doen, moeten ze hierover verantwoording afleggen tegenover de burgermaatschappij. Die elementen kunnen ook het onderwerp vormen van een geëngageerde dialoog met de verantwoorde beleggers.
Een gelijkaardige wetgeving voor meer transparantie bestaat al in het Verenigd Koninkrijk voor beursgenoteerde bedrijven, in Frankrijk voor beursgenoteerde bedrijven en voor bedrijven met meer dan 500 werknemers, in Zweden voor overheidsbedrijven, in Denemarken voor overheidsbedrijven, beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven in functie van hun omvang. Eens te meer zijn de Scandinavische landen een lichtend voorbeeld…
In april 2013 heeft de Europese Commissie een voorstel van richtlijn aangenomen, dat momenteel wordt bestudeerd door het Europees Parlement, dat ervoor zal zorgen dat de 18.000 grootste Europese bedrijven hun niet-financieel rapport zullen moeten publiceren op basis van het principe ‘comply or explain’, met inbegrip van de informatie over mensenrechten, diversiteit, de strijd tegen corruptie en andere belangrijke ESG-indicatoren.
Hoewel veruit de meeste landen ter wereld de voornaamste verdragen over mensenrechten hebben geratificeerd (er zijn er negen), worden deze elementaire rechten nog dagelijks met voeten getreden en is de schending ervan schering en inslag in meerdere regio’s. De internationale autoriteiten lijken op meerdere fronten hun doelstellingen niet te halen.
Of het nu de ongelijkheid is van vrouwen in de Islamitische landen of de vervolging van religieuze of politieke dissidenten, er zijn heel wat voorbeelden die er ons aan herinneren dat mensenrechten absoluut moeten worden verdedigd.
Politieke autoritaire systemen winnen terrein in Rusland, Turkije, Hongarije en Venezuela. Zelfs Europa en de Verenigde Staten, die vaak als grote verdedigers van mensenrechten worden beschouwd, maken zich schuldig aan schendingen. De Europese schuldencrisis heeft extremistische en xenofobe groeperingen gevoed, met name tegenover islamitische gemeenschappen. In de Verenigde Staten hebben de gebeurtenissen van 11 september opnieuw folterpraktijken doen ontstaan in bepaalde gevangenissen en elders. En de internationale slavernij-index meldt dat in ons land 1.500 mensen het slachtoffer zijn van moderne slavernij.
Het is nog maar enkele tientallen jaren dat de overheden hun verantwoordelijkheid nemen voor mensenrechten vanuit internationaal perspectief. De Verenigde Naties en Europa hebben onlangs de incidenten in Syrië, Rusland, China en Iran veroordeeld. Internationale hulp wordt een voorwaarde om het respect voor mensenrechten af te dwingen.
De Corporate Human Rights-index, op initiatief van verantwoorde beleggers, brengt wereldwijde beursgenoteerde bedrijven onder in de vier meest blootgestelde sectoren (landbouw, informatie- en communicatietechnologie, de ontginnende sector en elektronische apparatuur). De bedoeling ervan is om meer transparantie te bieden over de praktijken van deze meest blootgestelde bedrijven en op die manier druk uit te oefenen via het reputatierisico, dat hen als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt.
_____________________________________________
Corporate Governance : wat denken van de laatste hervormingen?
18/11/2014
Aangezien de sterkte en de kwaliteit van de overheidsinstellingen van essentieel belang zijn voor de goede werking van een land, is deugdelijk bestuur essentieel om duurzame groei te verzekeren.
In de nasleep van de financiële en economische crisis van 2008 kwamen er zowat overal in Europa hervormingen van het regelgevende kader rond deugdelijk bestuur.
De voornaamste thema’s zijn de volgende:
- Audit: om elk belangenconflict van externe audits te vermijden, werden er verschillende maatregelen genomen. Eerst en vooral wordt de lijst van diensten die buiten de wet staan en geen beroep doen op auditdiensten, alsmaar langer. Vervolgens wordt er een bovengrens gesteld op inkomsten afkomstig van andere diensten buiten audit. Ten slotte wordt het aangeraden om regelmatig van auditbedrijf te veranderen. Zo stelt de Europese richtlijn voorop dat er elke 10 jaar verplicht van auditor wordt veranderd, met de mogelijkheid om voor 10 jaar extra te verlengen. Op dat niveau is Nederland heel wat strenger geweest, met een verplichte wissel om de 8 jaar zonder mogelijkheid om te verlengen voor een tweede termijn.
- De diversiteit van de raden van bestuur: zonder per se een voorstander te zijn van verplichte quota voor vrouwen, moet men toegeven dat in bepaalde landen deze verplichting verschillende positieve effecten heeft gehad voor de raden van bestuur. We kunnen immers vaststellen dat de raden van bestuur jonger en meer divers zijn geworden, vooral op het gebied van de universitaire achtergrond en de professionele ervaring, aangezien het opleggen van een quotum ingaat tegen vriendjespolitiek tussen oud-studenten of voormalige collega’s. Deze diversiteit is interessant en belangrijk in het licht van de evoluties rond deugdelijk bestuur, met name meer responsabilisering van de raad van bestuur (zie hieronder). Er is bij de overheid ook een echte wil om deze raden onafhankelijker te maken. Het wordt in heel wat landen een best practice om binnen de raad van bestuur voor de helft onafhankelijken op te nemen, vooral dan in het Verenigd Koninkrijk en Scandinavië. Het is duidelijk dat één derde aan onafhankelijke vertegenwoordigers binnen de raad van bestuur een minimum is geworden.
- ’Say on pay’: als de communicatie over de bezoldiging van de leden van de raad van bestuur en uitvoerende bestuurders de goedkeuring kan vereisen van de aandeelhouders (zoals dat bijvoorbeeld gebeurt in het Verenigd Koninkrijk of Zwitserland), is er doorgaans meer transparantie rond de bezoldiging. Zonder dat dit echt een impact heeft op de voorziene bezoldiging, verbetert deze praktijk wel de transparantie. Toch is het moeilijk om vergelijkingen te maken aangezien er geen eenduidige referentie bestaat, er aandelenopties en andere variabele beloningen kunnen zijn die nog niet transparant zijn. Nochtans zijn er wel enkele goede praktijken het vermelden waard, zoals bijvoorbeeld in Duitsland, waar bedrijven steeds meer het verschil bekendmaken tussen het hoogste en het laagste loon, of het maximumloon.
- Efficiëntie en bewustmaking van de raad van bestuur: de leden van de raden van bestuur worden steeds meer geresponsabiliseerd. Zo kan wangedrag van bestuurders in Duitsland leiden tot een veroordeling. De wetgever heeft bovendien een bovengrens vastgelegd voor de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid die wordt onderschreven door de bestuurders.
Deze bewustmaking van de raad van bestuur is een belangrijk element, aangezien ze ervoor zorgt dat er binnen de raad van bestuur een specialisatie ontstaat, waardoor elk lid zich kan specialiseren in een bepaald thema. Zo kan een informaticaspecialist in netwerken en dergelijke een belangrijke aanwinst zijn voor een bedrijf wanneer cyberveiligheid een grote uitdaging wordt in heel wat sectoren (zoals de banksector en de kleinhandel).
Over het algemeen gaan de hervormingen die werden doorgevoerd in verschillende Europese landen in de goede richting. We dienen nog maar eens vast te stellen dat de Scandinavische landen al geruime tijd het goede voorbeeld geven. Het Verenigd Koninkrijk blijft een voorloper, met name dankzij zijn Stewardship Code.
Italië en Spanje hebben hun goede wil getoond en nemen hervormingen waarmee ze de achterstand met de beste leerlingen kunnen verminderen.
Toch moeten we enkele maatregelen vernoemen die het principe ‘één aandeel, één dividend, één stem’ onrecht aandoen. Zowel Italië als Frankrijk heeft het aandeel met dubbel stemrecht in het leven geroepen, waarmee de overheid in feite een belangrijk aandelenpakket van bepaalde strategische bedrijven kan verkopen zonder de controle erover uit handen te geven (zoals Eni of Enel in Italië). De wet Florange gaat eveneens in die richting door een dubbel stemrecht toe te kennen aan elk aandeel in Franse beursgenoteerde ondernemingen dat voor minimaal 24 maanden wordt aangehouden. De lovenswaardige doelstelling van deze maatregel is om aandeelhouderschap op lange termijn aan te moedigen en kortetermijnhandel te ontmoedigen. Nochtans lijkt het erop dat het langetermijnaandeelhouderschap eerder een excuus is dat wordt gebruikt voor minder positieve doeleinden. Verschillende bureaus die gespecialiseerd zijn in het geven van stemadvies op algemene aandeelhoudersvergadering pleiten om te stemmen tegen de goedkeuring van de rekeningen en/of de herverkiezing van de raad van bestuur wanneer het bedrijf geen wijziging van zijn statuten voorstelt om het aandeel met automatisch dubbel stemrecht te vermijden vanaf maart 2016.
De opeenvolgende crisissen rond deugdelijk bestuur hebben ervoor gezorgd dat de controleautoriteiten, maar ook de bedrijven zelf zich bewuster zijn geworden van het belang van een gezond bedrijfsbestuur. De bedrijven hebben de afgelopen twintig jaar een hele weg afgelegd op het gebied van transparantie en deugdelijk bestuur. Het jongste rapport van Transparency International rond de transparantie van de grootste beursgenoteerde bedrijven ter wereld toont aan dat er nog ruimte is voor verbetering, met name op het gebied van de transparantie rond activiteiten in de verschillende landen. Maar het steeds actievere aandeelhoudersengagement en de druk van de media en van het reputatierisico dat ermee verbonden is, zorgen ervoor dat we optimistisch kunnen blijven.
_____________________________________________
Hoeveel kost het om op een verantwoorde en duurzame manier te beleggen?
15/10/2014
Waarom blijft deze vraag steeds terugkomen, terwijl academisch onderzoek blijft aantonen dat duurzame beleggingen het niet noodzakelijk minder goed doen?
Tijdens een recente rondetafel in het kader van de Week van SRI in Parijs antwoordde een professor van de Sorbonne, Nicolas Mottis, dat het debat vruchteloos is. Nochtans blijft het aanslepen.
De eerste reden schuilt in de ontstaansgeschiedenis van de duurzame fondsen. De fondsen van de eerste generatie waren zogenaamde ethische fondsen, die werden gecreëerd op vraag van religieuze congregaties die niet wilden beleggen in sectoren of praktijken die indruisten tegen hun waarden en overtuigingen.
Vandaag is het concept geëvolueerd van een ethische nichebelegging naar een benadering die meer geïntegreerd is in traditioneel activabeheer. We moeten dus een duidelijk onderscheid maken tussen een ethisch fonds, dat bepaalde ethische waarden wil uitdragen, en een duurzaam fonds, dat rekening houdt met criteria inzake milieu, maatschappelijke normen en deugdelijk bestuur. Op die manier kunnen alle risico’s en opportuniteiten in kaart worden gebracht en wordt er rekening gehouden met de verschillende stakeholders.
Deze benadering berust op de overtuiging dat enkel de bedrijven of economische actoren die rekening houden met uitdagingen inzake milieu, maatschappelijk welzijn en deugdelijk bestuur (ESG) in staat zullen zijn om op middellange en lange termijn winstgevend te blijven.
De tweede reden van dit eeuwige debat is het heterogene karakter van duurzame fondsen of degene die als dusdanig worden bestempeld. De ‘best-in-class’ benadering, die de beste leerlingen selecteert, eventueel in combinatie met een ‘best effort’ aanpak (waarbij de vooruitgang over een bepaalde periode wordt beloond) is niet uniek. Bepaalde fondsen beantwoorden aan specifieke of thematische problematieken; andere zijn dan weer gebaseerd op exclusiecriteria en een normatieve screening; nog andere zijn gericht op aandeelhoudersdialoog, waarmee bepaalde zaken in gang kunnen worden gezet.
De meeste academische studies lijken aan te tonen dat het erg moeilijk is om de toegevoegde waarde te bewijzen van een extra-financiële filter bij de selectie van duurzame portefeuilles. Op het niveau van de individuele bedrijven daarentegen heeft het onderzoek wel de toegevoegde waarde aangetoond. Dat geldt met name voor de toegang tot financiering en de kostprijs ervan voor bedrijven die beter scoren inzake ESG-criteria.
Hoewel de vraag van de kostprijs van een dergelijke benadering overbodig is, lijkt de vraag van de timing relevanter. Vandaar het onderwerp van onze rondetafel in Parijs: is er een grote crisis nodig opdat SRI zijn troeven zou kunnen uitspelen? We stellen vast dat de extra-financiële alfa van onze duurzame strategieën tijdens crisismomenten de grootste toegevoegde waarde oplevert. Die lijkt het crisiseffect wat te verzachten. We hebben dat vastgesteld in een portefeuille euro-overheidsobligaties tijdens de euro-schuldencrisis. Dit keer stellen we het vast bij een portefeuille van obligaties uit de groeilanden tijdens een crisis van de lokale valuta’s die de markt overhoop heeft gehaald. Is het toeval dat hetzelfde succes wordt herhaald?
De derde reden ten slotte heeft te maken met een verschillende visie tussen de financiële markten en het management van de bedrijven. Hoewel beide visies naar elkaar toe lijken te groeien, moeten de violen nog gelijkgestemd worden.
Voor de bedrijven kan het beleid inzake maatschappelijke verantwoordelijkheid (CSR) een oplossing zijn, op voorwaarde dat het op operationeel en beslissingsniveau geïntegreerd is binnen het bedrijf. Het risico bestaat erin dat het wordt vastgeklonken aan het marketing- of communicatiedepartement, wat ertoe kan leiden dat het beleid een zekere greenwashing ondergaat.
Beleggers moeten anderzijds nog verder worden gesensibiliseerd. Enkel meer transparantie en opleiding kan een einde maken aan de vooroordelen.
Eerst en vooral moeten beleggers een goed beeld krijgen van het aanbod van duurzame portefeuilles en strategieën. Het is bijzonder belangrijk dat een belegger de strategie, de doelstellingen, de definities en concepten begrijpt.
Bovendien zou een belegger een echte langetermijnvisie moeten ontwikkelen. Dat veronderstelt dat we uit het keurslijf moeten geraken van de referentie-indexen en dat we de verplichting van een kwartaal- of zelfs maandrapportering in vraag moeten durven stellen. Duurzaam beleggen is een langetermijnverhaal. De financiële markten bekijken de zaken op korte termijn, terwijl duurzaamheidsuitdagingen per definitie op middellange tot lange termijn moeten worden bekeken. De belegger zou moeten investeren op middellange termijn en moeten aanvaarden dat er periodes zijn van minder goede of betere performance, afhankelijk van de marktevolutie.
Het debat zou dus niet moeten zijn “brengt het op om verantwoord te beleggen?” maar eerder “wanneer brengt het op?”. Laten we hopen dat iedereen deze vraag met een langetermijnhorizon beantwoordt die rekening houdt met duurzaamheid.
_____________________________________________
De demografische transitie: nog steeds een belangrijke uitdaging
15/9/2014
Vergrijzing is een belangrijke uitdaging waarmee we rekening moeten houden, aangezien het een materiële impact heeft, en bovendien economisch en maatschappelijke repercussies heeft. Daardoor is het een relevant actueel thema. De wereldbevolking groeit immers met 1 % per jaar terwijl het aantal ouderen dubbel zo snel groeit. Men verwacht dat er tegen 2025 8 miljard mensen zullen wonen op onze planeet, in vergelijking met 6,9 miljard in 2010. Daarvan zullen er 1,2 miljard ouderen zijn terwijl ze in 2010 nog maar met 700 miljoen waren.
De vergrijzing heeft op twee manieren een impact op de economische groei. Eerst en vooral nemen de sociale uitgaven voor het oudere deel van de bevolking toe. Ten tweede neemt de actieve bevolking af, en dat geldt ook voor hun bijdragen aan de verschillende sociale stelsels.
Tegen 2020 zal het aantal landen dat door de Verenigde Naties wordt bestempeld als ‘sterk verouderd’, namelijk diegene waarvan meer dan 20 % van de inwoners ouder is dan 65, stijgen tot 13. Vandaag zitten Duitsland, Italië en Japan al in die categorie. Tegen 2015 zullen Finland en Griekenland daar eveneens toe behoren.
Het gaat voornamelijk over Europa, hoewel andere landen ook al als ‘oud’ worden bestempeld, met name de Verenigde Staten, Australië, Canada, Cuba en Nieuw-Zeeland.
Het probleem van de vergrijzing treft echter niet uitsluitend de ontwikkelde landen. Landen zoals Argentinië, Brazilië, Chili, China, Thailand en Turkije worden eveneens al beschouwd als oud, aangezien ze een bevolking hebben waarvan ten minste 7 % 65 of ouder is. Een ander verontrustend feit voor de opkomende landen is het tempo waarin de demografische transitie verloopt. China is hiervan een goed voorbeeld. Het veroudert immers schrikbarend snel, wat het resultaat is van de geboortebeperkingen die van toepassing zijn sinds de late jaren 70. De beroepsbevolking is enerzijds fors gedaald en het vruchtbaarheidscijfer is afgenomen, en anderzijds is de levensverwachting gestegen. De bevolking in China ouder dan 65 zal naar verwachting verdubbelen in de periode 2014-2030. Dat is dus in 26 jaar tijd, terwijl de Verenigde Staten er 69 jaar over hebben gedaan om hun bevolking te doen verdubbelen.
De vergrijzing zet druk op de arbeidsmarkt, en doet de beschikbare arbeidsreserve afnemen. De oplossing kan zitten in een toename van de arbeidsparticipatie en immigratie, maar ook in innovatie en technologische vooruitgang, wat een zegen is voor de productiviteit en het menselijke kapitaal (betere opleiding). Vergrijzing heeft dus enkele belangrijke effecten. Een analyse van de kwaliteit van de arbeidsmarkt is dus eveneens een belangrijke indicator die we moeten vergelijken met de verouderingsratio. Die laatste indicator geeft de verhouding weer van het aantal volwassenen in de actieve populatie voor het aantal oudere mensen. In Japan zullen er voor elke volwassene ouder dan 65 tegen 2020 slechts twee volwassenen op arbeidsleeftijd staan. Ook Europa zal een dergelijke evolutie doormaken met een verouderingsratio die op dezelfde termijn zal liggen tussen 2,7 en 3,3 volwassenen op arbeidsleeftijd.
Tegen 2050 zal de ratio naar verwachting 2 tegen 1 bedragen in de ontwikkelde landen en 4 tegen 1 in de opkomende landen.
We moeten dus aandacht hebben voor de samenstelling van de werkloosheidsgraad, de kwaliteit van de arbeidskracht (opleiding) en de dynamiek van innovatie om de productiviteit te verhogen en ervoor te zorgen dat de groei aanhoudt.
Ten slotte zullen weinig landen hun actieve bevolking even snel zien aangroeien als in de afgelopen vijftien jaar. Die investeringskansen, op voorwaarde dat bepaalde voorwaarden zijn vervuld, met name op het gebied van opleiding, bevinden zich voornamelijk in sub-Sahara Afrika (Congo, Ivoorkust, Mozambique, Tanzania of Somalië). Die situatie is helemaal anders in landen zoals Italië of Spanje, waar de actieve bevolking tussen 2000 en 2015 een negatieve groei optekent.
De demografische transitie speelt eveneens een rol op de financiële markten, aangezien dit nauw samenhangt met een toenemende risicoaversie en bijgevolg een invloed heeft op het aanbod van zogenaamd veilige financiële activa. De theorie van de levenscyclus toont aan dat sparen en de vraag naar financiële producten voornamelijk van tel zijn tijdens de beroepsactieve levensfase. Vervolgens wordt het pensioen gefinancierd met de opbrengsten van die investeringen, waarbij het gewicht van risicovolle financiële instrumenten afneemt en er meer vraag komt naar instrumenten van hoge kwaliteit. Na de schuldencrisis in de eurozone een veilig financieel instrument vinden van goede kwaliteit is echter geen sinecure. We moeten immers ook rekening houden met de schuldgraad (bv. de landen uit de periferie), met solvabiliteit (voortdurende verhoging van het Amerikaanse schuldenplafond) en de vergrijzing van de bevolking (Japan). Bovendien gaat de kredietkwaliteit volgens de ratingbureaus eerder in dalende lijn en daalt het aantal emittenten van AAA staatspapier. Het IMF heeft bijvoorbeeld berekend dat het volume van instrumenten van hoge kwaliteit zou afnemen met 9.000 miljard dollar tegen 2016, goed voor een daling van 16 % ten opzichte van het huidige volume.
De demografische transitie is een belangrijke uitdaging voor alle economieën, met inbegrip van de opkomende landen. De toename van de actieve bevolking hangt nauw samen met een stijging van het bruto binnenlands product per capita. Hiertoe is het belangrijk om in te zetten op de opleiding en vorming van jongeren, zodat dat ze later tot een goed opgeleide en omvangrijke arbeidsbevolking behoren. Om duurzame groei in stand te houden, moeten de opkomende landen nadenken over de ontwikkeling van hun socialezekerheidsstelsel, dat vaak nog in de kinderschoenen staat.
Onderwijs is dus een belangrijke duurzaamheidspijler die ervoor zorgt dat toekomstige generaties de fakkel kunnen overnemen.
De OECD schat dat de helft van de economische groei in de ontwikkelde landen over de laatste tien jaar te danken is aan toegenomen vaardigheden. Daarom is onderwijs, en met name hoger onderwijs, zo belangrijk in onze economie. Japan heeft zijn bevolking fors zien verouderen en is daarmee in zekere zin een voorloper geweest op het gebied van demografische transitie. In de PISA-scores behoort het land echter bij de beste leerlingen, en plaatst het zich net na de beste landen zoals China en Singapore. Japan heeft begrepen hoe belangrijk de toekomstige generaties wel zijn.
Hoewel er op het eerste gezicht misschien weinig evolutie is, blijft duurzaamheidsanalyse onverminderd van groot belang voor financiële instrumenten, aangezien het de risico’s en opportuniteiten op middellange en lange termijn in kaart brengt voor een goed geïnformeerd belegger. De vergrijzing van de bevolking is geen mythe, maar een feit. Het is een belangrijke uitdaging, aangezien het een fenomeen is met heel wat gevolgen, met name inzake de prijzen van financiële activa. Door de materiële impact ervan is een analyse van belangrijke indicatoren zoals de verouderingsratio van de bevolking, het belang van onderwijs en de opleiding van toekomstige generaties en een analyse van de arbeidsmarkt ongetwijfeld gerechtvaardigd.
_____________________________________________
De blauwe olie
25/6/2014
Terwijl de spanningen in Irak toenemen en economen zich zorgen maken over de niet te verwaarlozen gevolgen voor de oliebevoorrading, lijkt het me aangewezen om stil te staan bij een andere kostbare grondstof: water.
In 2005 lanceerden de Verenigde Naties het decennium (2005-2015) van ‘water, bron van leven’, ter gelegenheid van de Wereldwaterdag (22/3). De doelstelling van dit programma is ervoor te zorgen dat de internationale afspraken op het gebied van water worden nageleefd. Hoever staan we nu dit programma op zijn einde loopt? Aangezien water een vitale grondstof is, liggen de economische en financiële uitdagingen voor de hand. Water is niet enkel van levensbelang, het is ook een belangrijke energiebron in bepaalde regio’s van de wereld, met een nog onontgonnen potentieel in andere regio’s.
Watertekort is een probleem waarmee alle landen te kampen hebben; sommige al meer dan andere. Het gaat om een nijpend probleem voor de bevolking en de planeet dat nog verergert door de belangrijke uitdagingen inzake demografie, klimaatverandering en vervuiling. Vandaag hebben 768 miljoen mensen geen toegang tot drinkbaar water en 2,5 miljard mensen hebben geen toegang tot sanitair dat beantwoordt aan de minimumvereisten inzake hygiëne. Vervuild water blijft de belangrijkste doodsoorzaak, nog voor ondervoeding.
De kaart hieronder toont waar het watertekort het meest uitgesproken is. Dit probleem staat in de top 3 van de risico’s voor 2014 van het World Economic Forum. Volgens schattingen zou de helft van de wereldbevolking tegen 2030 worden geconfronteerd met watertekorten (bron Merrill Lynch) en lopen 50 landen het risico om betrokken te worden bij conflicten over water. Die schattingen worden bevestigd door andere bronnen, met name het Massachussetts Institute of Technology (MIT), dat eveneens de waterbehoeften tegen 2050 in kaart heeft gebracht. De meest blootgestelde landen zijn India, Noord-Afrika en het Midden-Oosten, die eveneens met een hoog tempo verstedelijken.
Bron: UNEP Grid Arendal
Water is tevens van groot belang voor energieopwekking, of het nu gaat om hydro-elektrische energie, de afkoeling van waterkrachtcentrales of geothermische energie. De overheden zijn zich bewust van het potentieel van deze toepassingen. Ze moeten dat ook zijn, om zo het milieu te beschermen tegen eventuele nefaste effecten.
Welnu, hydro-elektrische energie is een waardevol niet-vervuilend alternatief voor de dominantie van energievormen op basis van fossiele brandstoffen.
Internationale samenwerking is hier noodzakelijk, aangezien het grondgebied van 145 landen gelegen is op een grensoverschrijdend waterbekken. Het is belangrijk dat de internationale samenwerking wordt voortgezet en dat er verdragen worden getekend rond grensoverschrijdende hydrografische waterbekkens.
Water is een vraagstuk waar niet alleen landen een antwoord op moeten bieden. Bedrijven worden er eveneens mee geconfronteerd. Dat geldt zeker voor een sector als de voedingssector, die nauw verbonden is met landbouw en nog steeds de belangrijkste waterverbruiker is met meer dan 70% van het verbruikte water, waarvan 60% wordt geloosd. Hoewel irrigatie in de landbouw duur kan zijn, doet dit het rendement van de meeste gewassen met 100 tot 400% toenemen. Daarom is er veel enthousiasme voor innovatieve technologieën die het landbouwrendement per waterdruppel verhogen.
Gewassen zoals graan, maïs, soja of plantaardige olie hebben de grootste ecologische voetafdruk inzake waterbehoefte. Dat is een belangrijke uitdaging voor voedingsbedrijven. Naarmate het waterprobleem acuter wordt, neemt ook de inflatie van grondstoffen toe. Het is niet voldoende dat bedrijven zoals Danone, Nestlé en anderen rekening houden met dit criterium in hun productieproces door het waterverbruik te verminderen en te optimaliseren. Die bedrijven moeten ook alternatieven zoeken en hun grondstoffen zo goed mogelijk gebruiken. Ter illustratie: JPM schat het gecombineerde waterverbruik van Nestlé, Unilever, AB Inbev, Coca-Cola en Danone op 575 miljard liter per dag. Dat is voldoende om te voorzien in de dagelijkse behoeften van elke inwoner van onze planeet.
De nutssector wordt eveneens geconfronteerd met de waterproblematiek, voornamelijk inzake het behoud van de biodiversiteit en de ecosystemen. Het is belangrijk om de intensiteit van het waterverbruik te analyseren, maar ook het percentage water dat wordt gerecycleerd, of welk beleid en welke initiatieven er bestaan om de consumptie te verminderen.
Het is zelfs zover gekomen dat water een echt financieel actief is geworden. Eerst en vooral lopen bedrijven die niet anticiperen op meer watertekorten het risico om met oplopende kosten geconfronteerd te worden. Ten tweede kan water eveneens een beleggingsopportuniteit vormen, zoals bedrijven die gespecialiseerd zijn in oplossingen voor waterbehandeling, waterbeheer of infrastructuur. Zo heeft de index S&P Global Water over de afgelopen 10 jaar een geannualiseerd rendement opgetekend van 9,884% (tot 30/5/2014 in dollar) en daarmee verschillende records voor financiële activa geklopt
Die verschillende elementen tonen aan dat water een belangrijk economisch middel is dat steeds schaarser wordt.
Rekening houdend met uitdagingen als gevolg van de waterproblematiek is het dus van groot belang om de aantrekkelijkheid van een land of bedrijf te beoordelen.
Het probleem moet dus op een allesomvattende manier worden aangepakt, door de invloed te bestuderen van zowel klimaatverandering als socio-economische evoluties, en hun impact op vraag- en aanbodprojecties. Criteria zoals de watervoetafdruk of de intensiteit van het waterverbruik in functie van de omzetcijfers kunnen interessante informatie geven over het vermogen van een bedrijf om te anticiperen en het hoofd te bieden aan de problematiek van waterschaarste.
Vandaag hebben bedrijven meerdere middelen ter beschikking om zich hierop voor te bereiden. De Water Risk Filter ontwikkeld door het WWF is een eerste kans om het risico in te schatten. Hiermee kan eveneens worden bepaald hoe afhankelijk een nieuw project van een bedrijf is van water.
De komende jaren zal de waterproblematiek alleen maar belangrijker worden. Als verantwoord bedrijf moeten wij daar aandacht aan besteden.
In ontwikkelde landen, waar je slechts de kraan hoeft te openen om water te hebben, mogen we niet vergeten dat water een kostbaar goed blijft, en dat we ermee moeten omgaan zoals met gelijk welke ander schaarse grondstof.
_____________________________________________
Rana Plaza : één jaar later
14/5/2014
Op 24 april 2013 stortte het gebouw Rana Plaza in Bangladesh in als gevolg van een brand die aan meer dan 1.100 onderbetaalde arbeiders het leven kostte. Het gebouw, dat sindsdien berucht is, omvatte vijf werkplaatsen van onderaannemers in de textielindustrie. De ramp legde de onbewoonbaarheid van het gebouw, de afwezigheid van veiligheidsnormen en de werkomstandigheden bloot van de ondergekwalificeerde werknemers die hele dagen de kleding maken die onze westerse vitrines siert.
Het artikel dat we indertijd schreven, “Hoop op de as van het Savar-gebouw”, bevatte een sprankeltje hoop. Deze ramp, die zeker niet de eerste was maar wel de hoogste menselijke tol eiste, legde de nadruk op het belang van controle op onderaannemers voor kledingbedrijven, die bekommerd zijn om hun imago in de media.
De balans, één jaar later
Hoewel het puin nog niet werd geruimd en er nog steeds lichamen onder bedolven liggen, is er slechts een bescheiden vooruitgang geboekt. Twee akkoorden werden gesloten als gevolg van de ramp: enerzijds het Veiligheidsakkoord, dat voornamelijk door Europese winkelketens werd ondertekend, en de Alliantie, ondertekend door de Amerikaanse concurrenten. Die twee akkoorden hebben druk uitgeoefend op de autoriteiten in Bangladesh. De voornaamste verbeteringen van de beruchte werkomstandigheden zijn de volgende:
- stijging van het minimumloon tot ongeveer 50 euro, wat meer is dan wat in de andere industrietakken van het land wordt betaald;
- meer inspecties door de autoriteiten voor de veiligheid van industriële gebouwen;
- toelating voor de oprichting van een vakbond.
Nochtans leggen de hervormingen een gebrek aan middelen bloot om fatsoenlijke werkomstandigheden te garanderen en ervoor te zorgen dat de nieuwe maatregelen worden toegepast.
De veiligheid blijft immers een heikel punt en er zijn nog vaak branden in het land. De veiligheidsnormen worden nog steeds met de voeten getreden: zo zijn er lege en onvoldoende brandblussers, oude elektriciteitsinstallaties, geen nooduitgangen, enz.
Verschillende kledingmerken hadden een fonds opgericht om de families van de slachtoffers schadeloos te stellen. Het Rana Plaza Donor Trust Fund wilde bij de kledingketens 40 miljoen dollar ophalen om de families te vergoeden. Op 24 april 2014 was er nog maar 8,8 miljoen opgehaald, zonder de bijkomende 7 miljoen dollar die werd gestort door Primark.
Bovendien hebben de kledingmerken zich ertoe verbonden om de onderaannemers te controleren en blijft het groeiritme van de textielindustrie in Bangladesh hoog (10% in 2014). Het valt echter te betreuren dat de vraag naar onderaannemers zich verplaatst heeft naar Cambodja en Ethiopië, waar arbeid (nog) niet de looninflatie heeft gekend van de andere Aziatische landen, die begon in Bangladesh.
Nochtans zijn de onderbetaalde arbeiders, voornamelijk in Cambodja, in opstand gekomen onder invloed van de internationale beweging voor meer rechtvaardigheid en respect voor mensen- en arbeidsrechten. Het is een opstand tegen het minimumloon, dat echter hoger ligt dan in Bangladesh (60 euro/maand) en tegen het hoge werkritme dat de arbeiders verplicht om 700 kledingstukken te maken per dag per persoon. De opstand werd echter gewelddadig neergeslagen. Er vielen vier doden en tientallen gewonden. De menselijke tol is hoog in vergelijking met de winst: een stijging met 15 euro van het minimumloon.
Hoewel het minimumloon een erg belangrijk onderdeel is van de werkomstandigheden van de onderaannemers in de risicolanden, weegt deze factor uiteindelijk niet zwaar door: het loon van de arbeiders vertegenwoordigt minder dan 1% van de prijs van het kledingstuk dat men koopt in de winkel! Dit percentage schommelt in functie van het niveau van onderaanneming.
De kledingverdelers hebben immers – en dat pleit in hun voordeel – een excuus wegens de complexiteit van de onderaannemingsketen. Die is in deze sector immers behoorlijk complex. De keten begint bij de katoenteelt of de productie van synthetische vezels, de omzetting ervan in draden en tot slot de productie van kleding en luxegoederen.
De sector is bijzonder arbeidsintensief en telt voornamelijk niet-gekwalificeerde arbeiders, vaak ook kinderen. De producerende landen hebben vaak ongeschikte wetten, passen de wetten amper toe en treden de arbeidsrechten met de voeten.
Zulke omstandigheden zetten de deur open voor moderne slavernij. Zo wordt Myanmar, in navolging van Ethiopië, het nieuwe walhalla voor de onderaanneming. Het land kent immers een ondermaatse arbeidswetgeving en een minimumloon van 40 euro per maand, en dat zijn enorme troeven voor kledingfabrikanten.
Nochtans komt er nauwer toezicht op de bevoorradingsketens en moeten bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen en zich meer informeren over de totaliteit ervan. De traceerbaarheid van de grondstoffen, de controle op de arbeidskrachten, enz. Het reputatierisico is zo groot dat de bedrijven geen andere keuze hebben dan functionele controlemechanismen in te voeren en de arbeiders en vakbonden te garanderen dat ze hun feedback kunnen geven over de arbeidsomstandigheden.
De twee voornaamste akkoorden, het Veiligheidsakkoord en de Alliantie, zijn akkoorden op vijf jaar. We dienen de huidige impact ervan dus niet te onderschatten en de geboekte vooruitgang nauwlettend op te volgen.
Onderaanneming is meer dan ooit het mikpunt van de ngo’s en andere stakeholders binnen de textielindustrie. Hoewel moderne slavernij nog steeds bestaat, is er een gestage verbetering van de arbeidsomstandigheden van niet-gekwalificeerde arbeiders, waardoor het probleem zich verplaatst naar andere landen waar de wetgeving nog achterophinkt. Door de veelvuldige verplaatsingen zal de moderne slavernij geen geschikte vestigingsplaats meer vinden. Zowat overal duiken opstanden op. Vandaag hebben Adidas, Nike en Asics te kampen met belangrijke stakingsbewegingen in China. Het protest is daarbij niet gericht op de lonen maar op sociale uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de ziekteverzekering. Volgens Reuters is het aantal stakingen in China sinds het jaarbegin met een derde toegenomen. En aangezien een studie van PwC in 2008 stelde dat de gemiddelde beursprestatie van bedrijven die te kampen hebben met onderbrekingen van de bevoorradingsketen ongeveer 19% lager ligt dan de gemiddelde prestatie van bedrijven die dit probleem niet kennen, hebben de financiële professionals een sterk argument in handen om zich van nabij met deze problematiek bezig te houden.
Er is dus nog hoop.
_____________________________________________
Social impact obligaties en groene obligaties, de obligaties van de toekomst?
22/4/2014
Terwijl financiële discussies zich sterk richten op een mogelijke rentestijging, komen obligaties van een nieuw type steeds meer opzetten: de ‘green bonds’ en de ‘social impact bonds’.
Hoewel ze beide de naam ‘obligatie’ dragen, mogen ze geenszins verward worden. De green bonds of groene obligaties hebben als doel een welbepaald milieuproject te financieren. Het gaat net als bij een traditionele obligatie om een staatslening of een bedrijfslening met een coupon en met terugbetaling van het kapitaal op de eindvervaldag.
De social impact bonds of social impact obligaties (SIO) dragen, toegegeven, een naam die weinig te maken heeft met waar ze eigenlijk voor staan. Het gaat immers niet echt om een lening met een regelmatige couponbetaling, noch om de terugbetaling van het kapitaal.
SIO’s zijn immers eerder een contract tussen verschillende belanghebbende partijen, uit de openbare en private sector. De eerste SIO zag in 2010 het levenslicht in het Verenigd Koninkrijk, waar sindsdien meerdere initiatieven volgden, met name in Peterborough. De lokale gemeenschap haalde er via de private sector immers vijf miljoen pond op om een project met een looptijd van zes jaar te financieren dat het recidivisme bij voormalige gedetineerden wil verminderen, aangezien het nationale gemiddelde relatief hoog ligt (60 %).
Het gaat om een financieel contract waarbij de partijen hun geld investeren om op private wijze projecten te beheren met een maatschappelijke of milieu-insteek. Ze brengen vier belangrijke partners samen rond een maatschappelijk en/of milieuproject, namelijk een partner uit de openbare sector, die het maatschappelijke en/of milieuprobleem dat moet worden opgelost, definieert, de sociale belegger, die het project voorfinanciert, de operator, doorgaans een vereniging zonder winstoogmerk, en ten slotte een onafhankelijke auditor.
De publieke partner definieert het probleem en doet via een financiële tussenpersoon een beroep op privéfinanciering om geld op te halen. De organisatie zonder winstoogmerk heeft als opdracht om het gedefinieerde probleem op te lossen met het opgehaalde geld. De onafhankelijke auditor evalueert de vooruitgang van het project en beoordeelt de behaalde resultaten om zo te bepalen of de voorwaarden van het contract worden nagekomen. In dat geval betaalt de overheid het bedrag dat door het maatschappelijke project werd bespaard in vergelijking met kosten die volledig worden gedragen door de overheid, en behoudt ze het saldo. De tussenpersoon kan dan het kapitaal terugbetalen alsook het rendement dat vooraf werd beloofd aan de privébeleggers. Daarom wordt de term ‘obligatie’ gebruikt: op de eindvervaldag is er een terugbetaling van het kapitaal en uitbetaling van het rendement. Nochtans mag men niet uit het oog verliezen dat als de voorwaarden van het contract niet worden vervuld, d.w.z. de maatschappelijke en/of milieudoelstelling wordt niet bereikt, de overheid niet aansprakelijk is en dat de privébelegger zijn inleg niet terugbetaald krijgt.
SIO’s hebben heel wat praktische toepassingen, gaande van het vergemakkelijken van de zoektocht naar een baan voor immigranten, tot re-integratieprojecten voor gedetineerden om het recidivisme te doen afnemen, de opvang van jongeren in moeilijkheden om te vermijden dat ze in een tehuis worden geplaatst, of het zorgen voor diabetici die de hygiënische normen die vereist zijn voor hun behandeling niet volgen.
Hoewel SIO’s sterk bekritiseerd werden, en beschouwd werden als een privatisering van de openbare diensten en een financiële speculatie op de zwakste bevolkingsgroepen (bijvoorbeeld de programma’s ten gunste van daklozen), worden ze door de overheid, die de voordelen van dergelijke contracten erkent, steeds meer aangemoedigd en aanvaard. Angela Merkel heeft ze eveneens naar voren geschoven als een echt beleidsinstrument.
Het voordeel van de afwenteling van het risico voor de overheid ligt voor de hand. De overheid komt immers slechts financieel tussenbeide als de vooropgestelde doelen worden bereikt en bevestigd door de onafhankelijke auditor. Daarom is het zo belangrijk dat de kwaliteit en objectiviteit van de onafhankelijke auditor buiten kijf staat.
Hoewel het voordeel duidelijk is, is de ontwikkeling van dit type obligatie niet gegarandeerd. Ze kan immers geconfronteerd worden met bepaalde, eerder culturele overwegingen. Eerst en vooral moet de overheid beseffen dat ze machteloos staat tegenover een specifieke problematiek en erkennen dat ze er niet efficiënt mee kan omgaan. Bovendien kunnen zulke problemen voorkomen in heel wat landen, zoals bijvoorbeeld Frankrijk of België, waar de verzorgingsstaat een sterke pijler blijft in de geest van de bevolking en wordt beschouwd als een belangrijke taak van de overheid, die ervoor moet instaan. De SIO’s hebben af te rekenen met een negatieve perceptie, en worden beschouwd als een speculatief financieel instrument om geld te ‘verdienen’ op de kap van de zwaksten.
Voor organisaties zonder winstoogmerk is het voordeel eveneens vrij duidelijk, aangezien SIO’s een innovatieve financieringsbron vormen die belangrijk en noodzakelijk kan zijn in verhouding tot de omvang van de vereiste projecten. Aangezien de organisatie zich geen zorgen meer hoeft te maken over de financiering, kan ze zich concentreren op haar voornaamste activiteit, namelijk preventieve en oplossingsgerichte programma’s voor specifieke maatschappelijke en/of milieuvraagstukken.
Voor de privébelegger ligt het antwoord niet meteen voor de hand. SIO’s zorgen voor een diversificatie van hun portefeuille met een atypische activaklasse en bieden eveneens een maatschappelijke en financiële return op de belegging wanneer de meetbare doelstellingen worden bereikt.
Wanneer dat niet het geval is, kan de maatschappelijke doelstelling gedeeltelijk worden bereikt, maar de financiële niet. SIO’s kunnen daarom worden beschouwd als een vorm van filantropie. Volgens sommigen kan filantropie echter niet worden verzoend met rendement en een prestatiepremie. Dat is wel degelijk het geval bij SIO’s wanneer de doelstellingen worden behaald, aangezien de privébelegger zijn inleg dan terugbetaald krijgt met een rendement dat progressief kan worden vastgesteld in functie van de doelstellingen. In het geval van het project van Peterborough kan het rendement oplopen tot 13 % in functie van de verlaging van het recidivisme. Als het recidivisme echter met minder dan 7,5 % is teruggedrongen, bedraagt het rendement nul.
Er bestaat eveneens een politiek risico voor de privébelegger. Er moet immers een zekere stabiliteit worden gegarandeerd bij de lokale overheid om ervoor te zorgen dat het programma wordt verdergezet na verkiezingen. In deze periode voor de verkiezingen in België is een gewaarschuwd belegger er twee waard.
_____________________________________________
Kan genderdiversiteit de prestaties van een bedrijf ten goede komen ?
18/03/2014
De dag van de vrouw was de gelegenheid om te herinneren aan de belangrijkste verworvenheden van de laatste decennia, die bij de jongere generatie grotendeels in de vergetelheid zijn geraakt. Namelijk: het stemrecht voor vrouwen in 1948, het openen van een rekening zonder goedkeuring van de echtgenoot in 1976 enz.
Dat kan vandaag de dag onwaarschijnlijk lijken. Misschien zullen we het over een aantal jaren eveneens ondenkbaar vinden dat er minimumquota worden opgelegd met betrekking tot het aantal vrouwen binnen het directieteam van een bedrijf.
Nochtans komt de kwestie rond een, vrijwillig of opgelegd, minimumpercentage vrouwen in de raad van bestuur van grote ondernemingen regelmatig ter sprake.
Noorwegen was een voortrekker op dat gebied door vanaf 2002 een quotasysteem op te leggen voor raden van toezicht. Dat model wordt door steeds meer Europese landen overgenomen.
Nochtans, en ondanks deze verplichting, blijkt uit een recente studie dat bij de 25 grootste beursgenoteerde bedrijven van het land geen enkele vrouw de functie van Chief Executive Officer (CEO) bekleedt. En slechts één bedrijf zou een vrouw hebben als Chief Financial Officer (CFO). Die vaststelling zou vooral te wijten zijn aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen binnen de privésector. Vrouwen zouden in 2011 immers slechts 37 % van de werknemers van de privésector vertegenwoordigen tegenover 71 % binnen de openbare sector.
Het is een feit dat vrouwen aan het hoofd van grote bedrijven eerder de uitzondering dan de regel zijn. Bij wijze van voorbeeld kunnen we de vooruitgang in typisch ‘mannelijkere’ sectoren vernoemen, zoals de benoeming in december vorig jaar van Marry Barra, de eerste vrouwelijke CEO van een grote automobielconstructeur, bij de Amerikaanse autoreus General Motors. In februari 2013 had Honda Motors al een eerste stap genomen door de eerste vrouw binnen de raad van bestuur te benoemen.
Dichter bij huis, in Frankrijk, heeft Crédit Agricole in november 2013 eveneens een vrouw benoemd binnen het directiecomité van de groep. Het comité telde al sinds 2009 geen enkele vrouw meer.
Nochtans wordt Frankrijk als voorbeeld genoemd op het gebied van een evenwichtige vertegenwoordiging tussen mannen en vrouwen. In 2012 telden de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven 22 % vrouwen volgens een studie van Ernst & Young rond de bedrijven van de CAC 40 (large caps) en de SBF 120 (kleine en middelgrote kapitalisaties). Die prestatie vloeit voort uit de wet Copé-Zimmermann van 2011, die een minimumquota oplegt van 20 % vrouwen binnen de raad van bestuur van beursgenoteerde bedrijven met minimaal 500 werknemers en een omzet van meer dan 50 miljoen euro in 2014. Dit cijfer moet tegen 2017 stijgen tot 40 %.
Volgens dezelfde studie telt Spanje, waar een gelijkaardige wet bestaat, 26 % vrouwen binnen de raden van bestuur.
Dat cijfer daalt tot 19 % in het Verenigd Koninkrijk, waar geen enkele wettelijke maatregel ter zake werd genomen. In Italië wordt er op dit moment aan een wettekst gewerkt.
Bij ons heeft het Belgische parlement in juni 2011 een voorstel goedgekeurd dat overheidsbedrijven en beursgenoteerde bedrijven verplicht om binnen hun raad van bestuur minimaal 30 % vrouwen te hebben.
Opnieuw bestaan er heel wat verschillen tussen de Europese landen. De Europese Unie heeft in november vorig jaar opgelegd dat de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven tegen 2020 40 % vrouwen moeten tellen.
Hoewel die quota’s in stijgende lijn gaan, vooral in Frankrijk, is er nog een lange weg te gaan voor ook de verloning op gelijke hoogte komt. Volgens een recente studie van de Franse Economische, Sociale en Milieuraad (CESE) blijft het jaarloon van vrouwen gemiddeld 27 % lager dan dat van hun mannelijke tegenhangers.
Is minimumquota opleggen doodgewoon een kwestie van gelijkheid en evenwicht? Of kan genderdiversiteit de prestaties van het bedrijfsmanagement ten goede komen?
Zonder in het debat te vervallen van ‘mannen komen van Mars en vrouwen van Venus’, brengt diversiteit ook een verscheidenheid aan meningen met zich mee en zorgt het ervoor dat er echte debatten en uitwisselingen van ideeën met de nodige kritische zin kunnen ontstaan. Bovendien wordt het reële gebrek aan tegenspraak en het in vraag stellen van belangrijke beslissingen die worden genomen door bedrijfsleiders met gelijkaardige profielen en die van dezelfde scholen komen steeds vaker vernoemd als een van de oorzaken van de crisis van 2008.
De kwestie rond de toegevoegde waarde van genderdiversiteit is een debat dat al erg lang aan de gang is. Laten we in dat verband de studie aanhalen van het Onderzoeksinstituut van Crédit Suisse: ‘Gender diversity & corporate performance’. Uit die studie, die verscheen in augustus 2012 en die de prestaties van 2 360 bedrijven over de jongste zes jaar analyseert, blijkt dat het lonender was om te investeren in bedrijven met vrouwen aan het roer dan in bedrijven zonder vrouwen die het voor het zeggen hebben. Het gaat hier om een observatie; er kon niet meteen een oorzaak-gevolgverband worden vastgesteld. Bovendien leidt de analyse tot twee conclusies: enerzijds lijken bedrijven met een betere genderdiversiteit defensiever van aard te zijn, anderzijds zou de betere prestatie kunnen terugvallen tijdens periodes met een stabieler macro-economisch klimaat wanneer bedrijven meer worden beloond als ze agressieve groeistrategieën volgen.
Bron Crédit Suisse
In Japan, terwijl de regering-Abe eveneens een betere genderdiversiteit nastreeft met een minimum van 30 % vrouwen binnen het directiecomité van beursgenoteerde bedrijven tegen 2020, stelt een studie van de bank Nomura dat beursgenoteerde bedrijven die positieve discriminatie hebben toegepast met betrekking tot genderdiversiteit op lange termijn beter presteren dan de Japanse beursindex (Topix).
Met de kans op betere prestaties en de talrijke regelgevingen in het voordeel van vrouwen binnen bedrijven, mogen we veronderstellen dat op een 8e maart in de toekomst de jongere generaties zich erover zullen verbazen dat er quota moesten worden opgelegd om ervoor te zorgen dat er binnen de raden van bestuur evenveel vrouwen als mannen zouden zijn.
________________________________________________________________
De zaden van verantwoorde landbouwinvesteringen: voor wanneer is de oogst?
10/2/2014
Olivier De Schutter, woordvoerder van de Verenigde Naties rond het recht op voeding, gaf een overzicht van de evolutie van de beleggingen in de landbouwsector de jongste jaren.
Ngo’s spreken zich regelmatig verontwaardigd uit over financiële speculatie op voedingsgrondstoffen. Dat leidt immers tot prijsstijgingen en zorgt ervoor dat de meest kwetsbare bevolkingen niet meer kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud.
Hoewel vandaag heel wat financiële instellingen hun indexfondsen in landbouwgrondstoffen en hun fondsen belegd via termijncontracten hebben gesloten, blijft het vraagstuk over het recht op grond van kapitaal belang.
Landbouw vereist immers boven alles bewerkbare grond. De kwestie van het recht op grond, maar ook het milieuvraagstuk rond de uitputting van de gronden zijn toenemende bezorgdheden van ngo’s, maar eveneens van agro-voedingsbedrijven, hun klanten en hun aandeelhouders.
De Nestlés en Danones van deze wereld kunnen geen genoegen meer nemen met het produceren van smakelijke en kwaliteitsvolle voeding. Ze moeten deze ook produceren met respect voor hun ecologische en sociale omgeving.
Oxfam maakt via ‘behind the brands’, in het kader van zijn GROW-campagne, regelmatig een evaluatie van de vooruitgang die de top 10 van agro-voedingsbedrijven hebben geboekt op zeven thema’s die verband houden met verantwoorde landbouw. Het vraagstuk van de grond, op het gebied van milieu en sociale kenmerken, blijft het meest verontrustend voor de ngo.
Eerst en vooral, en dat werd ook aangegeven door Olivier De Schutter, hebben de misbruiken uit het verleden een klimaat van wantrouwen gecreëerd tussen de agro-voedingsbedrijven en de landbouwersorganisaties die opkomen voor de rechten van de landbouwers. Na de financiële crisis van 2008 hebben de overheden van de opkomende landen niet geaarzeld om de aanbodvoorwaarden van hun gronden extra aantrekkelijk voor te stellen om op die manier privékapitaal te kunnen aantrekken en de aanzienlijke achterstand die was ontstaan door een gebrek aan overheidsinvesteringen in de landbouwsector weg te werken. Bij die transacties werden de lokale gemeenschappen meestal niet geraadpleegd, en werd hun toegang tot de grondstoffen waarvan ze afhankelijk zijn ernstig in het gedrang gebracht.
Bovendien worden in Sub-Sahara-Afrika, waar de landinvesteringen op grote schaal geconcentreerd zijn, de landbouwgronden in de rurale gebieden in de meeste gevallen beschouwd als eigendom van de staat. Daardoor wordt de rurale bevolkingen elke bescherming van hun grondrecht afgenomen.
Ten slotte zijn grondinvesteringen een domein waarin corruptie welig tiert.
Maar laten we niet vervallen in fatalisme. Olivier De Schutter vestigde immers de aandacht op verschillende initiatieven van zowel de staten als de privésector.
Aan de ene kant keurde het Comité voor Voedselveiligheid (intergouvernementeel comité van de FAO[1]) een aantal aanbevelingen over deugdelijk beheer van de natuurlijke hulpbronnen goed. Hoewel de tekst niet juridisch bindend is, heeft hij een sterke legitimiteit. Hij is immers het resultaat van lange onderhandelingen die twee jaar hebben geduurd om een consensus te bereiken tussen tientallen overheden. Hij is daarom een stap in de richting van meer transparantie en minder landbouwconcentratie.
Bovendien heeft de Wereldbank in 2010, samen met de FAO, het IFAD[2] en de UNCTAD[3], zeven principes opgesteld voor verantwoorde beleggingen in de landbouwsector. De tekst heeft echter aan legitimiteit ingeboet door het gebrek aan betrokkenheid van de overheden en de maatschappij. Vandaag buigt datzelfde Comité voor Voedselveiligheid zich over het opstellen van Principes voor Verantwoorde Landbouwinvesteringen die gericht zijn op de privésector. Deze tekst, die zou moeten worden goedgekeurd in oktober 2014, zou een regelgevend kader bieden, met name voor agro-voedingsbedrijven inzake de relaties met hun bevoorradingsketen.
Op dat vlak boekte de ngo behind the brands al meerdere successen. Wat betreft die zeven thema’s – grond, vrouwen, landbouwers, arbeidskrachten, klimaat, transparantie en water – maakte de wereldwijde top 10 van de agro-voedingssector al wat vooruitgang. Het is echter jammer dat geen enkele van hen de beste score behaalt (‘Goed’, score tussen 8 en 10) op geen enkel van de aangehaalde thema’s. De vooruitgang heeft voornamelijk betrekking op de kwestie van de arbeiders, het klimaat en het water en in mindere mate de transparantie.
Maar laten we opnieuw niet in fatalisme vervallen, en laten we ook het samenwerkingsverband benadrukken dat werd opgericht binnen de sector, zoals met name de Roundtable for Sustainable Palm Oil (RSPO)[4], die verschillende bedrijven en ngo’s samenbrengt die betrokken zijn bij de palmolieteelt, vooral dan in Indonesië en Maleisië. De verbeteringen, of ze zich nu voordoen op milieuvlak met de stopzetting van de ontbossing, of op sociaal vlak met betere arbeidsvoorwaarden voor de arbeiders, zijn opmerkelijk en laten een betere toekomst verhopen.
Ieder heeft op zijn niveau de plicht om te zorgen voor meer transparantie en respect voor de rechten van de aarde.
De agro-voedingsbedrijven zouden duidelijk de herkomst van hun landbouwgrondstoffen moeten identificeren, alsook de risico’s en gevolgen voor de gemeenschappen betreffende grondkwesties.
Zodra er een duidelijke identificatie bestaat, zouden ze zich moeten verbinden tot een nultolerantiebeleid inzake land grabbing.
Ten slotte beschikken ze over een pressiemiddel tegenover de overheden en tegenpartijen wat betreft grond en kunnen ze eveneens hun sectorgenoten aanzetten om ook nultolerantie toe te passen.
Beleggers dragen op dat vlak ook een verantwoordelijkheid. Ze kunnen immers de dialoog aangaan om het beleid inzake landbouwgrond te versterken en actief deelnemen aan de initiatieven die investeringen verantwoordelijker maken, om zo te komen tot meer transparantie.
[1] Food & Agriculture Organisation – Organisatie van de Verenigde Naties voor Voeding en Landbouw
[2] International Fund for Agricultural Development (IFAD) – Internationaal Fonds voor Landbouwontwikkeling
[3] UN Conference on Trade and Development (UNCTAD) – Conferentie van de Verenigde Naties inzake Handel en Ontwikkeling (CVNHO)
[4] Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie
_____________________________________________
Is corruptie een indicator om rekening mee te houden?
13 januari 2013
Nu de eindejaarsfeesten achter de rug zijn – waarbij gerookte zalm of foie gras vragen kunnen oproepen – is het een goede gelegenheid om eens terug te blikken op het voorbije jaar.
In 2013 was er immers een belangrijke verjaardag: Transparency International, de ngo die op verschillende niveaus strijdt tegen corruptie, bestond twintig jaar.
Elk jaar publiceert Transparency International zijn corruptieperceptie-index voor meer dan 170 landen over de hele wereld. Hoewel het hier gaat over de gepercipieerde corruptie, is deze informatie van essentieel belang om na te gaan of er een gunstig of ongunstig zakenklimaat bestaat.
Bovendien zijn er verschillende verbanden gelegd tussen het corruptieniveau en armoede, gezondheid of alfabetiseringsgraad. In landen die in volle ontwikkeling zijn, is de corruptieperceptie-index een indicator die dus heel wat ruimer gaat dan de corruptie van openbare of private instellingen. Hij geeft immers ook bijkomende informatie over de staat van een bevolking, zijn toekomst en sociale stabiliteit. Dat is belangrijke informatie waarmee de financiële gezondheid van een land kan worden beoordeeld.
In de laatste editie van 2013 werd er weinig vooruitgang opgetekend. Hoewel de Europese landen bij de beste van de klas horen, is er een verslechtering van de gepercipieerde corruptie in landen zoals Spanje, Portugal en Italië. Nochtans heeft dat laatste land vooruitgang geboekt op het vlak van de politieke beslissingen die werden genomen in 2013. Hoewel volgens de consensus de Europese landen uit de crisis geraken, zou een verslechtering van het corruptieniveau dat ontluikende herstel in de kiem kunnen smoren.
Op het Amerikaanse continent werd er weinig vooruitgang opgetekend. In Noord-Amerika zakt Canada enkele plaatsen binnen het klassement. In Zuid-Amerika behalen de meeste landen een score van minder dan 50 (op een schaal van 0 tot 100).
Het is het Afrikaanse continent dat bemoedigende resultaten neerzet, hoewel corruptie nog steeds een pijnpunt blijft. De gepercipieerde corruptie blijft nog steeds hoog, maar er werden concrete maatregelen genomen om deze plaag uit te roeien.
Er komt steeds meer wetgeving om de transparantie te verhogen en om de strijd tegen corruptie aan te gaan. We kunnen meerdere initiatieven vermelden. In Brazilië treedt er bijvoorbeeld een wet in werking die een boete oplegt tot 20 % van de inkomsten van een bedrijf die afkomstig zijn van corruptie.
Dichter bij huis heeft Frankrijk zijn werking tegen corruptie verbeterd met een systematische bescherming van personen die ongebruikelijke transacties melden (whistleblowers). De boetes staan eveneens in verhouding tot de inkomsten en zijn niet langer geplafonneerd op 1 miljoen euro.
Deze klokkenluidermechanismen (whistleblowing), waarin de Angelsaksische wereld nogal wat vertrouwen lijkt te stellen, nemen in aantal toe. Ze zijn heel wat breder verspreid in Europa, maar roepen heel wat vragen op over de bescherming van de rechten van deze klokkenluiders. Zo is er in België door het ontbreken van echte wetgeving ter zake geen juridische bescherming voor deze aanklagers, die vrezen dat ze zullen worden belaagd of ontslagen.
Die systemen om praktijken aan de kaak te stellen zijn voornamelijk van toepassing in het Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Roemenië en Slovenië. De efficiëntie ervan wordt wel in vraag gesteld (bescherming van rechten, valse verklaringen enz.). Alvorens ze een oplossing kunnen bieden voor het corruptieprobleem in zijn geheel, dient er op verschillende punten nog vooruitgang te worden geboekt inzake de juridische tekortkomingen. Er moet ook een reële politieke draagkracht voor bestaan. Vandaag wordt er de voorkeur gegeven aan auditprocedures om de integriteit van informatie beter te beschermen.
Dit regelgevende kader zal naar verwachting uitbreiden dankzij de initiatieven die werden genomen om lobbypraktijken te omkaderen. De grens tussen corruptie en lobbywerk blijft immers erg vaag. Verschillende organisaties, ngo’s of andere, pleiten immers voor een betere omkadering van lobbyactiviteiten. De doelen die zij nastreven zijn perfect verdedigbaar:
- de gelijke toegang tot beslissingnemers, zodat beslissingen geen specifiek belang zouden dienen;
- integriteit om secundaire effecten zoals een gebrek aan transparantie, belangenconflicten enz. te vermijden;
- en ten slotte de opspoorbaarheid van de beslissingen die werden genomen door de beslissingnemers om zo burgers volledige transparantie te bieden. Transparency International pleit voor een betere omkadering van de lobbyactiviteiten in lijn met de aanbevelingen van de OESO.
De strijd tegen corruptie wint aan belang. De factuur wordt steeds gepeperder, of het nu voor een overheid is of voor een bedrijf. Voor bedrijven is de financiële boete immers afhankelijk van de inkomsten en wordt ze niet langer geplafonneerd. Voor overheden creëert corruptie een omgeving die weinig gunstig is voor zakendoen, met directe gevolgen voor het welzijn van de bevolking en met aanzienlijke risico’s op instabiliteit. De uitdagingen die verband houden met corruptie zijn belangrijke criteria voor een belegger, of hij nu aandeel- of obligatiehouder is. Een verwittigd belegger is er twee waard.
_____________________________________________
Onderwijs: een erg belangrijke duurzaamheidsuitdaging
11/12/2013
De publicatie van de PISA-testen van de OESO toont aan dat onderwijs een belangrijke pijler is voor de toekomst van landen. Dankzij die testen kunnen de kennis en vaardigheden van scholieren van 15-16 jaar in 64 economieën immers worden vergeleken.
Zuidoost-Azië, en voornamelijk China en Singapore, steekt er duidelijk bovenuit en bekleedt de toppositie op drie vereiste vaardigheden: wiskunde, wetenschappen en leesvaardigheid. De Europese landen zitten eerder in de middenmoot van het klassement.
De analyse van deze resultaten is relevant in het kader van duurzaamheid, aangezien ze de onderwijssystemen onder de loep legt en nagaat in welke mate een land in staat is om ervoor te zorgen dat toekomstige generaties voldoende opgeleid zijn.
Terwijl er in meerdere geïndustrialiseerde landen steeds meer wordt gevreesd voor een gebrek aan ingenieurs, zijn de resultaten van de wiskundetests van Belgische scholieren niet erg hoopgevend. Ze mogen dan wel beter zijn dan het gemiddelde van de OESO, ze zijn de afgelopen tien jaar wel achteruitgegaan. En dan gaan we nog niet in op de verschillen die er bestaan tussen de regio’s, een problematiek die we tegenkomen in meerdere landen, voornamelijk in Spanje en Italië, waar er aanzienlijke verschillen zijn. Die worden eveneens verklaard door de uiteenlopende socio-economische situatie van de regio’s.
Socio-economische en culturele elementen blijven erg uiteenlopend in ons land en bij onze buren zoals in Frankrijk. In een periode waarin overheden de uitgaven moeten afremmen en gezinnen steeds meer geld moeten ophoesten, wordt duidelijk de vraag gesteld of alle leerlingen wel dezelfde kansen krijgen. De studie van de OESO besluit hierover dat hoewel er niet minder leerkrachten zijn in de achtergestelde onderwijsinstellingen, ze vaak minder gekwalificeerd zijn.
België, en Europa in het algemeen, moet aandacht hebben voor deze problematiek, die vandaag een belangrijke uitdaging is. Enerzijds hangt het onderwijssysteem grotendeels af van overheidsmiddelen, in een periode van budgetbeperkingen. Anderzijds is er een gebrek aan hooggekwalificeerde werkkrachten. Dat zorgt ervoor dat er een opbod is in de aanwerving van ingenieurs en dergelijke, die niet aarzelen om naar het buitenland te trekken, waar er meer kansen zijn. Italië heeft zo momenteel te kampen met een belangrijke hersenvlucht, aangezien de economische malaise de hooggeschoolden nu niet meteen in het land houdt.
Bedrijven die duurzaam willen handelen, moeten ook rekening houden met de manier waarop het onderwijssysteem van hun land evolueert. Binnen hooggekwalificeerde sectoren of sectoren die sterk afhankelijk zijn van innovatie, moeten ze ook de beste werknemers aantrekken en behouden. Het volledige arbeidskader voor de werknemer moet in kaart worden gebracht om na te gaan of het zorgt voor stabiliteit bij het personeel, en vooral of het de knappe koppen van het bedrijf kan behouden om de toekomst ervan te verzekeren.
Dit is de reden waarom bedrijven meer betrokken zouden moeten zijn bij de opleiding van studenten in landen zoals het onze, waar het systeem grotendeels afhangt van overheidsmiddelen. Meer betrokkenheid van de privésector zou er ook voor zorgen dat de penibele financiën van de belangrijkste Europese landen worden aangepakt, zonder af te glijden naar een systeem waarbij de zwaarste last op de schouders van de gezinnen wordt geplaatst, wat zou leiden tot een onaanvaardbare ongelijkheid van kansen.
Dat zien we bijvoorbeeld in Zuidoost-Aziatische onderwijssystemen, zoals in China. Hoewel Shanghai zowel voor wiskunde en wetenschappen als voor leesvaardigheid op kop staat, wordt het onderwijssysteem in erg geringe mate gefinancierd door overheidsmiddelen en eerder door de gezinnen. Onderwijs is voor hen een van de belangrijkste uitgavenposten.
Bovendien zou dit fenomeen aanleiding kunnen geven tot een gevaarlijke ‘onderwijskoorts’, waarbij gezinnen worden geconfronteerd met belangrijke keuzes, zoals de verkoop van hun huis of zich te diep in de schulden steken om het best mogelijke onderwijs te krijgen.
Bovendien verklaren socio-economische en culturele factoren de belangrijke verschillen tussen individuele prestaties.
Hoewel het model van de opkomende landen voor ons onvolmaakt kan lijken, moeten we toegeven dat Europa een bepaalde achterstand heeft op het vlak van nieuwe technologieën en de mogelijkheden die ze bieden, vooral op het gebied van kosten en onderwijs voor iedereen. Onderwijssystemen die gebaseerd zijn op e-learning, waarbij een shift plaatsvindt van klassikaal onderwijs naar digitaal en gepersonaliseerd onderwijs, zijn immers vooral een succes in de Verenigde Staten en meerdere opkomende landen, terwijl onze contreien nog steeds vrij weigerachtig staan tegenover het gebruik van dit type technologie.
België, maar ook Europa in het algemeen, moet onderwijs dringend centraal stellen binnen zijn duurzaamheidsproblematiek. Enerzijds is dat nodig vanuit economisch standpunt om de efficiëntie te verhogen, maar anderzijds ook om de competitiviteit van de bedrijven te verbeteren. Op die manier zouden ze hooggekwalificeerde medewerkers hebben die de binnenlandse economie vooruit willen helpen. In het licht van de demografische uitdagingen is het zaak om niet langer op korte termijn te denken, maar ook aan investeringen in duurzamere kennis en vaardigheden.
Onderwijs is de sleutel tot de toekomst. Het roept meerdere duurzaamheidsvragen op, zowel voor Staten als voor bedrijven.
_____________________________________________
Beleggen in kernwapens? Natuurlijk niet!
13/11/2013
Het rapport over controversiële beleggingen van wereldwijde financiële instellingen in kernwapens, gepubliceerd door de Nederlandse NGO IKV Pax Christi – in samenwerking met de International Campaign to Abolish Nuclear Weapons (ICAN) – deed onlangs veel stof opwaaien. Het rapport “Don’t bank the bomb” vermeldt enkele Belgische banken. Hoe kan men duurzame beleggingsproducten ontwikkelen en tegelijkertijd kernwapens financieren? Dit is echter een gemakkelijke redenering.
De media verspreidt immers heel snel informatie die de reputatie van een investeerder tijdelijk beschadigen. Wanneer we echter de lijst van bedrijven die in het rapport in kwestie als “zwart” worden bestempeld van dichterbij bekijken, stellen we vast dat een aantal bedrijven inderdaad tot de ‘usual suspects’ behoren, maar dat voor andere bedrijven de link met kernwapens niet voor de hand ligt. Laten we het voorbeeld van Rolls Royce nemen. Bij het horen van deze naam denken de meeste mensen aan “luxewagens”; slechts weinigen denken aan kernwapens. Toch maakt het bedrijf in het Verenigd Koninkrijk deel uit van een joint-venture om een nieuw type onderzeeër te ontwikkelen, die is uitgerust met de zogenaamde “Successor” kernwapens.
Een ander sprekend voorbeeld is Thyssenkrupp. Op de website van de Duitse onderneming staat: “het ontwikkelen van oplossingen voor een duurzame vooruitgang”. Tot de belangrijkste producten van dit bedrijf behoren: versterkt en ultralicht staal, apparatuur voor windturbines, elektriciteitskabels of verscheidene auto-onderdelen voor de controle van de CO2-uitstoot of voor veiligheidsmechanismen bij ongevallen. Het bedrijf levert ontegensprekelijk inspanningen voor een meer duurzame toekomst. Toch is ThyssenKrupp via zijn afdeling Marine Systems betrokken bij de bouw van Dauphin onderzeeërs die bestemd zijn voor het Israëlische leger.
Hoe kan dit? Door de complexiteit en de globalisering van de productieketens en het toenemend aantal onderaannemers wordt het nu eenmaal steeds moeilijker om alle activiteiten van een multinational te kennen. Misschien bevat uw smartphone of Blackberry wel een element dat in onderaanneming werd gemaakt door een bedrijf betrokken bij de productie van componenten, die worden gebruikt voor lanceringsinstallaties bij kernproeven.
Net als in een toenemend aantal landen, bestaat in België een wet, gekend onder de naam “Wet Mahoux”, die financiële instellingen verbiedt om te beleggen in controversiële wapens. Hiertoe behoren: antipersoonsmijnen, splinterbommen alsook munitie en bepantsering met verarmd uranium. Vreemd genoeg lijken kernwapens niet te behoren tot dit type wapens. Zijn ze dan niet omstreden?
Kernwapens zijn een controversieel onderwerp. Momenteel zijn er vijf landen die officieel erkend zijn te beschikken over kernwapens: de Verenigde Staten, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en China. Drie andere landen hebben door hun tests bewezen dat ze ook over kernwapens beschikken: India, Pakistan en Noord-Korea. Er zijn ook serieuze vermoedens dat Israël ze eveneens bezit. En dan hebben we het nog niet over de landen die Amerikaanse kernwapens opsloegen tijdens de koude oorlog: Nederland, Italië, Turkije, Duitsland en ons eigen land … Rusland en de Verenigde Staten blijven in elk geval de twee landen met de meeste kernwapens.
Terwijl het risico op ongevallen steeds verder afneemt dankzij de technologische verbeteringen, is het weinig geruststellend dat het aantal kernmachten toeneemt. Het non-proliferatieverdrag voor kernwapens is net bedoeld om dit risico weg te nemen. Het verdrag werd opgesteld in 1968 met als doelstelling de wereldwijde verspreiding van kernwapens te voorkomen. Het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) is belast met het waarborgen van de toepassing ervan. Hoewel dit verdrag quasi wereldwijd werd goedgekeurd, hebben diverse kernmachten geweigerd om het te ratificeren, met name India, Pakistan en Noord-Korea.
Eveneens belangrijk is het verdrag betreffende het algeheel verbod op kernproeven. Dit verdrag, dat door de VN werd goedgekeurd in 1996, verbiedt alle nucleaire tests of andere soorten kernexplosies, zowel voor vreedzame als voor militaire doeleinden. Toch is dit verdrag op dit moment nog steeds niet van kracht omdat het nog niet werd geratificeerd door een aantal belangrijke landen. Slechts 35 van de 44 landen zoals vereist in Bijlage 2 van het Verdrag, hebben het geratificeerd. Tot de landen die het niet ondertekend hebben, behoren: China, Egypte, de Verenigde Staten, Iran, Israël, Noord-Korea, India en Pakistan. Frankrijk, dat het Verdrag wel heeft ondertekend, heeft echter opnieuw zes ondergrondse tests uitgevoerd tussen het begin van de eerste ambtstermijn van Jacques Chirac in 1995 en 27 januari 1996.
Deze verschillende initiatieven hebben reeds geleid tot een aanzienlijke afname van het aantal kernwapens op wereldwijde schaal: daar waar hun aantal in het midden van de jaren 80 van de 20e eeuw op 70.000 werd geraamd, zouden het er nu nog 17.000 zijn. Met een dergelijke daling spreekt het voor zich dat de bedrijven actief in de productie van kernwapens op zoek gaan naar andere ontwikkelingsmarkten en hun activiteiten diversifiëren. Dit verklaart dat er steeds minder transparantie is over de betrokken bedrijven.
Het staat onomstotelijk vast dat de 314 miljard dollar die door de privésector wordt geïnvesteerd in kernwapens, eerder zouden besteed kunnen worden voor meer duurzame en minder controversiële doeleinden.
Zoals het rapport “Don’t bank the bomb” ook benadrukt zijn de financiële spelers, (banken, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen), zich ervan bewust dat het belangrijk is om het kaf van het koren te scheiden bij hun investeringen. Een meerderheid van hen past een welomschreven beleid toe met betrekking tot deze omstreden investeringen en de betrokkenheid beperkt zich meestal tot een duidelijk omschreven kader. Toch moet men benadrukken dat het moeilijk is om een onderscheid te maken tussen de rechtstreekse en onrechtstreekse betrokkenheid van een onderneming bij kernwapens. De kwestie is meestal niet doorzichtig. Bovendien is het opstellen van een zwarte lijst van bedrijven die actief zijn in kernwapens een moeilijke en hachelijke oefening omwille van het toenemend aantal spelers die betrokken zijn in de productieketen alsook door de steeds toenemende complexiteit van de productieprocessen.
Lees ook:
Bron van de foto : Nevada Site Office Photo Library
_____________________________________________
Aandeelhoudersactivism : Moet men stemmen om verantwoordelijk te zijn?
8 october 2013
Zouden beleggers – in navolging van de stemplicht in België om onze burgerplicht te vervullen – verplicht hun stem moeten uitbrengen om verantwoordelijk te zijn?
De jongste jaren hebben aandeelhouders steeds vaker hun democratische stem uitgebracht; institutionele beleggers nemen steeds vaker deel aan de algemene vergaderingen van bedrijven waarin ze investeren.
Die verhoogde interesse in de deelname aan aandeelhoudersvergaderingen wordt onder meer verklaard door het groeiende succes van de Principes voor Verantwoord Beleggen van de Verenigde Naties (UNPRI). Een van die zes principes houdt immers in om een actieve belegger te zijn die rekening houdt met ESG-vraagstukken (ecologische, sociale en bestuurskwesties) in zijn aandeelhoudersbeleid en -praktijken. Met meer dan 1.200 leden die de PRI ondertekend hebben en samen zowat 34.000 miljoen dollar vertegenwoordigen, neemt het aantal activistische asset owners en asset managers elke dag toe.
Toch heeft het begrip ‘actieve aandeelhouder’ in de ene cultuur een andere invulling dan in de andere. Zo is er een verschil tussen een belegger van het Europese vasteland of een Angelsaksische. Terwijl een Europese institutionele belegger vaker op aandeelhoudersvergaderingen stemt dan vroeger, blijft het Angelsaksische engagement, waarbij directe communicatie met het bedrijfsmanagement vooropstaat om er druk op uit te oefenen, erg beperkt.
Het behoort tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid van een belegger om ook voor zijn beleggingen zijn verantwoordelijkheid te nemen. Deelnemen aan algemene vergaderingen is dus noodzakelijk. Moet de overheid dit in de wetgeving opnemen en aandeelhouders verplichten om te stemmen? In de Verenigde Staten gaat de Dodd-Frank Act in die richting met betrekking tot de vergoedingen van bedrijfsleiders. Frankrijk zou een gelijkaardig ontwerp kunnen aannemen op basis van de Afep-Medef-code, die voorziet in een raadplegende stem over de vergoeding van bedrijfsleiders. Dit onderwerp is essentieel als het gaat over verantwoorde beleggingen en het voortbestaan van bedrijven op lange termijn. Blijft nog de vraag of aandeelhouders op dat niveau van betekenis kunnen zijn. Volgens een recente studie[i] die nagaat of het uitoefenen van stemrechten een invloed heeft op het bedrijfsmanagement, is het antwoord bevestigend. Vooral met betrekking tot de vergoeding van de bedrijfsleiders hebben bedrijven de neiging om hun verloningsbeleid vóór de formele stemming aan te passen volgens de aanbevelingen van gespecialiseerde agentschappen. Zo vermijden ze een ongunstig stemadvies. Een recente studie van Mercer Human Resource Consulting bevestigt dat. Steeds meer bedrijven wijzigen hun verloningsbeleid nadat hun Say on Pay-resolutie werd verworpen. Dat heeft ervoor gezorgd dat het gemiddelde aantal gunstige stemmingen na een verwerping gestegen is tot 41 % in 2012. Dichter bij huis was de goedkeuring door de Zwitsers van het voorstel van Minder tegen overmatige verloningen ook het gevolg van de verwerping door de aandeelhouders van het rapport over de verloning van de managers van de Zwitserse privébank Julius Baer. En dat terwijl het gaat om een raadplegende stem.
Nochtans mogen we niet vergeten dat het uitoefenen van stemrechten een bepaalde procedure vereist die een bepaalde kostprijs met zich meebrengt, vooral op het niveau van de bewarende banken. Het stemrecht is dus eerder een voorkeursrecht dat weggelegd is voor grote beleggers. Nochtans kan collaborative engagement een oplossing bieden met voldoende kritische massa. Zo kan er steeds een stembeleid worden overwogen en toegepast dat de relevantie van de stem en de kosten die eraan verbonden zijn tegen elkaar afweegt.
Wanneer een bedrijf een bepaalde weging heeft in de portefeuilles van een belegger, moet die laatste beseffen dat hij een aanzienlijke invloed kan hebben door zijn stemrecht uit te oefenen. Hoewel het meestal de goedkeuring van de resultaten van het vorige boekjaar betreft, komen er ook regelmatig essentiële zaken op tafel zoals een kapitaalverhoging, een benoeming in de Raad van Bestuur, enz.: dat zijn eveneens erg belangrijke onderwerpen voor de toekomstige ESG-strategie van een bedrijf. Het is dus belangrijk om zijn stem uit te brengen. Er zijn verschillende mogelijkheden om zijn stemrecht uit te oefenen: men kan een directe stem uitbrengen of een beroep doen op een dienstverlener.
De aandeelhouder hoeft niet per se zijn verantwoordelijkheid te nemen door gebruik te maken van engagement, dat in West-Europa soms als agressief wordt beschouwd. Hoewel Angelsaksische partijen vaak formele brieven sturen om informatie te verkrijgen of zelfs druk uit te oefenen op de raad van bestuur, kan er ook een dialoog worden opgestart via een meeting met het bedrijfsmanagement. Financieel analisten en portefeuillebeheerders stellen nog te vaak geen ESG-vragen. Hun excuus is dat niemand zulke vragen stelt en dat het bedrijf toch geen antwoord zal geven. Anderzijds, wanneer we met communicatieverantwoordelijken spreken over de duurzaamheid van bedrijven, klagen deze dat de beleggers geen vragen stellen over die strategieën. Door bedrijven vaker te ondervragen over hun ESG-uitdagingen zullen ze vaker antwoorden, en dat vervolgens doen op een systematische en spontane manier. De aandeelhoudersdialoog over ESG-vraagstukken heeft een toegevoegde waarde aangezien ze winst oplevert en tegelijkertijd de negatieve ESG-risico’s en -invloeden vermindert.
Aandeelhoudersengagement – of het nu gaat over Angelsaksisch engagement, het stemmen op aandeelhoudersvergaderingen en/of een geëngageerde dialoogvoering met bedrijven – is een unieke beheerstool die de belegger moet gebruiken. Hierdoor kan hij risico’s beter inschatten, waarden en goede praktijken verdedigen en zo bijdragen tot duurzamere bedrijven. Het is dus een langetermijnproces dat – als het gestructureerd wordt toegepast – via een sneeuwbaleffect steeds meer toegevoegde waarde creëert en een positieve invloed heeft op de prestaties van een bedrijf en het langetermijnsucces van een belegging.
[i] “Outsourcing shareholder voting to proxy advisory firms”, Rock center for corporate governance at Stanford University Working Paper nr. 119, 10 mei 2013.
Lees ook:
– niet alleen voor institutionele beleggers
_____________________________________________
Sociaal verantwoord beleggen, enkel weggelegd voor institutionele beleggers?
9/9/2013
Hoewel de meeste institutionele beleggers het ermee eens zijn dat verantwoord beleggen een gevestigde waarde is, moeten we erkennen dat de interesse van privébeleggers nog lauw blijft.
Het is niet zo dat deze beleggers zich helemaal niet druk maken om de mogelijke impact van hun beleggingen – wel integendeel. Het is waarschijnlijker dat ze door de bomen het bos niet meer zien doordat de heterogene markt hen geen echte aanknopingspunten geeft.
Eerst en vooral bestaat er heel wat verwarring over de gebruikte terminologie. Verantwoord beleggen kan tot uiting komen in verschillende soorten van engagementen, gaande van impact investing – een directe investering in bedrijven, organisaties of fondsen om een meetbare invloed uit te oefenen op de maatschappij en/of het milieu – tot de traditionelere sociaal verantwoorde beleggingsfondsen.
Deze laatste worden, als gevolg van hun historische religieuze achtergrond, verbonden met het concept van ethische en morele waarden en sluiten vaak bepaalde sectoren of praktijken uit (pornografie, tabak, doodstraf enz.). Vandaag de dag is de wereld van het verantwoord beleggen, die steeds vaker de ‘s’ van ‘sociaal’ achterwege laat, echter heel wat breder dan enkel morele en religieuze waarden. De verantwoorde belegger is ervan overtuigd dat onze planeet het hoofd moet bieden aan uitdagingen – op het vlak van maatschappij, milieu en bestuur – en heeft daarom een bredere kijk op de economische actoren die verder gaat dan het puur financiële. Voordat een bedrijf al dan niet wordt uitgesloten, analyseert deze aanpak de handelswijze en het engagement van een bedrijf ten opzichte van zijn maatschappelijke rol en zijn fiduciaire verantwoordelijkheid. Het gaat er meer om dat men in dialoog treedt met een bedrijf om te begrijpen en het ervan te overtuigen dat er betere praktijken bestaan voor belangrijke aspecten inzake milieu, sociale aangelegenheden en bestuur. Daarom wordt de afkorting ESG (environmental, social and governance) steeds vaker gebruikt, meer bepaald de ‘integratie van ESG-criteria’. De financiële kostprijs in termen van het rendement van een belegging wordt niet langer afgemeten aan het feit of een meer sociaal verantwoord bedrijf wordt verkozen boven een ander. De vraag “hoeveel gaat ethisch zijn me aan rendement kosten,” is een vraag die regelmatig opduikt in gesprekken. Maar in tegenstelling tot het verhogen van het financiële rendement via een bijkomende waarde, of het nu is in de vorm van rendement – een bedrijf dat rekening houdt met de uitdagingen van morgen is een innovatief en performant bedrijf – of in de vorm van risico/volatiliteit, een bedrijf dat bekommerd is om zijn omgeving op ecologisch en maatschappelijk vlak en ten opzichte van anderen is een bedrijf dat beter voorbereid en beschermd is tegen de risico’s van morgen.
Deze ontwikkeling in de wereld van het verantwoord beleggen heeft nog tijd nodig om te slagen en de beleggers te overtuigen. Om dat te bekomen, moeten we drie elementen naar voren schuiven.
Eerst en vooral, transparantie. Hoewel dit een essentiële vereiste is voor elke extra-financiële analyse, moeten we toegeven dat zogenaamde verantwoorde-beleggingsfondsen en andere strategieën vandaag nog onvoldoende transparant zijn om de privébelegger in staat te stellen om in het huidige aanbod zijn weg te vinden. In België biedt de financiële sector – voornamelijk de aanbevelingen van Febelfin en Beama – een eerste stap in de richting van meer transparantie. Elk fonds dat zich ‘verantwoord’, ‘duurzaam’, ‘sociaal verantwoord’ of iets gelijkaardigs noemt, moet een minimum aan informatie vrijgeven en een aantal voorwaarden vervullen om als dusdanig op de site van Febelfin/Beama te worden opgenomen. In Frankrijk is het Novethic-label een erkenning voor sociaal verantwoorde fondsen die worden gecommercialiseerd op de thuismarkt. Aangezien er geen echte concurrentie bestaat op de markt, wordt het label steeds meer erkend als internationale referentie in de wereld van verantwoorde beleggers. Hoewel de professionals dit label veelal erkennen, blijft het echter een nobele onbekende voor heel wat particulieren, en zeker buiten Frankrijk. En dat terwijl het was opgericht als een label voor de privémarkt! De particulier kan zich bovendien vandaag niet wenden tot de Europese instanties. Er is werkelijk een gebrek aan referentiekader in deze sector.
Vergelijkbaarheid hangt nauw samen met transparantie en is een belangrijke voorwaarde om verantwoord beleggen verder te ontwikkelen. Aangezien het concept niet welomlijnd is, kan er over vergelijkbaarheid altijd worden gediscussieerd. De definitie van verantwoord of sociaal verantwoord beleggen geeft zelfs al aanleiding tot heel wat debatten. In Frankrijk hebben twee verschillende werkgroepen zich gebogen over het onderwerp, waarmee onmiddellijk wordt aangetoond dat er geen overeenstemming is over de definitie. De meeste bestaande definities richten zich meer op de mogelijke processen van de verschillende benaderingen van verantwoord beleggen – uitsluiting, negatieve selectie, positieve selectie, best in class, enz. – maar uiteindelijk gaat het weinig om het onderwerp en de beoogde doelstellingen.
Vergelijkbaarheid is lastig omdat bepaalde aspecten van verantwoord beleggen immaterieel zijn. Meetbaarheid is immers de meest aangewezen manier om twee financiële producten perfect te kunnen vergelijken. Hoewel de labels en aanbevelingen de kwaliteit van een duurzame strategie steeds vaker beoordelen op basis van de kwaliteit van de research, het bestaan van activisme, enz. staat de meetbaarheid van de impact van een duurzame benadering nog in de kinderschoenen. Om aan geloofwaardigheid te winnen, moet de benadering zich meer concentreren op de rendementen die de strategie kan voorleggen in plaats van op het proces zelf. Als we het hebben over rendement, gaat het hier niet enkel om financieel rendement. Dat blijft belangrijk aangezien de particulier nu eenmaal een belegger blijft die wenst dat zijn portefeuille rendeert. Het gaat hier over de fameuze dubbele alfa, namelijk de overtuiging dat de duurzaamheidsanalyse een toegevoegde waarde biedt in het onderkennen van de risico’s en opportuniteiten van een belegging. Maar eveneens een extra-financieel rendement. Heeft de beleggingsportefeuille een positieve invloed op het milieu, de maatschappij en/of deugdelijk bestuur? Ook in dat opzicht is de wereld van het verantwoord beleggen in beweging. Het evalueren van financieel rendement volstaat immers niet meer, men wil tonen dat de portefeuille globaal gezien meer rekening houdt met het milieu (de bedrijven waarin belegd wordt kunnen bijvoorbeeld minder CO2 uitstoten, enz.) . Er is echter tijd nodig voordat de meetinstrumenten en referentiepunten volledig efficiënt en betrouwbaar zijn.
Voor financiële producten heeft het aanbod doorgaans de vraag bepaald. Het is dus aan de financiële instellingen om verantwoord beleggen naar voren te schuiven en toegankelijk te maken voor elke belegger. Door de transparantie, vergelijkbaarheid en meetbaarheid van deze strategie te verhogen, zullen de financiële instellingen in staat zijn om de voordelen van verantwoord beleggen overtuigend uit te leggen en zullen ze hun maatschappelijke rol ten volle kunnen uitoefenen.
Lees ook:
– groeilanden en duurzame beleggingen
_____________________________________________
Hoop op de brokstukken van het Savar-gebouw
5 juni 2013
Vermogensbeheerders, institutionele en private beleggers worden zich in toenemende mate bewust van hun rol in het zakenleven en van het belang dat andere dan zuiver financiële criteria kunnen hebben.
Getuige daarvan is de toename van de asset owners en asset managers die de Principes voor Verantwoord Beleggen van de Verenigde Naties hebben ondertekend, of het nu qua aantal is of op het gebied van de activa onder beheer.
Die zes principes zetten asset owners en asset managers ertoe aan om op alle bedrijfsniveaus ESG criteria (Environment, Social, Governance) toe te passen.
Doorgaans zijn criteria op het gebied van deugdelijk bestuur relatief goed ingeburgerd bij vermogensbeheerders, aangezien die waarschijnlijk het dichtst aanleunen bij de financiële rekeningen. De kwaliteit en haalbaarheid van een businessplan beoordelen, vraagt een analyse van de betrouwbaarheid van het management en vereist dat men stilstaat bij kwesties zoals de raad van bestuur, de samenstelling ervan, de kwaliteit en transparantie enz.
De milieuramp bij BP en de neergang van de beurskoers van het bedrijf is een keerpunt geweest. Toen is men zich vragen beginnen te stellen rond milieuzaken en financiële kosten die ermee samenhangen en een impact hebben op de waardering van oliebedrijven, maar ook andere ondernemingen. De milieuwetgeving wordt alsmaar strenger, met boetes en juridische kosten die – hoewel ze nog vaak verwaarloosbaar blijven in vergelijking met de omzet van de betrokken bedrijven – een steeds belangrijkere kost vormen en de beurskoers beïnvloeden. Dan hebben we het nog niet over het reputatierisico, dat soms zelfs nog belangrijker is. Bedrijven besteden daarom steeds meer aandacht aan die problematiek.
Het trieste nieuws rond de rampzalige brand die woedde in het Savar-gebouw in Bangladesh, die ontstond op 24 april jongstleden en aan meer dan 1.100 mensen het leven kostten (tot 16 mei), kan een bijkomend argument vormen om meer aandacht te besteden aan sociale criteria. Het klopt dat deze gebeurtenis niet de eerste is; over de jongste zes maanden, was dit het derde dodelijke incident in Bangladesh. De menselijke tol ervan is echter hoog en de media-aandacht is aanzienlijk geweest. Textielbedrijven zoals H&M of Inditex kunnen na een dergelijk ongeluk de talrijke vragen niet zomaar naast zich neerleggen. Voor zulke bedrijven is het reputatierisico immers enorm. Het is evenmin vanzelfsprekend om op alle muren in grote Europese hoofdsteden de mooie en glimlachende Vanessa Paradis tentoon te spreiden, die een prachtige blouse draagt met het opschrift ‘Conscious collection’ van H&M terwijl er tezelfdertijd een foto circuleert van de grote baas van de Zweedse winkelketen met de slogan ‘Enough fashion victims’ pal in het rampgebied van het Rana Plaza gebouw.
Vandaag blijft de financiële kost beperkt tot het operationele risico dat ontstaat als gevolg van de vertraging door de productie-onderbreking en de tijd die het kost om een alternatief te zoeken. Wanneer men weet dat de textielindustrie goed is voor meer dan 80 % van de totale export van het land en meer dan 3,5 miljoen mensen tewerkstelt, zal een alternatief relatief snel gevonden worden.
Het blijft boven alles een kwestie van reputatierisico. Maar als dat uiteindelijk betere praktijken bevordert, is dat een goede zaak. Bij alle initiatieven die bedrijven nemen om hun sociale verantwoordelijkheid op te nemen, is het erg moeilijk om de ‘green wash’ te scheiden van de rest. De grote multinationals zijn immers erg efficiënt in het opstellen van een duidelijk en gedetailleerd beleid, en van procedures en engagementen.. Nochtans is de toepassing in de praktijk en de opvolging van die goede voornemens een heel andere zaak. Betreurenswaardige ongelukken zoals die in het Savar-gebouw kunnen weinig bekende methodes aan het licht brengen. De mooie glimlach van Vanessa heeft ons laks en blind gemaakt voor weinig verantwoorde praktijken. Beleggers en consumenten moeten worden gesensibiliseerd, in combinatie met een scherpere controle van regelgevers en zwaardere financiële gevolgen om zo paal en perk te stellen aan dit soort praktijken.
Kan de integratie van ESG-criteria een vicieuze cirkel zijn? Financiële instellingen zouden er meer aandacht aan besteden en dus beter letten op hun werkwijzen en controverses. De toegenomen controle en het reputatierisico dat ermee samenhangt, kan bedrijven ertoe aanzetten om procedures en een beleid in te voeren om hun extra-financieel profiel te verbeteren. Die verbeteringen kunnen een positieve invloed hebben op de verschillende partijen, of het nu vanuit het oogpunt is van werknemers, klanten of leveranciers.
Ten slotte is er eveneens het wettelijke risico, dat op middellange en lange termijn in belang zal toenemen. De regering van Bangladesh moet opboksen tegen toenemende druk uit Europa en elders om de veiligheidsnormen en controlesystemen te verbeteren. Het belang van de textielindustrie voor het land kan voornamelijk verklaard worden door de schamele lonen van de arbeiders, die bij de laagste zijn in de regio. China heeft deze industrie immers zien verhuizen naar zijn buurlanden omdat de lonen in het land gestaag toenamen.
Uurkost van arbeidskracht in de textielindustrie
Bron: Exane BNP Paribas,
In Bangladesh zijn de lonen sinds 2006 niet meer gestegen. Het mag daarom geen wonder heten dat de arbeiders, van wie er weinigen lid zijn van een vakbond en vaak met geweld worden onderdrukt door de overheid, in opstand komen. Dit was het geval met de tussenkomst van de strijdkrachten van Rapid Action, een elite-eenheid van de politie die in principe wordt opgeroepen voor georganiseerde misdaden en terroristische aanslagen. De vakbonden zijn doorgaans illegaal in de industrie en zijn gedwongen om in het geheim te werken met belachelijk lage budgetten. Als ze wordt geconfronteerd met nieuwe spanningen, zal de regering van Bangladesh ongetwijfeld gedwongen worden om haar beleid ten aanzien van vakbondsvertegenwoordiging te herzien, alsook haar houding jegens ngo’s die in de bres springen voor de rechten van de arbeiders in deze industrie, die worden beschouwd als verstoorders van de nationale vrede.
Laten we het akkoord dat is voortgekomen uit de ramp in Bangladesh dus beschouwen als een belangrijke stap voorwaarts in de richting van een duurzamere economische activiteit. Het valt zeker te betreuren dat we bij de bedrijven die geweigerd hebben om dit akkoord – dat hen engageert om gedurende minimaal vijf jaar de veiligheid van de fabrieken te controleren – Amerikaanse kleinhandelaars zoals Wal-Mart hebben teruggevonden, die zich vaak aan zulke praktijken bezondigen.
En laten we ook verheugd zijn om het feit dat de beleggingsgemeenschap een gelijkaardig initiatief heeft genomen door een verklaring te ondertekenen waarbij de vertegenwoordigers van meer dan 1.200 miljard aan activa onder beheer van grote textielmerken en de distributiesector eisen dat ze er collectief blijven voor zorgen dat de fundamentele sociale rechten van de Internationale Arbeidsorganisatie worden nageleefd en toegepast, en dat er een nultolerantie bestaat van elk misbruik in de productieketen.
Dit toont aan dat het belangrijk is dat de bevoorradingsketen wordt gecontroleerd. Dit is van groot belang voor alle stakeholders van het bedrijf. De keuze van de leveranciers moet gebeuren na een grondige analyse en integraal deel uitmaken van de bedrijfsstrategie.
_____________________________________________
Is corruptie een noodzakelijk kwaad?
6 Mei 2013
Corruptie in de zakenwereld is schering en inslag. Hoewel dit duidelijk indruist tegen de zakelijke ethiek, zullen veel investeerders zeggen dat het noodzakelijk is voor het welslagen van projecten, voornamelijk in landen zoals Nigeria en dergelijke. Een bedrijf dat weigert om mee te doen uit ethische overwegingen zou zijn kansen op succes zien smelten als sneeuw voor de zon.
Is het dus onmogelijk om succesvol te zijn zonder zijn toevlucht te nemen tot corruptiepraktijken? Is een belegger in een bedrijf daarom verplicht om te kiezen tussen performance en ethisch zakendoen?
Zeker niet.
Enerzijds tonen verschillende recente gevallen, zoals o.a. het Olympus-schandaal, aan dat de beurskoers eronder lijdt wanneer een corruptiegeval bekend wordt.
Anderzijds wordt de wetgeving ter zake steeds strikter en dwingt ze bedrijven om aandachtiger en vooral transparanter te zijn over de gedane betalingen.
De Verenigde Staten hebben hierrond in 2004 al wetgeving opgesteld. Het Verenigd Koninkrijk volgde pas in 2010 met de Bribery Act-wetgeving, die beschouwd wordt als de meest vergaande op dit gebied. En dat terwijl de Europese instellingen nog maar net een ontwerp van verdrag hebben gemaakt.
De voorsprong van de Verenigde Staten op de wetgeving hierrond kan verklaren dat Amerikaanse bedrijven, volgens de laatste studie van Vigeo[1] over corruptiepreventie binnen beursgenoteerde bedrijven, beter voorbereid lijken, en duidelijke engagementen laten zien. De transparantiegraad is quasi volledig met 99% van de geanalyseerde bedrijven die hun engagementen op dit gebied kenbaar maken. En dat terwijl slechts 87% van de Europese en maar 66% van de bedrijven uit Azië-Pacific dezelfde transparantie vertonen. Hoewel Europa vooruitgang heeft geboekt sinds de laatste enquête van Vigeo, verbergen de statistieken belangrijke verschillen tussen de lidstaten. Oostenrijkse en Ierse bedrijven behalen relatief zwakke scores met betrekking tot de duidelijkheid van hun engagementen; de score van Franse, Spaanse en Finse bedrijven is licht hoger, terwijl Nederlandse bedrijven een gemiddelde score van 55/100 behalen.
Het bestaan van een wetgevend kader blijkt dus een invloed te hebben op de bedrijven in het voorkomen van dit probleem.
En nochtans zou het in het licht van de latente risico’s opportuun zijn voor een bedrijf om zich hiertegen te beschermen, of er nu in het land een wettekst bestaat of niet.
Er zijn immers meerdere risico’s. Naast de kostprijs zelf van de corruptie en de eventuele boete bij een veroordeling – en dan zwijgen we nog over het risico op rechtszaken door de duur van de processen – is het reputatierisico aanzienlijk en kan het schandaal lange tijd wegen op het imago van het bedrijf. Als een bedrijf betrokken is bij een corruptiezaak kan het worden uitgesloten van veel aanbestedingen van klanten die een transparant beleid hebben rond het bannen van corruptie. Vervolgens zullen verschillende bedrijven weigeren om samen te werken met een corrupte partner. Andere partijen zouden het bedrijf in kwestie kunnen verplichten om de bestaande overeenkomsten te herzien.
Corruptie zorgt eveneens voor onduidelijkheid in de zakelijke relatie. Zal er een beperking staan op de corruptie? Wat gebeurt er als de gesprekspartners wisselen? Die onzekerheid levert bijkomende kosten op. Het gebrek aan transparantie en visibiliteit moet dus worden opgenomen in de beoordelingsmodellen van de projecten in kwestie. Het gaat over een belangrijke kostenpost, die volledig verkeerd kan worden ingeschat doordat er onduidelijkheid bestaat rond de berekening van het rendement op de investering. Het voorbeeld van het bedrijf BAE is op dat gebied interessant. In het licht van talrijke beschuldigingen van corruptie waarbij het bedrijf betrokken was en door de draagwijdte van de gerelateerde problemen, heeft het bedrijf een nultolerantiebeleid aangenomen voor corruptie, waardoor het bepaalde contracten heeft verloren. De kostprijs van de risico’s die hierboven worden vernoemd is duidelijk hoger dan een eventuele opportuniteitskost.
Volgens de studie van Vigeo zou corruptie nog meer aanwezig zijn op de zogenaamde ‘business to business’-markten. Zo zijn de sectoren die hieraan het meest onderhevig zijn, in volgorde van belangrijkheid, de bouw en openbare werken, de farma- en biotechnologiesector, de fabrikanten van medische uitrusting en diensten, oliedienstenleveranciers en ten slotte de autosector.
Vandaag is de ontginningssector relatief goed gepositioneerd binnen de klassementen. De druk van de stakeholders heeft resultaat gehad en heeft de bedrijven ertoe aangezet om zich beter te wapenen op dit gebied. Zo is Statoil regelmatig terug te vinden bij de best geplaatste bedrijven in verschillende studies over het onderwerp.
De ontwerptekst die is voortgekomen uit de onderhandelingen tussen de drie Europese instanties mikt eveneens op deze sector. Hij stimuleert zowel publieke als private groepen die actief zijn in de gas-, olie- of bosbouwsector om in alle transparantie te communiceren over de gedane betalingen aan overheden voor elk project dat meer dan 100.000 euro inkomsten genereert. De wet zal hen verplichten om de totale betalingen van elk project publiek te maken, net als de belastingen op winsten of productie, de royalty’s, dividenden, bonussen en elke betaling die verband houdt met de verbetering van de infrastructuur.
Hoewel de wet een sector reguleert die al veel vooruitgang heeft geboekt dankzij de druk van de stakeholders, lijkt ze een belangrijke stap voorwaarts te zijn in de richting van meer verplichte transparantie voor alle bedrijfstakken.
Maar is communicatie rond betalingen voldoende om corruptie te bestrijden?
Hoewel het normaal is dat de bedrijven de overheden vergoeden voor de exploitatie van natuurlijke rijkdommen, blijft de begunstigde van die betalingen een vraagteken. Nochtans zijn de bedrijven niet in staat om de bestemming van de betaalde vergoedingen na te gaan of zelfs te bepalen. De staat zou de belangrijkste speler moeten zijn die ervoor zorgt dat die financiële vergoedingen worden gebruikt voor het welzijn van de volledige bevolking, zodat de duurzaamheid ervan gewaarborgd wordt. Daarom is het werk van Transparency International rond de corruptie-index die elk jaar wordt gepubliceerd erg belangrijk om de minder goed presterende landen op dit gebied eruit te halen.
Het mag duidelijk zijn dat de overheden en regelgevende instanties een belangrijke rol te spelen hebben in de strijd tegen corruptie.
Multinationals moeten eveneens een duidelijk beleid voeren. Bovendien moet transparante communicatie samengaan met een duidelijk en sterk engagement bij de hoogste niveaus binnen het bedrijf, en moeten alle medewerkers worden opgeleid en gesensibiliseerd opdat de duidelijk bepaalde doelstelling van het bedrijf zou worden opgenomen en toegepast binnen alle geledingen en dochtermaatschappijen. Dat is nodig opdat ze effectief kan zijn in de strijd tegen corruptie binnen het hele bedrijf. De opleiding en sensibilisering van de medewerkers werd in de studie van Vigeo erkend als de zwakke schakel van het corruptiepreventiebeleid.
Ten slotte hebben zowel institutionele als private beleggers ook een rol te spelen. Hoewel ethiek binnen de zakenwereld volgens sommigen geen valabele reden is, kunnen de risico’s en kosten die ermee gepaard gaan en een belangrijke impact hebben op de betreffende belegging de bovenhand halen en tot dezelfde conclusie leiden: corruptie is geen noodzakelijk kwaad, wel integendeel. Hoewel we nog een eind verwijderd zijn van nultolerantie inzake corruptie, nagelt de toenemende druk van de wetgever en de stakeholders bedrijven die in gebreke blijven aan de schandpaal, en kunnen beleggers die hieraan weinig aandacht besteden forse verliezen lijden.
_____________________________________________
Groeilanden en duurzaam beleggen: onverzoenbaar?
3 april 2013
Er zijn momenteel twee duidelijke tendensen op de financiële markten. Enerzijds is er een brede consensus dat beleggingen in de groeilanden een goede zaak zijn, aangezien de groei en bijgevolg het rendement voor de komende jaren van daar zullen komen. Anderzijds is er een toenemende overtuiging dat men bij een staat of bedrijf verder moet kijken dan enkel de financiële rekeningen, maar ook elementen van duurzame ontwikkeling en sociale, milieu- en bestuurscriteria moet integreren.
En nochtans worden beide tendensen erg weinig tegelijkertijd in vraag gesteld, alsof ze de facto onverzoenbaar zouden zijn. Wel integendeel! Ze zouden onlosmakelijk met elkaar verbonden moeten zijn, hoewel velen het argument zouden opwerpen dat het te vroeg is om ze met elkaar te associëren.
Het klopt dat de meeste groeilanden niet meteen een voorbeeld zijn op het vlak van ecologische of democratische duurzaamheid. Nochtans is het een reële meerwaarde om zich over dit vraagstuk te buigen in het kader van het beheer van een portefeuille die belegd is in deze regio.
Er zijn vandaag meer dan 7 miljard mensen op onze planeet en tegen 2050 zouden dat er volgens de statistieken van de Verenigde Naties 9,5 miljard worden. Welnu, het grootste deel van die toename zien we in ontwikkelende regio’s, die reeds te kampen hebben met overbevolking en een gebrek aan natuurlijke hulpbronnen. Het demografische vraagstuk is nauw verbonden met het energievraagstuk, en is dus een ecologische en daardoor ook economische uitdaging.
Het is belangrijk dat de fundamenten van een regelgevend kader dat gunstig is voor het welzijn van een bevolking en zijn duurzame ontwikkeling wel degelijk aanwezig zijn. Zo zijn politieke rechten en burgerlijke vrijheden, inclusief persvrijheid, van doorslaggevend belang aangezien ze de grondslag vormen van economische en sociale ontwikkeling. Corruptie moet eveneens worden uitgebannen. Wanneer er de indruk bestaat dat het onmogelijk is om succesvol zaken te doen zonder bepaalde gunsten te verlenen, is dat eveneens een belangrijk criterium in de beoordeling van de belegging. Een gebrek aan transparantie en de daarmee samenhangende risico’s moeten hierin worden opgenomen en er moet rekening worden gehouden met een bijkomende risicopremie.
Het is belangrijk om democratische waarden te verdedigen. Enerzijds is dit vanuit het oogpunt van een verantwoord belegger een morele verplichting. Anderzijds toont academisch onderzoek aan dat er een belangrijke correlatie bestaat tussen de kwaliteit van de instellingen van een land en het risico op wanbetaling van de overheidsschuld.
Een duidelijke en volledige analyse van de duurzaamheid van een staat vormt bijgevolg een reële meerwaarde voor de opbouw van een beleggingsportefeuille, meer nog dan de ideologische waarden die hierdoor op de voorgrond zouden kunnen treden. Het komt er op aan om de risico’s en opportuniteiten van een land volledig in kaart te brengen.
Het werk van de internationale ngo Freedom House is van belang om het democratische niveau van een land te beoordelen. Op basis van een jaarlijkse enquête van 25 vragen rond politieke rechten en burgerlijke vrijheden, worden landen beschouwd als vrij, gedeeltelijk vrij of niet-vrij.
Op basis van een beperkt aantal relevante criteria, die rekening houden met de specifieke context van de economische ontwikkeling die aan de gang is, en betrekking hebben op transparantie en waarden op het gebied van democratie, milieu, bevolking, gezondheidszorg en welvaartsverdeling, onderwijs en economie, toont een klassement van landen die door de financiële markten als groeimarkten worden beschouwd[1]duidelijk het verband aan tussen democratie en duurzaamheid van een land. Het is geen verrassing dat de grote meerderheid van de landen die niet-vrij zijn onderaan het duurzaamheidsklassement bengelen.
De analyse onthult dus belangrijke informatie over het duurzaamheidsniveau van de bestudeerde landen op verschillende domeinen. Ze laat toe om bepaalde landen met een gelijkaardig economisch ontwikkelingsniveau, maar een verschillend socio-ecologisch en bestuurlijk beleid voeren, met elkaar te vergelijken.
De bedoeling is niet om bepaalde landen die vandaag misschien nog een zwakke duurzaamheidsscore hebben, uit te sluiten. Meerdere landen die in een democratiseringsproces zitten, zijn onlangs in het universum gekomen. Jaren van dictatuur wegen en zullen nog lang wegen op de duurzame ontwikkeling van een land. De overgang naar volledig gegarandeerde burgerlijke vrijheden en politieke rechten, alsook persvrijheid of gelijke rechten tussen man en vrouw, gebeurt niet van de ene dag op de andere als die jarenlang met voeten werden getreden. Dat vereist dus de nodige tijd en de gemaakte vooruitgang moet van nabij worden opgevolgd. Ivoorkust is in dat opzicht een sprekend voorbeeld van een land met een veelbelovende economische ontwikkeling, rijk aan grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. De afzetting van Gbagbo werd gevolgd door ernstige instabiliteit en heel wat geweld. Hoewel de situatie vandaag gekalmeerd lijkt en het land op weg is naar een betere toekomst, is het land evenmin een volledige en echte democratie.
Een brede kijk op de risico’s en kansen van een land is een belangrijke bron van informatie om de haalbaarheid van de activiteiten van een bedrijf op zijn doelmarkten en de projecten van een staat te beoordelen. Zo kan de kwalitatieve waarde van een financiële belegging worden ingeschat.
[1] Volgens de opname in richtinggevende obligatie-indexen voor deze markten, als daar zijn Barclays of JP Morgan Emerging Markets.
_____________________________________________
Kan een land duurzaam zijn?
5/03/2013
Extra-financiële research voor bedrijven bestaat al sinds enkele jaren en rankings voor bedrijven op basis van een ‘best-in-classaanpak’ zijn vandaag vrij courant. Het lijkt er echter op dat de overheidsschuldencrisis in de eurozone en het feit dat het statuut van overheidsobligaties van de eurozone als risicovrij actief in vraag wordt gesteld, een noodzakelijk kwaad zijn geweest om ook voor staten rankings op basis van extra-financiële criteria te zien opduiken.
Duurzaamheidsmodellen voor landen blijven vandaag nog relatief beperkt, vooral aangezien er nog geen universele definitie is, die bovendien moeilijk te bepalen is.
Desalniettemin kunnen de eerste lessen die we trekken uit de overheidsschuldencrisis van de eurozone een leidraad zijn voor wat financiële duurzaamheid van een land inhoudt. Zo blijkt duidelijk dat overheidsschuld niet als een losstaand gegeven kan worden beschouwd. Ze moet worden geanalyseerd samen met de omvang van de schulden van de privésector, de bedrijven en de huishoudens. De lopende rekening is een belangrijk duurzaamheidscriterium.
Maar wat met duurzaamheidscriteria die buiten de financiële perimeter vallen? Wat zijn de andere duurzaamheidsfundamenten van een land en bestaat er een verband tussen die twee dimensies?
Aangezien er geen universele definitie bestaat van duurzaamheid, berust de methode op verschillende dimensies.
- De politieke en democratische dimensie: een duurzaam land respecteert zijn engagementen tegenover andere landen en zijn bevolking. Goed bestuur van een land zorgt ervoor dat er afdoende ontwikkelings- en controle-organismen bestaan om de goede werking van een land te verzekeren. Die organismen worden op een democratische manier opgericht, corruptie is bij wet verboden en burgers zijn vrij om zich uit te drukken.
- de milieudimensie: een duurzaam land dat bewust omgaat met zijn natuurlijke hulpbronnen en respectvol omgaat met zijn omgeving. Een duurzaam land beschouwt onze planeet als een publiek goed dat iedereen moet respecteren en vrijwaren.
- de sociale dimensie: een duurzaam land heeft aandacht voor het welzijn van zijn bevolking. De overheidsinstanties zorgen daartoe voor voldoende levenskwaliteit op alle niveaus, voor de hele bevolking. Ze staan in voor veiligheid en toegankelijkheid tot kwalitatieve gezondheidzorg.
- de toekomstdimensie: een duurzaam land investeert in zijn toekomstige generaties, enerzijds door te zorgen voor optimale omstandigheden voor de komst van toekomstige generaties en anderzijds door te zorgen voor een behoorlijke opleiding om zo de toekomstige ontwikkeling en het bestuur van een land te verzekeren.
- de economische dimensie: ten slotte zorgt een duurzaam land ervoor dat het genoeg middelen voorhanden heeft om zijn economische leefbaarheid te verzekeren, door het vermijden van overdreven schulden, ervoor te zorgen dat burgers prijsstabiliteit genieten en door zijn inkomsten en uitgaven als een goede huisvader te beheren.
Dankzij de selectie van de relevante criteria kunnen de vijf vermelde dimensies worden geëvalueerd, en kan er een onderscheid gemaakt worden tussen de landen van een relatief homogeen universum, zoals dat van de OESO bijvoorbeeld. Verschillende landen staan aan de leiding van het klassement, zoals bijvoorbeeld de Scandinavische landen en Zwitserland. Landen zoals Griekenland, Turkije of Mexico daarentegen vertonen zwakheden op het gebied van duurzaamheid, die zichtbaar zijn in elk van de vijf dimensies.
Kunnen we besluiten dat er een verband bestaat tussen economische duurzaamheid, waaronder het vermogen om met zijn schuldeisers om te gaan, en socio-economische duurzaamheid?
Hoewel er tot vandaag geen wetenschappelijk bewijs is geleverd, kunnen we moeilijk zeggen dat de behaalde resultaten enkel toe te schrijven zijn aan het toeval.
De belangrijkste uitdaging van de gekozen methodologie bestaat erin om de voorspellende waarde van het model te verzekeren. De financiële markten hebben immers de neiging om de gebeurtenissen te anticiperen, en daarom is een analysemodel relevant als het voorspellend is en vroege tekenen kan herkennen. Op basis van historische gegevens is het moeilijk om een zekere voorspellingswaarde van de gekozen factoren te weerhouden.Om de criteria te selecteren die relevant zijn binnen elke dimensie, werd de benadering bewust zo objectief mogelijk gemaakt. Door kwantitatieve gegevens te selecteren die vergelijkbaar zijn voor alle bestudeerde landen en die afkomstig zijn van betrouwbare en bekende bronnen, wordt het subjectieve karakter van het duurzaamheidsconcept, dat vooral wordt veroorzaakt door het gebrek aan universele definitie, gevoelig verminderd.
Dat euvel zou gedeeltelijk kunnen worden verholpen door rekening te houden met het gevoerde beleid of met de ondertekende verdragen en conventies. Nochtans gaat het in beide gevallen om engagementen en concrete resultaten zijn slechts na een bepaalde tijd meetbaar.
In het licht van de behaalde resultaten blijft Petercam er evenwel van overtuigd dat het beoordelen van de duurzaamheid van een land buiten zijn financiële duurzaamheid een toegevoegde waarde heeft voor de rating van een land en zijn kredietkwaliteit. Nu het model bijna vijf jaar bestaat, wordt het mogelijk om de dynamiek van een land binnen de verschillende bestudeerde dimensies te evalueren. Zo wordt er eveneens een trendcriterium opgenomen in het model, waarmee kan worden beoordeeld of een land dynamisch genoeg is om aan de top van het klassement te blijven, welke inspanningen het doet om een gemiddelde score te verbeteren dan wel of er een zekere laksheid bestaat die leidt tot een relatieve verslechtering ten opzichte van andere landen in de bestudeerde domeinen. Zo kunnen er bepaalde tendensen worden waargenomen die de belegger bijkomende informatie geven over de concrete engagementen van een land in zijn hoedanigheid van economische stakeholder.
We kunnen verschillende interessante vaststellingen doen op basis van de resultaten van een ‘best-in-classbenadering’ die de vijf duurzaamheidsdimensies van een land analyseert, wat de toegevoegde waarde en relevantie van een dergelijke oefening benadrukt.
De eerste vaststelling houdt verband met de relevantie van de kredietratings van de erkende ratingagentschappen. Wanneer men de ranking van de lidstaten van de OESO vergelijkt met die van de kredietratings door S&P bijvoorbeeld, is er een zekere mate van stabiliteit in het duurzaamheidsklassement terwijl de kredietratings de afgelopen jaren sterk hebben geschommeld.
Nemen we het voorbeeld van Spanje: bij de start van het duurzaamheidsmodel stond Spanje op de 22e plaats met een kredietrating die indertijd overeenkwam met een AAA-rating bij S&P. Bij het jongste klassement, in september 2012, tekende het land een lichte verbetering op van zijn duurzaamheidspositie (19e plaats), vooral dankzij de sociale dimensie, waarbij het lage aantal zelfmoorden, de afhankelijkheidsratio en de kindersterfte in relatieve termen sterke punten zijn van het land, terwijl zijn kredietrating bij hetzelfde ratingagentschap gevoelig is verslechterd (BBB-).
Griekenland is eveneens een sprekend voorbeeld van de dichotomie die er bestaat tussen de globale duurzaamheid van een land bij de start van het model (december 2007) en zijn kredietrating. Hoewel Griekenland sinds het begin onafgebroken bij de laatste 3 van het klassement behoort, is zijn kredietrating fors verslechterd van A- tot CCC via het statuut ‘not rated’ over de jongste drie jaar. Onlangs werd de rating wel met 6 trappen (!) verhoogd wat laat uitschijnen dat de kwaliteit van de Griekse debiteur fors is verbeterd.
De tweede vaststelling heeft betrekking op de leiders van het klassement. Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs is van een positieve correlatie tussen duurzaamheid op het gebied van sociale kenmerken en milieu en economische duurzaamheid, zoals we hierboven hebben uitgelegd, moeten we vaststellen dat de eerste 10 landen, met uitzondering van IJsland, de financiële crisis relatief goed hebben doorstaan. Bovendien zijn het vaak diezelfde landen die op kop staan wanneer er nieuwe studies uitkomen over milieu-, sociale of bestuurselementen. Is dat louter toeval?
Zoals zo vaak is er een grote crisis nodig geweest om de zwakheden van bepaalde eendimensionale economische en financiële modellen aan het licht te brengen. In een globaliserende economie, met belangrijke uitdagingen zoals het demografische vraagstuk, grondstoffenschaarste en klimaatverandering lijkt het logisch dat de overheden, in hun hoedanigheid van belangrijke economische stakeholders, een belangrijke rol te spelen hebben en ten volle bijdragen aan de duurzaamheid van het systeem. Daarom moet een economie, als ze duurzaam wil zijn, functioneren in een gepast economisch kader, dat bestaat uit hoogwaardige bestuursorganismen.
Zonder te investeren in het welzijn en de kennis van de huidige en toekomstige generaties, wordt de langetermijntoekomst van een economie op het spel gezet. Als er geen duurzaam beheer is van natuurlijke hulpbronnen en het milieu, heeft een economie geen enkele kans om te overleven in het licht van de grote uitdagingen waarmee de aarde binnen enkele jaren zal worden geconfronteerd. Ten slotte is er een grote kans dat als een land zijn internationale verplichtingen (verdragen, conventies enz.) niet naleeft, het zijn verplichtingen tegenover zijn schuldeisers ook niet zal nakomen. Hoewel het bijzonder moeilijk is, is het daarom zo belangrijk om landen te beschouwen als economische stakeholders en ze te analyseren op basis van een model dat zowel financiële als economische elementen in rekening neemt als dimensies op het gebied van sociaal welzijn, milieu en deugdelijk bestuur, in navolging van wat steeds vaker wordt gedaan voor ondernemingen.
________________________________________________________________
Extra-financiële criteria in een beleggingsproces integreren is zinvol
31/1/2013
Maar waarom zou men uiteindelijk extra-financiële criteria integreren in een beleggingsproces? Welke toegevoegde waarde kan dit echt opleveren, rekening houdend met de talrijke hinderpalen?
Eerst en vooral worden we er door de media constant aan herinnerd: we leven in een geglobaliseerde economie waarin verschillende elementen nauw samenhangen, en het is niet langer mogelijk om er één element uit te lichten dat op zich staat en niet door externe factoren beïnvloed wordt. In het kader van een kwalitatieve en fundamentele analyse, heeft het zin om een onderneming te evalueren op haar mogelijkheid om het hoofd te bieden aan macro-economische uitdagingen zoals het demografische vraagstuk, klimaatverandering en grondstoffenschaarste. Met andere woorden, de bedrijven die het beste voorbereid zijn en het meest proactief zijn op dit domein hebben duidelijk een competitief voordeel ten opzichte van hun meer reactieve sectorgenoten. Dat is een competitief voordeel dat vroeg of laat tot uiting zal komen in de financiële performantie.
Het materiële aspect
Het opzet van het integreren van extra-financiële criteria in een beleggingsproces vloeit dus voort uit een competitief voordeel waarmee een betere financiële performantie kan worden behaald. Want bovenal blijven beleggers toch op zoek naar rendement. Dat verklaart waarom het integreren van extra-financiële criteria voornamelijk gericht is op materiële criteria, die waarschijnlijk op middellange of lange termijn een invloed zullen hebben op de performantie van een bedrijf.
Dit materiële aspect is eveneens een uitdaging voor wat betreft het integreren van extra-financiële criteria in een beleggingsproces. Bepaalde aspecten die verband houden met criteria op het gebied van milieu, sociaal welzijn of deugdelijk bestuur hebben immers vaak geen (onmiddellijke) impact op de beurskoers van een onderneming. Het is een uitdaging om twee tijdsperspectieven te verzoenen: de zoektocht naar rendement door beleggers, die nog al te vaak op de korte termijn gericht is, en de integratie van ESG-factoren die eerder op de middellange tot lange termijn gericht zijn.
Vandaag kan de beurskoers van een onderneming immers stabiel blijven terwijl deze onderneming zijn engagementen tegenover bijvoorbeeld zijn werknemers niet nakomt. Dat zal in de toekomst waarschijnlijk veranderen wanneer beleggers hun maatschappelijke rol ernstig beginnen te nemen en wanneer de regelgevers strenger en veeleisender worden.
Om de kwaliteit van de analyse van een bedrijf te verhogen, moeten de extra-financiële criteria die worden geïntegreerd in het beleggingsproces niet enkel materieel zijn, maar moeten ze ook toelaten om een echt onderscheid te maken tussen de verschillende spelers. Dit aspect is geen eenvoudig onderdeel van de analyse. Enerzijds hoort men vaak de opmerkingen ‘maar ze doen het toch allemaal’ en anderzijds moet men toch voorzichtig zijn in het vergelijken van de prestaties van concurrerende bedrijven aangezien het moeilijk is om verschillende aspecten te evalueren.
Beperkingen en limieten
De integratie van extra-financiële aspecten in een beleggingsproces botst bijgevolg op bepaalde beperkingen. Voornamelijk dan de toegang tot informatie. Hoewel er heel wat leveranciers zijn van extra-financiële data, zijn ze sterk gericht op de grotere beurskapitalisaties, die meer middelen hebben om de vereiste informatie te geven. Aangezien de vragenlijsten van extra-financiële ratingagentschappen heel wat werk met zich kunnen meebrengen, is het geen verrassing om vast te stellen dat de grotere beurskapitalisaties zich onderscheiden op het gebied van de kwantiteit en de kwaliteit van de geleverde informatie. Het gebrek aan rapportering van de kleinere bedrijven kan a priori worden beschouwd als een gebrek aan transparantie en kan dus worden afgestraft door de ratingagentschappen.
Ten slotte hebben de referentie-indexen op dit domein de neiging om een groter gewicht te geven aan de grotere beurskapitalisaties. Hun grotere beschikbaarheid aan informatie verklaart grotendeels deze vaststelling. Omwille van prestige willen de grote bedrijven ook deel uitmaken van dit referentie-universum. Op die manier ontstaat een vicieuze cirkel, waardoor er nog meer gewicht wordt gegeven aan de grotere kapitalisaties. Nochtans ontstaan er ook indexen op kleinere beurskapitalisaties, met methodologieën en criteria die aangepast zijn aan hun profiel en beschikbare middelen. Het is opnieuw een kwestie van tijd vooraleer de universa van de kleinere beurskapitalisaties even talrijk zijn als die van de grotere beurskapitalisaties in dit domein.
Besluit
Ten slotte, hoewel er talrijke uitdagingen zijn om extra-financiële criteria te integreren in het beleggingsproces, neemt het niet weg dat we een bedrijf opnieuw in een globale context moeten plaatsen, met uitdagingen op het gebied van milieu, sociaal welzijn en deugdelijk bestuur. Dit is echter gerechtvaardigd en de toegevoegde waarde zal na verloop van de tijd steeds duidelijker worden.
Het kortetermijndenken van beleggers is nog fors aanwezig op de financiële markten, en botst met de uitdagingen van morgen. Toch menen we dat een belegging die op langere termijn en vanuit een duurzamere insteek wordt gedaan, steeds meer opgang zal maken. Beleggers, maar ook alle economische stakeholders, zitten vandaag in een overgangsfase waarbij de impact van de modellen die tot op heden werden ontwikkeld, wordt geanalyseerd. Op die manier kunnen ze echt in vraag worden gesteld, waardoor het nieuwe financiële stelsel van morgen kan worden gebouwd.
_____________________________________________
Het integreren van extra-financiële criteria in een beleggingsproces: welke toegevoegde waarde?
2/1/2013
Beleggers, en vooral die in aandelen, zijn relatief vertrouwd met financiële ratio’s zoals winst per aandeel, totaalrendement enz. Hoe is het gesteld met extra-financiële criteria? Het gaat hier over elementen die niet meteen voorkomen in balansen en resultatenrekeningen van bedrijven. Wanneer ze worden gecommuniceerd, staan ze eerder in de bijlagen van de balansen, of zelfs in een apart rapport, dat het extra-financiële rapport wordt genoemd. Dit rapport is minder bekend bij aandelenbeleggers, vooral bij analisten en beheerder, maar nochtans is het niet minder interessant, integendeel.
Een brede kijk op bedrijven
Inderdaad, de financiële industrie bekijkt een bedrijf in een globale context, die relatief complex is en een sterke onderlinge samenhang heeft. De rol van een onderneming kan zich immers niet beperken tot winst maken, belastingen betalen, provisies nemen voor risico’s en pensioenen, en presteren op de beurs. In overeenstemming met zijn activiteit, heeft een bedrijf een rol te vervullen jegens zijn werknemers, klanten, leveranciers en regulators en dit in een globale context, terwijl het rekening moet houden met belangrijke uitdagen zoals klimaatverandering, het demografische vraagstuk en de schaarste aan energie- en landbouwgrondstoffen.
Nochtans is deze rol, en de impact ervan, niet gemakkelijk te meten en te kwantificeren. Extra-financiële criteria zijn vaak niet tastbaar, vandaar is het lastig om ze op een objectieve manier te evalueren. Bovendien is de extra-financiële benadering relatief recent en staan de gebruikte methoden en middelen nog niet volledig op punt. De financiële analyse daarentegen heeft nu meer dan 100 jaar ervaring en heeft haar standaarden en normen sterk heeft zien evolueren.
Elke sector heeft inderdaad zijn eigen kenmerken en vereist een speciale kennis. Er bestaat niet altijd een garantie dat de gebruikte methodologieën steeds volledig vergelijkbaar zijn aangezien er in dit domein nog weinig houvast en standaarden bestaan.
Tegelijkertijd hebben de controle-instanties, auditors enz. nog niet de nodige kennis vergaard in deze specifieke domeinen om de extra-financiële rekeningen met dezelfde garantie op controle en conformiteit goed te keuren en te controleren, zoals ze dat zouden doen voor de balansen en resultatenrekeningen. Er moet ook de nodige tijd voorzien worden voor opleiding en om de evoluties van de normen en standaarden op dat domein te verwerven. Er is dus nog een hele weg af te leggen, net zoals dat voor financiële rapporten het geval is geweest. Herinner u hoe moeilijk het was om geconsolideerde rekeningen in te voeren voor multinationals. Sommigen dachten zelfs dat het onmogelijk zou zijn. Vandaag lijkt het uitgesloten dat een multinational zijn geconsolideerde rekeningen niet rapporteert.
Leuke website en interessante artikels!